You are on page 1of 65

Kenmerk: 15-01486371

10 maart 2016

PLEITNOTITIES

Gerecht in eerste aanleg te Curaao


Zitting 10 maart 2016
inzake
R.A. Dos Santos
Administratiekantoor Dollar N.V.
The Money Game N.V.
Jamaroma Lotteries N.V.

(500.00430/12)
(500.00119/15)
(500.00121/15)
(500.00120/15)

Edelachtbare voorzitter,
1.0.

Inleiding

1.1.

Clinten zien zich in de verschillende dagvaardingen geconfronteerd met een zeer


groot aantal verdenkingen verdeeld over een grote hoeveelheid strafbepalingen. Op
grond daarvan zijn clinten, doch in feite de centrale persoon de heer Robbie Dos
Santos, in de pers bestempeld als een mega fraudeur. Iemand die wordt verdacht
van zo veel strafbare feiten moet wel een bijzonder grote fraudeur zijn.

1.2.

De enorme waslijst aan strafbare feiten kan niettemin worden teruggebracht tot in
feite drie kwesties. En daarvan is het vuurwapen. De twee andere houden zeer
nauw verband met elkaar. Wat de heer Dos Santos in feite volgens het Openbaar
Ministerie verkeerd heeft gedaan is dat hij niet vergunde loten heeft verkocht en dat
hij in verband daarmee belastingfraude heeft gepleegd.

1.3.

Daarmee wil ik de ernst van de verdenkingen niet bagatelliseren. Wel wil ik de verdenkingen daarmee in het juiste perspectief plaatsen. Alle ondernemers die te weinig belasting betalen voeren een onjuiste administratie en maken onjuiste jaarrekeningen op. Waarom het Openbaar Ministerie niettemin deze opeenstapeling van feiten heeft ten laste gelegd is voor de verdediging een raadsel. Het komt over als onnodige roffels op de borst. In ieder geval wordt de zaak tegen clint daarmee buitenproportioneel opgepompt.

1.4.

Hetzelfde geldt voor de verdenkingen van witwassen. Deze zijn ook een sequeel
van de belastingfraude. Dit zou anders zijn indien clint niet zelf zou hebben gefraudeerd doch indien hij andere fraudeurs zou hebben geholpen om hun vermogen
goed weg te stoppen. Dan is het begrijpelijk dat het Openbaar Ministerie kiest voor
een separate vervolging voor witwassen. Nu is het in feite een vermenigvuldiging
van verdenkingen, die in de kern allemaal op hetzelfde neerkomen: verkoop van niet
vergunde loten en het niet afdragen van belastingen in verband daarmee.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 2

1.5.

Ondanks dat de verdediging zich liever tot voornoemde kernpunten zou hebben
beperkt, maakt de uitgebreide dagvaarding een bespreking daarvan op detailniveau
noodzakelijk. De uitgebreide dagvaardingen hebben dan ook geleid tot een navenant lang en uitgebreid pleidooi.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 3

COMPETENTIE
2.0.

Onbevoegdheid gerecht in eerste aanleg Curaao in relatie tot vennootschappen Sint Maarten

2.1.

Tijdens de zitting van 23 oktober 2015 heeft de verdediging al bepleit dat het Gerecht te Curaao onbevoegd is te beslissen over de vervolging van The Money Game N.V. en Jamaroma Lotteries N.V., twee vennootschappen die gevestigd zijn op
Sint Maarten. Sint Maarten is sinds 10 oktober 2010 een ander land dan Curaao.

2.2.

Sint Maarten en Curaao zijn al bijna zes jaar soevereine landen. Landen die onafhankelijk bestuurd worden, landen met eigen normen en waarden en landen met
een eigen rechtssysteem.

2.3.

Artikel 11 WvSvC bepaalt dat de betrekkelijke bevoegdheid van de rechter wordt


bepaald door het rechtsgebied waarbinnen het strafbare feit is begaan, of door het
rechtsgebied waarbinnen de verdachte woont, feitelijk verblijft of wordt aangetroffen.
Zoals de verdediging tijdens de zitting op 23 oktober 2015 al heeft betoogd, betekent dit dat sinds de staatkundige wijzigingen het Gerecht binnen het land waarin
het strafbare feit is begaan bevoegd is de zaak te berechten. Dit vloeit voort uit de
Staatkundige wijzigingen van 10 oktober 2010. De ongewijzigde redactie van artikel
11 WvSvC doet daaraan niet af.

2.4.

Voor The Money Game N.V. en Jamaroma Lotteries N.V. is het glashelder binnen
welk rechtsgebied de vermeende strafbare gedragingen hebben plaatsgevonden:
Sint Maarten.

2.5.

Het Openbaar Ministerie heeft ter zitting van 29 oktober 2015 betoogd dat de vervolging van beide vennootschappen is overgedragen aan het Openbaar Ministerie
op Curaao. Dientengevolge zou ook het Gerecht op Curaao bevoegd zijn om de
zaak te behandelen. Het Openbaar Ministerie baseert dit standpunt onder meer op
de bevoegdheid die het Gerecht had voor 10 oktober 2010.

2.6.

De verdediging zou deze redenering om praktische redenen kunnen volgen voor


Sint Maarten zaken waarvan het Gerecht voor 10 oktober 2010 al kennis had genomen. In dat geval zou het tot een ongerijmde uitkomst leiden als het Gerecht op
Sint Maarten de zaak zou moeten overnemen. Het zou de rechtszekerheid niet ten
goede komen en deze situatie zou ook op praktische en financile bezwaren stuiten.
Immers het Gerecht op Sint Maarten zou zich helemaal moeten inlezen alvorens het
de zaak kan behandelen.

2.7.

Er is in deze zaak echter geen sprake van een dergelijke bijzondere situatie. Op 10
oktober 2010 was de zaak nog helemaal niet aanhangig gemaakt. Sterker nog, pas
in juli 2011 is de zaak losgebarsten in die zin dat het onderzoek ook voor de buitenwereld bekend werd. Op dat moment waren Curaao en Sint Maarten al afzonderlijke landen.

2.8.

Eerst in de zomer van 2015 is een vervolgingsbeslissing genomen. Bijna vier jaar
nadat Sint Maarten en Curaao afzonderlijke landen zijn geworden. De landen waren op dat moment ook al vier jaar bezig hun soevereiniteit uit te dragen. Ten overstaan van elkaar, ten overstaan van andere landen, maar ook ten overstaan van
haar inwoners. Natuurlijke personen n rechtspersonen.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 4

2.9.

De beslissing van het Openbaar Ministerie te Curaao tot strafrechtelijke vervolging


van Sint Maarten vennootschappen vier jaar nadat Sint Maarten en Curaao soeverein zijn geworden is dus niet zo voor de hand liggend als het Openbaar Ministerie
doet voorkomen.

2.10.

De brief van de hoofdofficier van justitie van Sint Maarten van 14 juni 2013 gevoegd als productie 1 bij de reactie van het Openbaar Ministerie van 29 oktober
2015 is hier ook duidelijk over. Na de statenkundige wijziging van 10 oktober 2010
is het Gerecht op Sint Maarten bevoegd om te oordelen over zaken die inwoners
van Sint Maarten aangaan. Op de tenlastelegging van Jamaroma Lotteries NV staat
een veelheid aan ten laste gelegde gedragingen waarvan de pleegperiode (ook) na
10 oktober 2010 ligt. Het Gerecht van Sint Maarten is aldus bevoegd daarover te
beslissen.

2.11.

Deze brief van de hoofdofficier van justitie van Sint Maarten aan de officier van justitie op Curaao houdt niet meer in dan het verlenen van toestemming aan het Openbaar Ministerie op Curaao om de gedragingen van Jamaroma Lotteries en The
Money Game te onderzoeken. Gelet op de betrokkenheid bij het onderzoek geeft de
hoofdofficier van justitie het Openbaar Ministerie van Curaao toestemming de beslissing omtrent eventuele vervolging te nemen.

2.12.

Op geen enkele manier is de vervolging van de Sint Maarten vennootschappen


overgedragen aan het Openbaar Ministerie te Curaao. En zou dat al het geval zijn,
dan bepaalt de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie op Curaao nog niet de
bevoegdheid van het Gerecht op Curaao.

2.13.

Gelet op de soevereiniteit van Sint Maarten en de betrekkelijke bevoegdheid van het


Gerecht aldaar trekt deze staatkundige ontwikkelingen de berechting van de voor 10
oktober 2010 ten laste gelegde gedragingen mee. Omdat The Money Game N.V. de
rechtsvoorganger van Jamaroma Lotteries N.V. is, zou het juist een ongerijmde uitkomst zijn om de vervolging van de vennootschappen op te delen tussen enerzijds
het Gerecht te Curaao en anderzijds het Gerecht te Sint Maarten.

2.14.

Het zou toch ook onaanvaardbaar zijn indien tussen 1928 en 1935 in het Vaticaan
gepleegde strafbare gedragingen in 1935 zes jaar nadat het Vaticaan onafhankelijk is geworden zouden worden berecht door een Rechtbank in Itali. Of indien
gedragingen die tot 2007 hebben plaatsgevonden in Servi, in 2012 zes jaar nadat Servi en Montenegro onafhankelijk werden alsnog zouden worden berecht
door een Rechtbank in Montenegro.

2.15.

Het zou een bijzonder onwenselijke situatie opleveren, zowel op staatskundig terrein
als op het terrein van de rechtszekerheid van de bevolking.

2.16.

De verdediging persisteert in haar standpunt dat het Gerecht op Curaao niet bevoegd is te beslissen over de tenlasteleggingen van The Money Game N.V. en Jamaroma Lotteries N.V. Zou het Gerecht van Curaao dat wel zijn, dan ondermijnt
dat de soevereiniteit van Sint Maarten. Gelet op de staatkundige wijzigingen zou dat
een onwenselijke situatie zijn.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 5

NIET ONTVANKELIJKHEID OPENBAAR MINISTERIE


3.0.

Inkeer

3.1.

Op 11 april 2011 heeft clint een inkeermelding gedaan. Artikel 49, lid 3, ALL bepaalt dat die melding strafrechtelijke vervolging voor fiscale delicten blokkeert. De
verdediging heeft tijdens de zitting op 23 oktober 2015 uitvoerig betoogd dat het
Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van
clinten in verband met de inkeer melding. Dat geldt voor de fiscale delicten, de
daarmee verband houdende valsheidsdelicten als vermeld op de tenlasteleggingen
en de tenlastegelegde verdenkingen van witwassen voor zover belastingfraude het
gronddelict zou zijn.

3.2.

De beslissing op dit preliminaire verweer is door het Gerecht aangehouden tot na de


volledige behandeling van de zaken.

3.3.

De verdediging wenst in aanvulling op de reeds gevoerde verweren op 23 oktober


2015 en in reactie op hetgeen het Openbaar ministerie hierover heeft aangevoerd
tijdens de zitting van 29 oktober 2015 nog het volgende naar voren te brengen.

3.4.

Hoewel strikt genomen niet relevant voor het strafrecht wil de verdediging toch
graag het onjuiste beeld corrigeren dat de broer van de heer Dos Santos als Minister van Financin de bijzondere inkeerregeling versneld heeft aangekondigd zodat
de heer Dos Santos daarvan gebruik kon maken. Die stelling van het Openbaar Ministerie is gewoon niet waar.

3.5.

Zoals ook de heer J.G. Lopez Ramirez heeft verklaard is de nieuwe regeling niet
pas in de ambtstermijn van de heer Jamaloodin ontwikkeld, maar al veel eerder.
Statenlid de heer Faroe Metry heeft in 2009 het initiatief genomen om het gebruik
van de inkeerregeling door de Curaaonaars te bevorderen als onderdeel van het
Belastingplan 2011. De heer Lopez Ramirez heeft tijdens zijn verhoor bij de RST op
22 augustus 2011 het volgende verklaard op de vraag wat hij kan vertellen over de
in het wetsontwerp opgenomen inkeerregeling:

3.6.

Dat het een onderdeel is van de Belastingvoorzieningen 2011 en dat die grotendeels is overgenomen van het initiatiefvoorstel van de heer Metry. Dit voorstel is anderhalf jaar geleden [dus in 2009, toevoeging RK/MB] al ingediend door de Staten.
Dit voorstel is niet vastgesteld voor de ontmanteling van de Nederlandse Antillen.
Aangezien het een initiatiefwetsvoorstel was kon deze verder geen doorgang vinden. Op de wijze waarop die was geredigeerd kon deze oneindig worden verlengd.
Daarbij kwam ook dat de strafmaat en de navorderingsperiode beperkt werden in alle gevallen en dat wilden wij niet omdat dat in strijd is met de filosofie van een inkeerregeling.1

Op 24 juni 2009 is al een ontwerp-landsverordening tot wijziging van de Algemene


landsverordening Landsbelastingen (P.B. 2001, no. 89) en de Landsverordening op
de inkomstenbelasting 1943 (P.B. 2002, no. 63) aangeboden door de Staten. Uit de
memorie van toelichting blijkt dat de vrijwillige verbetering, oftewel de inkeer, daarin
centraal stond. In de memorie van toelichting is gesignaleerd dat de inkeerregeling
die al sinds 2001 in de wet was opgenomen, nog nooit was gebruikt:

Pagina 708 van het getuigendossier.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 6

Waar uit het voorgaande blijkt dat de inkeerregeling in Nederland volop de aandacht geniet heeft deze regeling in de Nederlandse Antillen sedert haar invoering in
2001 geen of nauwelijks een rol gespeeld omdat zij bij mijn weten onbekend is gebleven of niet het nodige vertrouwen heeft gewekt. Van de overheid is er niet veel
stimulans uitgegaan om gebruik van deze regeling te maken. Hoewel geen duidelijk
beeld bestaat omtrent de grootte van de verzwegen inkomsten uit buitenlandse
bronnen menen de indieners dat de inkeerregeling bij haar invoering in 2001 haar
doel heeft gemist aangezien deze regeling onbekend is gebleven. Het doel van dit
voorontwerp initiatief-landsverordening is om, mede gelet op de wereldwijde financiele crisis bekendheid te geven aan deze regeling en door enige aanpassingen de
gebruikmaking hiervan voor de burger aantrekkelijk te maken. 2
3.7.

Duidelijk is dus dat toen al in 2008 het maken van een aantrekkelijkere inkeerregeling hoog op de politieke agenda stond. Daarbij is specifiek vermeld dat de Antilliaanse Belastingdienst zich meer zal richten op de buitenlandse bronnen van inkomen. De bedoeling was om het zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor Curaaoenaars om hun vermogen aan te geven bij de fiscus en het niet langer onzichtbaar
in het buitenland zouden laten staan. In de memorie van toelichting staat daarover:
Het is de bedoeling van indieners om belastingplichtigen met zwart vermogen en
inkomen te stimuleren, via gerichte publicitaire acties van de Belastingdienst, gebruik te laten maken van de zogenaamde inkeerregeling. () Deze stimulering
wordt vervat in het stellen van een verzuimboete van 5% met een maximum van f.
5.000 in plaats van een hoge vergrijpboete van 100%, het beperken van de navorderingstermijn tot drie jaren in plaats van vijftien jaren en het toepassen van 10% inclusief opcenten in plaats van het normale tarief dat tot 49% kan oplopen.3

3.8.

De filosofie achter deze stimulans is in het aangeboden ontwerp van 24 juni 2009
ook toegelicht. Kennelijk was het de overheid bekend dat veel Curaaonaars zich
er niet van bewust waren dat het niet of onjuist aangeven van inkomsten bij de fiscus een strafbaar feit is. In het aangeboden ontwerp is daarover opgenomen:
De filosofie hierachter is dat de belastingplichtige met zwart vermogen en inkomens
erop gewezen wordt dat het opzettelijk niet of onjuist aangeven van inkomsten een
misdrijf is. Het gebruiken van de inkeerregeling door alsnog juiste en volledige informatie te verschaffen betekent een nieuw fiscaal leven beginnen met een schone
lei.4

3.9.

In het ontwerp is een nieuw artikel 26 ALL voorgesteld waarin lagere belastingtarieven zijn opgenomen. Als bijlage A is destijds al een formulier getiteld verklaring
vrijwillige verbetering opgenomen. Het is een nagenoeg gelijkluidende verklaring als
die later in 2011 is bekend gemaakt bij de aanschrijving van 7 april 2011. Op 24 juni
2009 is daarnaast ook al een vragenbrief van de inspecteur als voorbeeld bijlage
B bij de aanbieding van de ontwerp-verordening gevoegd.

3.10.

Hieruit blijkt duidelijk dat de inkeerregeling destijds al als gefaseerde inkeer werd
aangevlogen. Pas nadat de melding door middel van bijlage A is gedaan worden via
de vragenbrief van bijlage B de specificerende vragen gesteld door de inspecteur.

Aanbieding ontwerp landsverordening van 24 juni 2009, pagina 7.


Idem, pagina 8.
4 Idem.
2
3

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 7

3.11.

Pas na de melding is het dus aan de belastingplichtige om op verzoek van de inspecteur nadere helderheid te verschaffen.5

Op 8 oktober 2009 is een advies uitgebracht door de Raad van Advies van de Nederlandse Antillen aan de Voorzitter van de Staten. Daarin staat dat de Raad het
plan steunt om de inkeerregeling te stimuleren. De Raad van Advies heeft daar de
volgende redenen voor:

De Raad vindt echter naast de toenemende transparantie door middel van het afsluiten van TIEAs met derde landen en het afbrokkelende bankgeheim in landen als
Luxemburg, Liechtenstein en Zwitserland, de aanstaande opheffing van het land de
Nederlandse Antillen een beter argument om een nieuwe startpositie voor de belastingplichtige te creren. Zowel de belastingplichtige als de fiscus van de nieuwe entiteiten zijn gebaat met de mogelijkheid van een gezonde start middels een schone
lei.6

3.12.

De Raad van Advies houdt er echter andere ideen op na als het aankomt op de
wijze waarop de stimulans voor de inkeerregeling in het vat gegoten moet worden.
De Raad schrijft dat het tot de conclusie komt dat er geen noodzaak is om wijzigingen in de Algemene landsverordening Landsbelastingen, zoals voorgesteld in het
onderhavige voorontwerp, aan te brengen. De Raad vindt dat een effectieve stimulering van de vrijwillige verbetering onder de huidige omstandigheden eerder kan
worden bereikt door het instellen van een generaal pardon middels een ministeriele beschikking die gebaseerd is op artikel 39 van de Algemene landsverordening
Landsbelastingen jo. Artikel 58 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting
1943.7 Dat later in 2011 via artikel 39 ALL een bijzondere regeling tot stand zal komen komt dus uit de koker van de Raad van Advies.

3.13.

De raad werkt het voorstel voor het generaal pardon ook verder uit in het advies.
De Raad schrijft:
Het generaal pardon dat de Raad voor ogen staat, zal van beperkte duur moeten
zijn. De Raad denkt daarbij aan een periode van maximaal n jaar. De Raad heeft
voor die periode voor ogen het kalenderjaar 2010 (samenvallend met de overgangsfase naar de nieuwe staatkundige structuur). Volgens de Raad dient hierbij de verkorting van de navorderingstermijn gesteld te worden op vijf jaar. Verder dient het
pardon met name buitenlandse rente en vermogens aangehouden in buitenlandse
lichamen te behelzen. De verzuimboete blijkt 15% bedragen, conform de huidige inkeerregeling ex artikel 26 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen,
waarbij er tevens sprake moet zijn van buiten toepassing laten van een vergrijpboete benevens strafvervolging.8 [onderstreping RK/MB]

Bijlagen bij aanbieding ontwerp landsverordening van 24 juni 2009.


Advies van de Raad van advies van de Nederlandse Antillen omtrent het voorontwerp van de
initiatief-ontwerp-landsverordening tot wijziging van de Algemene landsverordening Landsbelastingen
(P.B. 2001, no. 89) en de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (P.B. 2002, no. 63) (708
V/08-09) aan de Voorzitter van de Staten van de Nederlandse Antillen Curaao van 8 oktober 2009,
pagina 2.
7 Idem, pagina 3 en 4.
8 Idem, pagina 4 en 5.
5
6

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 8

3.14.

De Raad heeft ook nagedacht over hoe de stimulerende regeling onder de aandacht
van de belastingplichtigen moet worden gebracht. De Raad adviseert een grootscheepse informatiecampagne op te zetten, om de belanghebbenden zo goed mogelijk te informeren over de mogelijkheden van dit eenmalige generaal pardon.9

3.15.

Nadien volgen op 3 november 2009 de nota van wijziging, de nota naar aanleiding
van het verslag en het gewijzigd ontwerp. Daaruit blijkt ook dat in plaats van het
normale tarief een verlaagd tarief van 10% zal worden gehanteerd. Een verzuimboete van 5% wordt wel opgelegd, maar geen strafvervolging. Op 29 juni 2010 volgt
een brief van de Minister President, Minister van Algemene Zaken en Buitenlandse
Betrekkingen aan de Voorzitter van de Staten, de heer Atacho. Daarin staat dat de
regering het advies van de SER afwacht alvorens het goedgekeurde ontwerp aan
de Raad van Advies aan te bieden.

3.16.

Kort daarna vindt de staatkundige wijziging plaats die min of meer gepaard gaat met
een wisseling van de politieke leiding van Curaao. De nieuwe regering van Curaao heeft het volledige Belastingplan 2011 waarin het belastingstelsel wordt aangepast hoog op de agenda staan. Vanzelfsprekend speelt de Minister van Financin
de heer Jamaloodin daarin een grote rol. Voor hem is de bijzondere inkeerregeling
een klein onderdeel van het grotere plan om het belastingstelsel te herzien. De verdediging is gebleken dat het juist de Gouverneur was die de stimulerende inkeerregeling sinds de statenkundige wijziging van 10-10-10 wekelijks op de agenda
plaatste. Het was de gouverneur die druk uitoefende op de Minister President om de
tijdelijke wijziging van de inkeerregeling in gang te zetten en de Curaaonaars
daarover te informeren.

3.17.

Dit leidde uiteindelijk tot de aanschrijving van april 2011. Conform de advisering van
de Raad van Advies is het de Minister van Financin geweest die de stimulerende
regeling op basis van artikel 39 ALL heeft geautoriseerd. In het kader van de grootscheepse informatiecampagne heeft hij de stimulerende inkeerregeling alvast aangekondigd in april 2011 zodat de Curaaonaars die wilden inkeren zich alvast konden melden. Dat strookt ook met de gedachte van de Raad van Advies om het met
de statenkundige wijziging ook mogelijk te maken voor Curaaonaars om met een
schone lei te beginnen.

3.18.

Kortom, van enige totstandkoming van de bijzondere inkeerregeling als in een snelkookpan zoals het Openbaar Ministerie dat heeft gekenschetst is geen enkele sprake. De heer Jamaloodin heeft niets anders gedaan dan de plannen de door de Staten zorgvuldig voorbereide plannen uitvoeren op verzoek van de Gouverneur en de
Minister President.
Knelpunten

3.19.

Het Openbaar Ministerie heeft terecht opgemerkt dat de strafrechtelijke inkeer het
pice de resistance van ons preliminaire verweer vormt. Daarbij herhaalt de verdediging nog maar eens dat artikel 26A ALL de bijzondere inkeerregeling die bij aanschrijving van 7 april 2011 is aangekondigd voor de beoordeling van de strafrechtelijke inkeer juridisch niet relevant is. Client heeft enkel gebruik gemaakt van het
formulier zoals gevoegd bij de aanschrijving van 7 april 2011 om zich aan te melden
voor de inkeer. Of artikel 26A ALL op Curaao van toepassing is, is een fiscale aangelegenheid die met de fiscus dient te worden afgewikkeld.

Idem, pagina 5.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 9

3.20.

Dat artikel 49, lid 3, ALL een vervolgingsuitsluitingsgrond betreft staat niet ter discussie. Het Openbaar Ministerie is dit ook met de verdediging eens.10 Dat clint
schriftelijk kenbaar heeft gemaakt aan de fiscus dat hij wil inkeren staat evenmin ter
discussie. Bij brief van 11 april 2011 heeft hij zijn wens om in te keren kenbaar gemaakt bij de fiscus.

3.21.

De vraag die beantwoord moet worden is of de inkeermelding van clint voldoet aan
de eisen van artikel 49, lid 3, ALL. Hierover zijn de verdediging en het Openbaar Ministerie het helaas niet eens. Uit de reactie van het Openbaar Ministerie ter zitting
op 29 oktober 2015 zijn de volgende knelpunten te distilleren:
De volledigheid van de inkeermelding;
De tijdigheid van de inkeermelding;
Welke feiten kunnen niet vervolgd worden vanwege de inkeer;
Wie profiteert van de inkeermelding.
De volledigheid van de inkeermelding

3.22.

Clint heeft aan de hand van het formulier dat door de Curaaose overheid ter beschikking is gesteld in het kader van de aanschrijving van 7 april 2011 zijn inkeer
kenbaar gemaakt bij de belastinginspecteur bij brief van 11 april 2011. De kern van
het probleem zoals wordt opgeworpen door het Openbaar Ministerie is dat op het
formulier niet alle rekeningnummers zijn vermeld. Daarom zou de inkeer niet volledig en dus niet geldig zijn, aldus het Openbaar Ministerie.

3.23.

Voor een geldige inkeer verlangt de wet dat de belastingplichtige alsnog een juiste
en volledige aangifte doet, dan wel alsnog de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt. Voor een geldige inkeermelding wordt van de belastingplichtige echter niet verlangd direct alle relevante gegevens volledig te verstrekken. De Hoge Raad accepteert de gefaseerde of getrapte inkeer.

3.24.

Het inkeren voor in het verleden begane fiscale delicten valt of staat dus met de
melding van de belastingplichtige dat hij wil inkeren. Hij dient ten minste de wil of de
bedoeling kenbaar te maken bij de Belastingdienst om gemaakte fouten te herstellen. Hij moet de intentie uiten dat hij schoon schip wil maken met de fiscus. Die intentie moet hij uiten door een aanzet te geven om zijn aangiften te verbeteren.11

3.25.

10
11

In Nederland heeft de Belastingdienst op basis van vele jaren ervaring met de inkeerregeling een standaard vragenlijst gepresenteerd die wordt gestuurd aan degene die een inkeermelding heeft gedaan. De reden daarvoor is dat op basis van de
enkele opgegeven bankrekeningen in de inkeermelding niet de verschuldigde belasting kan worden berekend. Dat is simpelweg niet mogelijk. Er is meer informatie nodig om te bepalen wat het te belasten bedrag is voor ieder van de jaren waarover
belasting kan worden nageheven. De moment opname van het saldo op de inkeerbrief is niet voldoende om een aanslag te kunnen vaststellen.

Reactie Openbaar Ministerie op preliminaire verweren, 29 oktober 2015, p. 26 bovenaan.


Hoge Raad 5 november 1997, BNB 1997/405.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 10

De onderliggende bankbescheiden zijn nodig om te bepalen wat het saldo over de


afgelopen jaren is geweest, wat de stortingen en opnamen zijn geweest op de rekening en of en zo ja hoeveel rente en/of dividend is genoten op het vermogen. Allemaal gegevens die de inspecteur nodig heeft om belastingaanslagen te kunnen
vaststellen.
3.26.

En dit geldt niet alleen voor Nederland. De situatie op Curaao is dezelfde. Door de
belastingplichtige een formulier aan te bieden of zelfs voor te schrijven waarop het
niet eens mogelijk is om alle relevante fiscale gegevens te melden, staat vast dat de
burger met het invullen van het formulier nog geen voltooide inkeer kan doen. De
overheid (zowel de Nederlandse als de Curaaose) erkennen en legitimeren daarmee zelf dat de inkeer in fase plaatsvindt. Eerst een melding doen, daarna nadere
factfinding.

3.27.

In de praktijk gebeurt het nooit dat in de inkeermelding alle relevante informatie


wordt aangeleverd. Overigens is er ook een praktische reden voor deze praktijk.
Over het algemeen beschikken rekeninghouders niet over (alle) dagafschriften van
rekeningen die in het buitenland worden aangehouden. Vaak worden de afschriften
van bankrekeningen die eerder fiscaal verzwegen zijn niet naar het huisadres gestuurd maar bij de bank bewaard of naar een trustkantoor gestuurd. De inkerende
belastingplichtige beschikt gewoonweg niet over die gegevens. Niettemin wil een
belastingplichtige die eenmaal de knop heeft omgezet wel snel handelen en voorkomen dat de belastinginspecteur hem op het spoor komt voordat hij zich heeft gemeld.

3.28.

Reeds het opvragen van informatie bij de bank kan tot gevolg hebben dat de bank
ergens melding van dient te maken. Ook kan de tijd die gemoeid is met het opvragen van bankgegevens de belastingplichtige fataal worden als het aankomt op de
inkeer. Wellicht komt de inspecteur de belastingplichtige net in die periode op het
spoor. Dat wil de belastingplichtige juist voorkomen, de wet dwingt hem immers om
in te keren voordat de Belastingdienst hem op het spoor komt. Om die reden wordt
de melding gedaan en later aangevuld.

3.29.

Het is daarbij niet ongebruikelijk dat na het opvragen van informatie bij de bank nog
aanvullende rekeningnummers opduiken. Soms omdat de bank fuseert met een andere bank en om die reden nieuwe rekeningnummers worden gegenereerd. Soms
omdat de bank meerdere rekeningen houdt voor een rekeninghouder, maar slechts
n van die rekeningen als hoofdrekening wordt gebruikt. En soms omdat de rekeninghouder simpelweg is vergeten of niet goed meer weet om welke rekeningnummers het gaat. Dit is in de gemiddelde inkeerpraktijk aan de orde van de dag. Het
klinkt misschien raar maar veel belastingfraudeurs besteden vaak weinig tot geen
aandacht aan het geld dat ergens ver weggestopt is. Niet als bij clint ontfermt een
buitenlandse vermogensbeheerder zich over de centen en wordt het geld feitelijk
niet gebruikt.

3.30.

Deze praktijk is in Nederland gemeengoed. Ik zou niet weten waarom het hier op
Curaao anders zou moeten zijn, met name ook omdat de promotie van de regeling
via artikel 26A ALL werd gelieerd aan de populariteit in Nederland. Zolang de intentie om schoon schip te maken kenbaar is gemaakt, onderzoekt de fiscus die melding
en wordt eerst na het onderzoek beslist of de inkeer rechtsgeldig is.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 11

3.31.

Dat het formulier waarvan clint gebruik heeft gemaakt om zijn inkeermelding te
doen in geen geval een volledige inkeer tot gevolg kan hebben is dan ook duidelijk.
Het formulier vraagt op geen enkele manier naar alle relevante gegevens teneinde
een aanslag te kunnen opleggen. Het is niet meer dan een melding om nadien nadere onderbouwende informatie verstrekken, zoals bankbescheiden. Het doet er
dus niet toe of er op het meldingsformulier staat of de inspecteur contact zal of
kan opnemen. De inspecteur moet wel contact opnemen om de informatie te verkrijgen om de verschuldigde belasting te kunnen vaststellen. Hij of zij heeft geen
keus.

3.32.

De conclusie van het Openbaar Ministerie ter zitting van 29 oktober 2015 dat een
gefaseerde inkeermogelijkheid op Curaao niet mogelijk zou zijn strookt dan ook
niet met het gehanteerde formulier n met een redelijke uitleg van de inkeerfaciliteit.

3.33.

De inkeerregeling was begin 2011 een nagenoeg ongebruikt fenomeen op Curaao,


de overheid was er juist vanaf 2009 al op uit om het gebruik van de inkeerregeling te
stimuleren.

3.34.

De exacte werking was voor velen onbekend, simpelweg omdat de praktijk en de


professionals die ermee werkten weinig of geen ervaring hadden. Dat kan echter
niet aan een belastingplichtige worden tegengeworpen. Zeker niet nu op het formulier uitdrukkelijk is vermeld:
na ontvangst van dit formulier sturen wij u een brief waarin we om meer informatie
vragen.
De inkeerder hoeft aldus geen nadere actie te ondernemen totdat de Belastingdienst hem verzoekt dat te doen.

3.35.

3.36.

De verdediging kan dan ook geen andere conclusie trekken dan dat het voldoende
is dat de belastingplichtige zich schriftelijk tot de belastinginspecteur wendt en aangeeft dat hij fiscale fouten wil herstellen. Zoals ook in het beleid is onderkend zal
daarna een traject van informatie-uitwisseling met de inspecteur op gang komen, op
basis van nader te stellen vragen.
In die fase totdat het tegendeel blijkt is de belastingplichtige beschermd tegen
vergrijpboeten en strafrechtelijke vervolging. Pas indien tijdens het overleg met de
inspecteur mocht blijken dat de bedoelingen van de belastingplichtige niet daadwerkelijk waren gericht op schoon schip maken, dan kan de belastingdienst alsnog nadere actie ondernemen in de vorm van beboeting of aangifte bij het Openbaar Ministerie.
De tijdigheid van de inkeermelding

3.37.

Zoals uit de tekst van artikel 49, lid 3, ALL blijkt moet een belastingplichtige op tijd
inkeren om strafrechtelijke vervolging te voorkomen. Hij moet dat doen voor hij wist
of redelijkerwijs moet vermoeden dat de fiscale autoriteiten hem op het spoor zouden komen.

3.38.

Tijdens de zitting van 23 oktober 2015 heeft de verdediging al toegelicht dat de benadering van de Strafkamer van de Hoge Raad op dit punt volledig parallel loopt

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 12

met die van de Belastingkamer.12 Uit de jurisprudentie wordt duidelijk dat (ook) voor
de strafrechtelijke inkeer niet bepalend is of de belastingplichtige vermoedde dat de
Belastingdienst hem op het spoor was. Het is de vraag of hij objectief gezien redelijkerwijs moest vermoeden dat de Belastingdienst hem op het spoor zou zijn of komen.13
3.39.

Deze jurisprudentie is ook verankerd in het beleid dat in 2011 is uitgevaardigd op


Curaao naar aanleiding van de bijzondere inkeerregeling. In de inkeerformulieren
die zijn opgesteld in het kader van de bijzondere inkeerregeling heeft de Belastingdienst heel concreet benoemd in welke gevallen nog kan worden ingekeerd. In het
formulier bij de Aanschrijving is nog eens expliciet vermeld dat de vrijwillige verbetering voorkomt dat een boete van maximaal 100% wordt opgelegd en dat de inkeer
strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie voorkomt indien:
de inspecteur nog geen vragen heeft gesteld over de niet aangegeven inkomsten;
de inspecteur of de stichting BAB nog geen boekenonderzoek heeft aangekondigd;
en indien de Belastingdienst noch het Openbaar Ministerie heeft gemeld dat een
opsporingsonderzoek gaande is in verband met de niet aangegeven inkomsten.

3.40.

Clint heeft de inkeermelding gedaan op het moment dat geen vragen waren gesteld, er geen boekenonderzoek was aangekondigd en ook op geen andere wijze
door de Belastingdienst of het Openbaar Ministerie was gemeld dat sprake was van
een onderzoek. De inkeermelding is dus tijdig gedaan.

3.41.

Toch meent het Openbaar Ministerie dat de inkeermelding van clint te laat zou zijn.
Maar waarom? Op geen enkele wijze blijkt uit het dossier dat clint objectief gezien
moest vermoeden dat de Belastingdienst hem op het spoor zou komen. Het Openbaar Ministerie heeft dat bewijs ook op geen enkele manier gepresenteerd.

3.42.

Het Openbaar Ministerie legt op pagina 35 en 36 van de reactie op de preliminaire


verweren van 29 oktober 2015 uit dat verschillende mensen in maart 2011 op de
hoogte zijn van een lopend onderzoek. Een aantal medewerkers van SBAB, leidinggevende van het TIO en de heer Casper. Dat zij van een onderzoek op de hoogte
waren heeft niets met een vermoeden van clint te maken.

3.43.

3.44.

3.45.

Gedurende dezelfde periode heeft de Minister van Financin, de broer van clint, de
aanschrijving op aandringen van de minister president en de gouverneur over de
inkeerregeling gepubliceerd. Ook dat heeft met enig vermoeden van clint niets te
maken.

De chronologische volgorde van de wetenschap van medewerkers van het SBAB en


de publicatie van de aanschrijving heeft het Openbaar Ministerie netjes opgeschreven op pagina 35 en 36 van de reactie van 29 oktober 2015. Hoe daaruit het objectief vermoeden van clint kan blijken zoals het Openbaar Ministerie op basis van
die feiten concludeert ontgaat de verdediging volledig.
Het Openbaar Ministerie probeert aan te tonen dat clint van enig onderzoek van
welke autoriteiten dan ook op de hoogte was. Maar daar slaagt het Openbaar Ministerie niet in. De reactie van het Openbaar Ministerie laat zich niet anders kwalifice-

Vgl. mr. dr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. J.H. van der Werff, Fiscaal straf- en strafprocesrecht,
Kluwer, Deventer, 2014, p. 73.
13 Hoge Raad 2 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1375, BNB 2001, 319.
12

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 13

ren dan als een complottheorie. Het Openbaar Ministerie vindt in de familiebanden
van clint en zijn broer Jorge Jamaloodin een reden om te concluderen dat het
niet anders kan zijn dan dat clint op de hoogte was van enig onderzoek tegen hem.
Daarbij gebruikt het Openbaar Ministerie het bedrag op de inkeermelding dat lijkt
op het bedrag dat op dat moment in onderzoek zou zijn als een grote strik om deze complottheorie.
3.46.

Het Openbaar Ministerie probeert daarbij eventuele wetenschap van de Minister van
Financin aan clint toe te dichten. Het Openbaar Ministerie doet voorkomen alsof
uit de verklaringen van twee getuigen zou blijken dat de Minister begin 2011 op de
hoogte was van MOT meldingen of het RST onderzoek naar zijn broer Robbie Dos
Santos. Echter, die conclusies kunnen helemaal niet volgen uit de verklaringen van
die getuigen. Het tegendeel blijkt daar juist uit.

3.47.

En zou Jorge Jamaloodin al wetenschap hebben gehad van enig onderzoek naar
zijn broer wat op geen enkele manier uit het dossier blijkt dan ontbreekt er nog
een schakel in de redenering van het Openbaar Ministerie. Nergens blijkt uit dat de
heer Jamaloodin dergelijke informatie kenbaar zou hebben gemaakt aan clint.

3.48.

Kortom, van een feitelijke onderbouwing van de theorie van het Openbaar Ministerie
is geen sprake. Op basis van het dossier kan zelfs worden aangetoond dat het feitencomplex zoals het Openbaar Ministerie dat presenteert onjuist is. En dat zal ik
ook toelichten.
De Minister van Financin had begin 2011 geen wetenschap van onderzoek RST

3.49.

Het Openbaar Ministerie meent dat begin april 2011 als in een snelkookpan de
aanschrijving tot stand is gekomen waarin wordt aangekondigd dat later dat jaar de
bijzondere inkeerregeling van kracht zal worden. De aanschrijving is echter niet
meer en niet minder dan een manier om de inkeerregeling die allang bestond onder
de aandacht van de belastingplichtigen te brengen. In 2008 lang voordat de heer
Jamaloodin Minister werd was hiervoor al aandacht in de Staten.14

3.50.

Het Openbaar Ministerie doet het voorkomen alsof de Minister van Financin begin
april 2011 al wist van het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar clint. De
conclusie die het Openbaar Ministerie daaraan verbindt is dat de Minister clint dan
wel zal hebben genformeerd over het onderzoek n dat hij ook nog de bijzondere
inkeerregeling om die reden tot stand heeft laten komen.

3.51.

Uit het dossier blijkt echter helemaal niet dat de Minister van Financin begin april
2011 al wist van het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar clint. Dit misverstand komt voort uit het proces-verbaal van de heer G.S. Joubert van 15 juni 2012;
hij was destijds hoofdofficier van justitie te Curaao.

3.52.

De heer Joubert schrijft het bewuste proces-verbaal meer dan 1 jaar nadat hij op
zaterdag 26 maart 2011 met de heer Dambruck (hoofd Meldpunt Ongebruikelijke
Transacties) heeft gesproken. De heer Joubert schrijft in dat proces-verbaal dat de
heer Dambruck hem op 26 maart 2011 zou hebben medegedeeld dat hij daags
daarvoor door de Minister van Financin de heer G. Jamaloodin was ontboden om
bij hem langs te komen zonder opgaaf van redenen. Joubert schrijft dat:

14

Pagina 221 e.v. dossier Passaat.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 14

1.
2.

de minister Dambruck zou hebben overvallen met de mededeling dat het MOT
gegevens aan het RST had doorgegeven over zijn familie;
het RST net in die periode een bevraging had gedaan bij het MOT over de
heer Dos Santos n de heer Jamaloodin.

3.53.

Deze toelichting van Joubert zou betekenen dat de Minister van Financin eind
maart 2011 op de hoogte zou zijn geweest van een MOT bevraging over clint. De
verklaringen van de heer Dambruck en van de Minister van Financin zelf werpen
echter een ander licht op de zaak. Dambruck licht namelijk toe dat Joubert kennelijk
twee gesprekken door elkaar haalt. En uit maart 2011 en n uit juli 2011. Dat is
gelet op het feit dat Joubert de toelichting pas op 15 juni 2012 heeft geschreven ook
niet heel vreemd. Het roept overigens wel de vraag op waarom en op wiens verzoek
Joubert deze verklaring heeft geschreven.

3.54.

Wat daar ook van zij, de heer Dambruck heeft gedurende de vier verhoren door het
RST toegelicht dat de heer Joubert twee besprekingen door elkaar haalt. Dambruck
heeft inderdaad eind maart 2011 met Joubert gesproken. De reden waarom Dambruck Joubert wilde spreken hield direct verband met een MOT bevraging van de
RST die Dambruck in februari 2011 ontving. Die bevraging was zo verklaart Dambruck niet ondertekend door een Officier van Justitie waardoor Dambruck er geen
actie op heeft genomen. Dambruck wantrouwde de situatie gelet op de politieke situatie op dat moment. Er waren in 2006/2007 reeds meldingen door het MOT aan
het RST gedaan over transacties van de heer Dos Santos. Waarom werd er dan
uitgerekend in dit politieke klimaat, begin 2011, een MOT bevraging gedaan door
het RST?

3.55.

Over deze niet door een officier van justitie getekende bevraging heeft Dambruck
Joubert gesproken eind maart 2011. Joubert was niet op de hoogte van enige bevraging van het RST en kennelijk was Joubert dus ook niet op de hoogte van enig
onderzoek naar clint en Joubert heeft Dambruck verzocht de bevraging aan te
houden. Dambruck heeft Joubert verteld dat de Minister van Financin hem in diezelfde periode had gevraagd of het MOT gegevens over hem aan de RST had verstrekt. Dambruck heeft die vraag van de Minister van Financin ontkennend beantwoord.

3.56.

Dambruck legt ook uit in welke context hij de Minister van Financin in die periode
heeft gesproken. Dambruck wilde al geruime tijd een afspraak met de Minister maken om over de MOT organisatie te praten. Daar had de Minister destijds gelegenheid voor. De Minister heeft hem dus niet ontboden langs te komen zoals Joubert
schrijft en evenmin heeft de Minister aan Dambruck medegedeeld dat het MOT gegevens aan het RST had verstrekt. De Minister heeft simpelweg gevraagd of het
MOT in die periode informatie over hem aan het RST had verstrekt. Dambruck heeft
ontkennend geantwoord.

3.57.

In dat gesprek heeft Dambruck wel aan de Minister gevraagd wat de minister als
wettelijke beheerder van het MOT register verwachtte van Dambruck indien het
hoofd MOT gegevens over de Minister of zijn familie zou moeten verstrekken. Daarop heeft de Minister van Financin aangegeven dat Dambruck in dat geval zijn werk
moest doen.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 15

3.58.

Dambruck licht verder toe dat hij later dat jaar - op 22 juli 2011 een gesprek heeft
gehad met de hoofdofficier van justitie, mr. Joubert, en officier van justitie mr. Mul.
Zij hebben Dambruck genformeerd dat er een MOT bevraging zou binnenkomen
die ook op de Minister van Financin zou zien. Dambruck heeft ook aan hen voorgelegd dat hij op basis van de wet verplicht is de wettelijk beheerder van het MOT register, de Minister van Financin, op de hoogte te stellen van een dergelijke bevraging. Joubert en Mul hebben Dambruck gemeld dat hij inderdaad niet anders zou
kunnen.

3.59.

En zo is het ook gegaan. Dambruck verklaart:


Zoals ik herhaaldelijk in dit verhoor naar voren heb gebracht heb ik na het ontvangen van de bevraging d.d. 22 juli 2011 (die op 25 juli 2011 op het MOT werd ontvangen) waarin de naam van de MinFin voorkwam, de MinFin hiervan (volgens mij
nadat het antwoord op de betreffende bevraging aan het RST was overhandigd) op
de hoogte gesteld.

3.60.

Uit de uitvoerige, gedetailleerde en consistente verklaringen van Dambruck blijkt


dus duidelijk dat er op twee momenten MOT bevragingen zijn ontvangen. De eerste
is ontvangen in februari 2011 en deze zag enkel op de heer Dos Santos. De heer
Dambruck heeft met die bevraging niets gedaan nu deze kennelijk niet door een officier van justitie was getekend. Een tweede bevraging ontving Dambruck na aankondiging daarvan op 22 juli 2011 door onder meer mr. Mul op 25 juli 2011. Deze
bevraging zag ook op de Minister van Financin. Eerst na beantwoording van vragen door het MOT heeft Dambruck conform zijn wettelijke plicht de Minister van
Financin daarvan op de hoogte gesteld.

3.61.

De verklaring van de Minister van Financin is volledig in lijn met de toelichting van
de heer Dambruck. Hij verklaarde hierover op 21 augustus 2012:
Ik draag geen wetenschap dat mijn familie werd bevraagd. Wel moet [ik] verklaren
dat de heer Dambruck mij heeft verteld dat ik samen met andere subjecten werd
bevraagd. (). Dit zou geweest zijn tegen eind november en begin december van
het jaar 2011.
Voor de duidelijkheid verklaar ik dat Dambruck mij nooit heeft genformeerd over
een bevraging van mijn familie. Hij heeft mij genformeerd over mijzelf.

3.62.

De Minister van Financin is tijdens dat verhoor voorgehouden dat gelet op de verklaring van de heer Dambruck kan worden gesteld dat hij zeker voor 26 maart 2011
wetenschap had van het feit dat het RST een onderzoek deed naar de heer Dos
Santos. Echter daarmee hebben de ondervragers aan de Minister van Financin
een valse voorstelling van zaken gegeven. Zoals uit voorgaande toelichting blijkt
kan uit de verklaring van Dambruck helemaal niet worden opgemaakt dat de Minister van Financin voor 26 maart 2011 wetenschap zou hebben van enig onderzoek.
Het betreft een bijzonder suggestieve vraag zonder feitelijke grondslag. De Minister
van Financin heeft daarop het volgende geantwoord:
Ik weet dat ik de waarheid heb verklaard. Als er wordt gezegd dat ik voor 26 maart
2011 reeds wetenschap had van het feit dat het RST mijn broer Robby Dos Santos
had bevraagd, laat ik dit tot de conclusie van degenen die dit beweren.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 16

3.63.

Kortom, van enige tegenstrijdigheden in de verklaringen van Dambruck en de Minister van Financin over de vraag wanneer hij op de hoogte is gesteld van MOT bevragingen is geen sprake. De verklaring van Joubert heeft het Openbaar Ministerie
op het verkeerde been gezet, maar Dambruck heeft duidelijk toegelicht dat hier
sprake is van een misverstand. In maart 2011 stond de naam van de Minister van
Financin niet op een MOT bevraging. Dat gebeurde pas eind juli 2011. Dat blijkt
ook uit het dossier (eerste aanvulling dossier Passaat p. 92). Reeds om die reden
kan de verklaring van de heer Joubert niet kloppen.

3.64.

De theorie van het Openbaar Ministerie dat de Minister van Financin op de hoogte
was van het onderzoek van de RST eind maart of begin april 2011 wordt niet ondersteund door het dossier. Daarmee gaat ook de theorie mank dat Minister van Financin om die reden de bijzondere inkeerregeling zou hebben versneld. Er is simpelweg geen bewijs voor.

3.65.

En zou de Minister van Financin al op de hoogte zijn geweest van enig onderzoek,
dan is de aanname dat hij dat met clint zou hebben gedeeld echt een brug te ver.
Het kan en het mag niet zo zijn dat op basis van veronderstellingen en aannames
die toevallig binnen het straatje van het Openbaar Ministerie passen vervolgingen
plaatsvinden.

3.66.

Overigens is het ook de vraag of een MOT bevraging op zich tot gevolg zou hebben
dat de Belastingdienst of andere fiscale autoriteiten daarover genformeerd worden.
Dat is ons inziens geenszins het geval. Voor de vraag of tijdig wordt ingekeerd is
wel van belang of de fiscale autoriteiten iemand op het spoor zijn.

3.67.

Op geen enkele manier heeft clint enig signaal bereikt op basis waarvan hij zou
moeten vermoeden dat de fiscus hem op het spoor zou zijn of komen. De verdediging concludeert dat er geen sprake van is dat clint objectief gezien redelijkerwijs
moest vermoeden dat de Belastingdienst hem op het spoor zou zijn of komen en dat
de inkeermelding van 11 april 2011 tijdig is gedaan.
Wat is er wel gebeurd?

3.68.

Zoals toegelicht in de inleiding van dit pleidooi is de feitelijke gang van zaken anders
geweest dan het Openbaar Ministerie doet voorkomen.

3.69.

Zoals in het dossier en ter zitting al eerder aan de orde is geweest is de zoon van
clint in 2004 overleden. Daaraan is een lange tijd van onzekerheid over de gezondheid van zijn zoon vooraf gegaan. In die jaren was het bedrijf begrijpelijkerwijs
geen prioriteit voor clint. Clint, zijn echtgenote en hun dochter hebben die jaren
het nodige te verkroppen gehad. Zij verbleven veel in de Verenigde Staten waar hun
zoon werd behandeld. Helaas uiteindelijk zonder succes. Die bijzonder verdrietige
periode heeft zijn tol geist. Bij ieder van hen.

3.70.

De focus lang in die jaren op de priv situatie. Dat geldt ook voor de periode na het
overlijden van hun zoon. Het is een gebeurtenis die bijzonder veel impact heeft en
dat altijd zal blijven hebben. Maar met name gedurende de eerste jaren na het overlijden van hun zoon heeft clint het heel moeilijk gehad. Dit heeft de gedachte om
het bedrijf gereed te maken om over te dragen aan zijn dochter in een stroomversnelling gebracht.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 17

3.71.

In 2008 of 2009 hoorde clint in het nieuws al over een regeling waar het toenmalige parlement mee bezig was om er voor de zorgen dat geld van Curaaonaars dat
op offshore rekeningen stond weer terug zou komen naar Curaao. Dat er veel geld
is van Curaaonaars dat buiten het zicht werd bewaard was de regering wel duidelijk. Het voorstel dat in 2008 in ontwikkeling was moest aantrekkelijk zijn voor Curaaonaars. Een aanzienlijke verlaging van het belastingtarief van 10% voor een afgebakende periode moest soelaas bieden.

3.72.

De ontwikkeling van de bijzondere inkeerregeling was ook publiekelijk bekend, het


stond in de kranten en er werd op televisie aandacht aan besteed. Clint kwam er
dus ook langs die weg van op de hoogte. Dat onder meer Steve Vanenburg bij de
advisering omtrent deze bijzondere regeling betrokken was is ook in die periode al
bekend geworden.

3.73.

De Minister van Financin de broer van Robbie die uiteindelijk beslist over de
fiscale aangelegenheden heeft op aandringen van de Gouverneur de bijzondere inkeerregeling geautoriseerd. Dat heeft erin geresulteerd dat in april 2011 een aanschrijving werd gepubliceerd waarin werd aangekondigd dat Curaaonaars zich al
konden melden voor de nieuwe inkeerregeling en dat hun melding zal gelden alsof
de nieuwe wet al in werking was getreden. De Minister van Financin heeft geen
geheim gemaakt van deze ontwikkeling. Dat was ook niet vreemd, het was al aangekondigd in de Staten. Hij heeft hierover dan ook niet geheimzinnig gedaan tegenover zijn moeder en andere familieleden.

3.74.

Clint kan zich niet meer goed herinneren hoe hij hoorde dat men gebruik kon maken van de bijzondere inkeerregeling. Hij heeft het via de televisie vernomen of via
de kranten. Op het moment dat clint er over hoorde is hij naar de heer Vanenburg
gestapt en hem gevraagd om hulp. Vanenburg beschikte over kennis van de werking van de inkeerregeling gelet op zijn betrokkenheid erbij en clint vertrouwde
hem daarin. Zodoende wordt op 11 april 2011 de inkeermelding namens clint ingediend door de heer Vanenburg.

3.75.

U vraagt zich wellicht af waarom in die inkeermelding maar drie banken, twee rekeningnummers en drie al dan niet geschatte saldi staan vermeld als clint al langer de intentie had om in te keren. Dat is eenvoudig te verklaren. Niemand wist hoe
de inkeer in zijn werk zou gaan. Clint dus ook niet. De heer Vanenburg verklaart
hier later over bij de RST:
Er wordt aan de Belastingdienst het verzoek gedaan om in te keren. Het is geen
aangifte inkomstenbelasting. Ik denk dat de reikwijdte van de inkeerregeling nog niet
geheel duidelijk is. Nogmaals, dit is geen aangifte. Dit is een beroep op inkeer.15

3.76.

15
16

Door overigens melding te maken van de bankrekening van Carribean Investments


Group N.V. bij de Windward Bank gaf was het een zekerheid dat ook de UBS rekeningen in beeld zouden komen. Immers zoals ook blijkt uit het requisitoir16 van het
Openbaar Ministerie is vanaf deze bankrekening ruim $ 8 mio overgemaakt naar
UBS-rekeningen.

Verhoor van de heer Vanenburg van 30 augustus 2011, p. 1298.


Requisitoir pagina 80.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 18

3.77.

Het lag in de lijn der verwachting van clint dat hij een bespreking zou moeten voeren met de fiscus. Dat voorafgaand daaraan de gehele financile huishouding van
zijn bedrijf gedetailleerd op tafel moest liggen had hij niet kunnen vermoeden.
Eerst tijdens de bespreking met Vanenburg komt het formulier dat bij de aanschrijving hoort op tafel en hoort hij dat hij rekeningnummers moet opgeven. De heer Vanenburg verklaart daarover:
De Aanschrijving heeft hij [Dos Santos] blijkbaar wel in zijn bezit gehad, of ik heb
het hem verteld. Het was rond die tijd dat de Aanschrijving uit kwam. Ik moet eerlijk
zeggen: dat ik denk dat hij alleen maar wist dat er een inkeerregeling was.17

3.78.

Clint wist van een paar rekeningen waarop inkomsten uit niet-vergunde loten terecht zijn gekomen het rekeningnummer dan wel de bank waar het geld werd aangehouden. Clint heeft de heer Vanenburg toen gemeld dat hij nog meer rekeningen had doch dat hij die onvoldoende in beeld had. De heer Vanenburg stelde hem
gerust en gaf aan dat na het doen van de inkeermelding een overleg zou plaatsvinden met de fiscus en dat alles daar besproken kon worden.

3.79.

Vanenburg verklaart hierover bij het RST:

3.80.

Clint heeft de rekeningnummers aan de heer Vanenburg doorgegeven en daarna


heeft hij het inkeerformulier ondertekend. Dat deed hij zonder het formulier te lezen
zoals hij ook ter zitting heeft verklaard. Ik kan u uit eigen wetenschap bevestigen dat
dit niet de eerst keer is. Clint is geen man van lezen maar van doen. Als een expert
hem wat te tekenen voorlegt, tekent hij blind.

3.81.

3.82.

3.83.

Het was eigenlijk meer bedoeld ter kennisgeving om met de Belastingdienst daarover in gesprek te gaan. Het was eigenlijk meer een aankondiging conform de wijze
die in het Belastingplan 2011 is beschreven.18

In de begeleidende brief bij de inkeermelding verzocht de heer Vanenburg ook expliciet om een uitnodiging voor een persoonlijk gesprek om n en ander toe te lichten. Van enig oogmerk dan wel opzet op het maken van een vals document is geen
enkele sprake. De Belastingkamer van de Hoge Raad heeft geoordeeld dat belastingplichtigen tenzij er contra indicaties zijn die clint redelijkerwijs had moeten
onderkennen mogen vertrouwen op het advies van hun belastingadviseur.19 Clint
heeft in het volste vertrouwen dat hij juist is geadviseerd gehandeld. En dat mocht
hij dus ook. Als er dan toch iets verkeerd gaat, kan enig opzet daarop niet aan clint
worden toegerekend.
Kortom, clint wilde inkeren en heeft zich gewend tot iemand die er zijns inziens
genoeg van zou weten om hem daarbij te helpen. Daarbij zijn zowel clint als de
adviseur er vanuit gegaan dat er een gesprek zou volgen met de inspecteur waar de
verdere vragen besproken zouden worden.

De verdediging wenst nog enige opmerkingen te maken over het getapte telefoongesprek tussen clint en zijn broer, de heer Jamaloodin van 13 juli 2011. In de reactie van 29 oktober 2015 het tapgesprek is als productie 3 bij die reactie gevoegd

Verhoor van de heer Vanenburg van 30 augustus 2011, p. 1294.


Verhoor van de heer Vanenburg van 30 augustus 2011, p. 1297.
19 Hoge Raad 1 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7741.
17
18

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 19

maakt het Openbaar Ministerie duidelijk dat uit dat gesprek zou kunnen worden afgeleid dat clint geen intentie had om al zijn vermogen in te keren. Het Openbaar
Ministerie mist daarbij de context van het moment waarop het telefoongesprek
plaatsvonden.
3.84.

3.85.

3.86.

3.87.

Een dag voor dit telefoongesprek heeft het RST het woonhuis van clint en het
hoofdkantoor van Robbies Lottery doorzocht. Op geen enkele manier is aan clint
duidelijk gemaakt waar het onderzoek op zag, anders dan dat het een financieel onderzoek betrof. Ook door het feit dat het RST (en niet TIO zoals normaal is bij fiscale kwesties) binnenviel had clint niet kunnen vermoeden dat het op enige manier
met een belastingonderzoek te maken had. Daarnaast had clint ingekeerd, in zijn
beleving kon de inval ook niet met een belastingonderzoek te maken hebben.
Dat hij op dat moment al had ingekeerd heeft clint overigens met niemand gedeeld.
Pas toen mr. Tielkemeijer naar aanleiding van de inval een intake gesprek met clint
en zijn echtgenote voerde en vroeg of het met belastingen te maken kon hebben,
heeft clint aangegeven dat dat niet kon omdat hij was ingekeerd. Tot die tijd was
niemand in zijn directe omgeving van de inkeer op de hoogte. Zij echtgenote niet en
ook zijn broer niet.
Op 13 juli 2011 belt Jorge Jamaloodin zijn broer omdat de RST ook het woonhuis
van hun moeder was binnengevallen. Al sinds jongs af aan is de Heelsumstraat 25
waar moeder woont het postadres van clint. Ook van banken ontvangt hij daar
post. Ramses een andere broer van clint was bij de inval aanwezig zo blijkt uit
het telefoongesprek. Jorge deelt mee aan clint dat er twee enveloppen zijn meegenomen, namelijk die van Tula en waarschijnlijk die van Caribbean Investment.

Client die op dat moment niet anders weet dan dat er een onderzoek gaande is
reageert spontaan op deze mededeling door te zeggen dat hij het geld ergens anders zal onderbrengen. Dat heeft hij uiteindelijk echter niet gedaan. Niettemin is deze opmerking in de heat of the moment begrijpelijk. Niemand wil dat beslag wordt
gelegd op rekeningen. Client evenmin. Met zijn inkeermelding heeft deze opmerking
echter niets te maken, clint had geen enkele aanleiding te vermoeden dat dit onderzoek daarmee te maken zou kunnen hebben.
Welke feiten kunnen niet worden vervolgd door de inkeer

3.88.

In de preliminaire verweren van 23 oktober 2015 heeft de verdediging geconcludeerd dat een inkeer verhindert dat de belastingplichtige wordt vervolgd voor witwassen in zoverre dat is gebaseerd op een fiscaal delict. Ook kan een inkeer niet
omzeild worden door fiscale strafbepalingen buiten toepassing te laten en voor het
anker van artikel 230 Sr te gaan liggen. In het beleid is heel duidelijk gemaakt dat na
een inkeer ook geen vervolging voor valsheid in geschift kan plaatsvinden.

3.89.

In de reactie van 29 oktober 2015 maakt het Openbaar Ministerie hier weinig woorden aan vuil. Het Openbaar Ministerie betwist de lezing van het beleid zoals dat
door de verdediging is toegelicht niet. Het Openbaar Ministerie schrijft enkel dat het
haar vervolgingsrecht wel behoudt en verwijst naar beleid gedateerd 7 september
2012.

3.90.

Het betreft beleidsregels aangaande de strafrechtelijke vervolging bij inkeer op Curaao die tijdens de plenaire vergadering van de FATF in juni 2012 aan de orde zijn
geweest. Uit deze plenaire vergadering bleek zo is verwoord in de beleidsregels

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 20

dat de FATF bezorgd was over de uitwerking van de inkeerregeling waarna het beleid is aangescherpt. De FATF vond dat het beleid zoals gepresenteerd in de aanschrijving van 6 december 2011, 30 december 2011 en 12 januari 2012, aangescherpt moest worden. Het betreft de beleidsregels zoals toegelicht door de verdediging ter zitting van 23 oktober 2015. Dit is het beleid dat ziet op de inkeer zoals
gedaan door clint in april 2011 en de regels zijn daar aldus op van toepassing.
3.91.

Op de beleidsregels staat ook duidelijk vermeld dat die eerst in werking treden op 7
september 2012. Het Openbaar Ministerie kan niet zomaar gewijzigd of aangescherpt beleid van september 2012 ten nadele van belastingplichtigen toepassen op
een inkeer die het jaar daarvoor reeds is gedaan. Dat is in strijd met iedere vorm
van rechtszekerheid van clint en alle anderen die voor september 2012 hebben ingekeerd op het eiland.

3.92.

Dat het in het straatje van het Openbaar Ministerie past om deze aangepaste beleidsregels van toepassing te laten zijn is duidelijk. De nieuwe beleidsregels van
september 2012 maken het mogelijk om een onderzoek naar witwassen te doen
ongeacht een inkeermelding. Ook is het mogelijk een lopend onderzoek naar het
witwassen van geld voort te zetten, los van de vraag of een vrijwillige verbetering
door de Inspecteur als juist wordt aangemerkt. Dit beleid zet de Inspecteur buiten
spel. Dat was op geen enkele manier de bedoeling van het eerdere beleid en in zoverre wel degelijk een wijziging.

3.93.

Bij de huidige stand van zaken dient het Openbaar Ministerie niet alleen nietontvankelijk te worden verklaard voor de fiscale delicten die ten laste zijn gelegd,
maar ook ten aanzien van witwassen voor zover het een fiscaal gronddelict heeft
en ten aanzien van de valsheden die ten laste zijn gelegd maar een equivalent
van de fiscale delicten zijn. De verdediging verwijst daartoe naar de feiten die gespecificeerd zijn in de preliminaire verweren van 23 oktober 2015.
Wie profiteert van de inkeermelding

3.94.

Het Openbaar Ministerie schrijft in de reactie van 29 oktober 2015 op de preliminaire


verweren dat de inkeer niet voor de vennootschappen kan gelden, maar enkel voor
de heer Dos Santos priv voor zover het aankomt op uitdelingen aan hem door deze vennootschappen.

3.95.

De verdediging heeft in het preliminaire verweer al toegelicht dat als de inkeerregeling alleen de belastingplichtige zelf zou kunnen baten het de inkeer in belangrijke
mate zou afremmen.

3.96.

De Hoge Raad heeft dit in het verleden ook al onderkend. In het arrest van 22 mei
2001 heeft de Hoge Raad overwogen dat een inkeer ook in de weg staat aan een
vervolging van andere betrokkenen bij de inkeer.20 Degenen die actief bij de inkeer
betrokken zijn geweest kunnen na een inkeer niet worden vervolgd. Nogmaals een
logische beslissing, die recht doet aan de bedoeling van de inkeerregeling.

3.97.

In dat arrest ging het om een feitelijk leiddinggever die niet kon worden vervolgd
vanwege zijn actieve betrokkenheid bij de inkeer van een vennootschap. Ook de

20

Hoge Raad 22 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1761, NJ 2001, 698, r.o. 3.4.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 21

3.98.

3.99.

omgekeerde situatie is in de jurisprudentie aan de orde geweest, waarin de belastingplichtige vennootschap profiteert van de inkerende feitelijk leidinggever.

Daarvan is in dit geval sprake getuige ook de rekeninghouders van de reeds op de


inkeermelding genoemde rekeningen. Een van die rekeninghouders is een vennootschap op Sint Maarten. De baas van die bedrijven keert in voor het vermogen op de
rekeningen dat aan hem dan wel aan de vennootschappen toebehoort.

Zou het Openbaar Ministerie niet verstorend zijn opgetreden dan had het inkeertraject vervolgd kunnen worden en dan zou het totale fiscale plaatje van clint en de
vennootschappen in beeld zijn gekomen. Ook van de vennootschappen op Sint
Maarten.

3.100.

Zoals toegelicht is de situatie op Curaao en Sint Maarten en de opbrengsten uit


Robbies Lottery dusdanig met elkaar verweven dat het niet anders kan worden geinterpreteerd dan dat clint wilde inkeren voor alles. De door de jaren gegroeide
werkwijze, het gebrek aan goede administratie en de (zeer) beperkte kennis van de
inkeer op het eiland bij Curaaonaars en adviseurs begin 2011 hebben erin geresulteerd dat de inkeer is gegaan zoals het is gegaan. Maar de intentie van clint om
volledig schoon schip te maken is duidelijk.

3.101.

De verdediging persisteert dan ook in haar conclusie dat de inkeer alle gedagvaarde
personen en rechtspersonen betreft en dus ook ziet op alle aan hen ten laste gelegde fiscale delicten zoals genoemd in het preliminaire verweer van 23 oktober 2015.
Derhalve leidt artikel 49 ALL niet alleen tot niet-ontvankelijkheid in de vervolging van
clint voor zijn priv fiscale fraude maar ook tot niet ontvankelijkheid van de vervolging van de gedagvaarde vennootschappen alsmede voor de vervolging van clint
ter zake van feitelijk leidinggeven aan deze gedragingen.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 22

4.0.

Geen sprake van een valse inkeerbrief

4.1.

Hoewel de verdediging meent dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te


worden verklaard gelet op de zojuist gevoerde verweren, wenst te verdediging gelet op de nauwe samenhang met hetgeen zojuist is bepleit alvast in te gaan op de
verdenking dat clint een valse inkeerbrief zou hebben opgemaakt en verstuurd.

4.2.

Zoals al is toegelicht heeft clint op geen enkele manier enig opzet gehad op het
maken van een valse inkeerbrief. Hij wilde juist schoon schip maken. Dat op de inkeermelding niet alle rekeningen zijn vermeld doet daaraan niets af. Client heeft dat
ook ter overstaan van het Gerecht verklaard. Bovendien heeft clint een fiscale
leek zich laten begeleiden door een expert op dit gebied die hem had verzekerd
dat de melding nog opvolging zou krijgen. De verdediging meent dat reeds op basis
daarvan niet kan worden gekomen tot een bewezenverklaring dat sprake is van een
valse inkeerbrief.

4.3.

De verdediging hecht er overigens wel aan haar verwondering over dit tenlastegelegd feit uit te spreken. De standpunten van het Openbaar Ministerie zijn als het
aankomt op de inkeermelding intrinsiek tegenstrijdig. Enerzijds meent het Openbaar
Ministerie dat de inkeermelding van clint overduidelijk onvolledig en waardeloos
zou zijn, maar anderzijds zou het wel een bewijsbestemming hebben. Deze redenering kan de verdediging niet volgen. Uit aloude jurisprudentie blijkt immers dat een
bewijsbestemming ontbreekt indien een document ongeloofwaardig of onvoldoende
substantieel is.21

4.4.

Buiten deze tegenstrijdige houding van het Openbaar Ministerie meent de verdediging dat de inkeermelding niet worden aangemerkt als een geschrift bestemd tot
enig bewijs. Zoals al uitvoerig toegelicht kan op basis van de verlangde informatie
op het meldingsformulier simpelweg geen aanslag worden vastgesteld door de inspecteur. Daartoe is meer informatie, meer bewijs, nodig.

4.5.

De inkeermelding kan ook niet worden aangemerkt als een belastingaangifte op


basis waarvan een inspecteur wl een aanslag kan opleggen. De belastingaangifte
bevat veel meer vragen die beantwoord moeten worden op basis waarvan een aanslag kan worden opgelegd. Ook al had de inspecteur op Curaao op dat moment
weinig ervaring met inkeermeldingen, de inspecteur wist natuurlijk wel op basis van
welke feiten het belastbare inkomen bepaald diende te worden. Dat de informatie op
de inkeermelding daartoe niet afdoende zou zijn was volstrekt duidelijk.

4.6.
4.7.

2121

De melding kan derhalve niet als geschrift dat bestemd is om als enig bewijs te dienen worden aangemerkt.
Om dezelfde reden is het niet mogelijk dat op basis van de inkeermelding enig nadeel zou kunnen ontstaan. Immers, het nadeel de onjuiste belastingaangiften
waarvoor werd ingekeerd was al geleden. Op basis van deze inkeermelding was
het volstrekt onmogelijk om verder nadeel te veroorzaken. De inkeermelding zou er
juist voor zorgen dat het nadeel hersteld zou worden. Het stilzwijgen van het Openbaar Ministerie op dit punt in een verder zeer doorwrocht en gedetailleerd requisitoir
is veel betekend.

HR 22 juni 1931, NJ 1932.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 23

4.8.

De verdediging concludeert dat van valsheid in geschrifte met betrekking tot de inkeer geen sprake is.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 24

5.0.

Gedoogbeleid

5.1.

Bij preliminair verweer en ook bij pleidooi heeft mr. Sulvaran uitvoerig stil gestaan bij
het gedoogbeleid ten aanzien van de verkoop van zelf gedrukte loten.

5.2.

Het wezenskenmerk van de verkoop van dergelijke loten is dat daarover geen heffing worden betaald. Niet alleen geen vergunningsrecht van FWNK maar ook geen
omzetbelasting.

5.3.

Zoals ik tijdens de eerste zitting van het Gerecht hebben laten zien is de verkoop
van niet vergunde loten op het eiland nog steeds mogelijk. De avond voor die zitting
liep ik een verkoopkantoor van een concurrent van clint binnen en kocht daar zowel vergunde nummers als onvergunde nummers.

5.4.

Het vergunde lot kostte NAF 1,13 per nummer. Het onvergunde NAF 1,00. Het verschil in prijs is geen gok maar heel duidelijk te traceren. Dat bestaat uit het niet afgedragen vergunningsrecht en de niet afgedragen omzetbelasting.

5.5.

Dat betekent dus dat al sinds jaar en dag een praktijk bestaat van verkoop van onvergunde loten, waarover geen omzetbelasting wordt afgedragen. Niet afdragen van
omzetbelasting betekent ook per definitie dat de verkoopopbrengst niet in de bedrijfsadministratie wordt opgenomen met als onvermijdelijk gevolg dat over de opbrengst ook geen winstbelasting wordt afgedragen.

5.6.

5.7.

Deze op zichzelf illegale praktijk is al de jaren dat clint actief is in de nummerloterij


op het eiland gedoogd. Tot op de dag van vandaag is nog nooit, werkelijk nog nooit
iemand anders dan clint strafrechtelijk vervolgd voor de verkoop van niet vergunde
loten en voor het niet correct afdragen van belastingen daarover.

Mr. Sulvaran heeft al toegelicht welk politiek motief aan de plotse vervolging van
clint en zijn bedrijven ten grondslag gelegen moet hebben. Anders laat zich ook
niet verklaren dat zoveel jaren MOT meldingen niet tot enige actie van justitie leidden en plotsklaps in 2011 kort na het aan de macht komen van de MFK wel actie
werd ondernomen.

5.8.

Dit justitieel gedoogbeleid moet dus niet alleen leiden tot een niet ontvankelijkheid
van het Openbaar Ministerie bij de vervolging van onvergunde loten maar ook tot de
niet ontvankelijkheid bij de vervolging voor belastingfraude alsmede de daarmee
annexe strafbare feiten.

5.9.

Dat lotenverkopers bij een belastingcontrole met de fiscus deals sluiten staat los van
het strafrechtelijk gedoogbeleid. Het is bekend dat lotenverkopers zij het sporadisch worden gecontroleerd door de belastingdienst. In een dergelijk geval gaan
de ondernemer en de inspecteur met elkaar om tafel zitten en wordt een schikking
getroffen. Het gaat in deze strafzaak niet om de vraag of de handelwijze van lotenverkopers in het algemeen en van clint in het bijzonder fiscaal toelaatbaar is. In
deze zaak speelt alleen de vraag of het gerechtvaardigd is dat clint als eerste en
sinds 2011 enige rifero strafrechtelijk wordt vervolgd voor handelingen die sinds letterlijk mensenheugenis wordt gedoogd.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 25

5.10.

De verdediging concludeert dat het verweer over het gedoogbeleid dus ook tot niet
ontvankelijkheid moet leiden voor de vervolging van de andere strafbare feiten op
de tenlastelegging behalve het verboden wapenbezit.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 26

6.0.

Schending gelijkheidsbeginsel en van het verbod van willekeur

6.1.

In deze zaak staan thans uitsluitend de heer Robbie Dos Santos en zijn vennootschappen terecht. Dat is naar de mening van de verdediging niet juist.

6.2.

Zoals al is duidelijk gemaakt bij het verweer over het gedoogbeleid, is clint in zijn
handelen als rifero niet uniek. Alle riferos verkopen onvergunde loten. Alle riferos
betalen te weinig belasting.

6.3.

Clint verkeert dus in een volstrekt vergelijkbare positie met de andere riferos op
Curaao. Dat clint er nu als enige wordt uitgepikt voor een strafrechtelijke vervolging getuigt dan ook van een ernstige schending van het gelijkheidsbeginsel en van
het verbod van willekeur.

6.4.

Die schending wordt alleen nog maar pregnanter doordat sinds de start van het
strafrechtelijk onderzoek tegen clint (dat met veel publiciteit gepaard ging) geen
enkele andere rifero strafrechtelijk is onderzocht of vervolgd. Kennelijk heeft het
Openbaar Ministerie er dus helemaal niets aan gedaan om de door clint reeds bij
het begin van het onderzoek naar voren gebrachte feiten over de situatie op Curaao te onderzoeken. Zou dat zijn gebeurd, dan zou het Openbaar Ministerie op dezelfde feiten zijn gestuit en zouden bij respectering van het gelijkheidsbeginsel meer
vervolgingen hebben plaatsgevonden.

6.5.

Voor zover de vervolging van clint al niet op het gedoogbeleid zou moeten afstuiten, staan de beginselen van een behoorlijk vervolgingsbeleid aan de ontvankelijkheid in de weg. Het Openbaar Ministerie heeft ten onrechte clint als enige op de
strafrechtelijke korrel genomen en laat alle andere vergelijkbare wetsovertreders
buiten schot. Ook op die grond concludeert de verdediging tot niet ontvankelijkheid
van het Openbaar Ministerie.

6.6.

Daarnaast speelt het gelijkheidsbeginsel ook nog in een ander opzicht een rol. Client heeft hij nauwelijks opleiding genoten. Dos Santos is een man van de praktijk.
Hij is als ondernemer heel vindingrijk en ziet overal mogelijkheden die anderen niet
zien.

6.7.

Vanwege het gebrek aan opleiding heeft clint zich bij de financile organisatie van
zijn bedrijven, en dus ook van de loterijkantoren, steeds volledig moeten verlaten op
de hulp en ondersteuning van anderen. Daarbij valt te denken aan boekhouders,
accountants, juridisch adviseurs, bankiers, straatverkopers etc.

6.8.

Clint heeft de feiten niet in zijn eentje gepleegd. Sterker nog hij heeft deze ook niet
in zijn eentje kunnen plegen. Het Openbaar Ministerie realiseert zich dat ook heel
goed. Uit de dagvaarding blijkt ook dat het Openbaar Ministerie bij alle feiten primair
aankoerst op een veroordeling voor medeplegen. Kennelijk is ook volgens het
Openbaar Ministerie sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen.

6.9.

Toch worden al die anderen door het Openbaar Ministerie volledig buiten schot gelaten. Clint wordt hier als enig op het publieke schavot gezet en wordt daarmee ten
onrechte afgeschilderd als de enige die zich zou hebben schuldig gemaakt aan het
plegen van fraude. Niets is minder waar. Velen hebben samen met clint geprofiteerd van de verkoop van onvergunde loten.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 27

Wat dacht u bijvoorbeeld van de straatverkopers? Zij hebben in de loop van de jaren
grote bedragen aan commissies getoucheerd waarover evenmin belasting zal zijn
afgedragen. Bankiers hebben de spaarcenten van clint zonder blikken of blozen
geaccepteerd en over hun beleggingsactiviteiten grote commissies gencasseerd. Is
dat dan niet ook witwassen?
6.10.

6.11.

6.12.

Nu is het clint zeker niet erom te doen dat al deze mensen ook in de strafzaak
worden betrokken. Een veel ruimer vervolgingsbeleid zou overigens vermoedelijk
wel tot een veel eerlijker proces hebben geleid. Immers dan zouden alle deelnemers
aan het proces ook een eigen belang hebben gehad om deel te nemen aan de
waarheidsvinding in plaats van in de getuigenverhoren te lijden aan geheugenverlies of in plaats van alle vuil makkelijk in het straatje van clint te vegen.

Wat de verdediging met deze stellingen wil bepleiten is dat clint door het Openbaar
Ministerie dermate ongelijk wordt gehandeld ten opzichte van andere betrokkenen
(het gelijkheidsbeginsel wil ook zeggen dat ongelijke gevallen ongelijk worden behandeld naar de mate van ongelijkheid) dat een vervolging van alleen hem oneerlijk
en onrechtmatig is. Ook vanwege die schending van beginselen van een behoorlijk
vervolgingsbeleid al dan niet in combinatie met voorgaande ontvankelijkheidsverweren concludeert de verdediging tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Indien en voor zover het Gerecht de niet ontvankelijkheid een brug te ver mocht
vinden, verzoekt de verdediging om deze verweren in ieder geval te beschouwen
als matigende omstandigheden voor een eventueel op te leggen straf aan clint.
Aan het einde van het pleidooi zullen wij daarop nog nader terugkomen.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 28

7.0.

Bewijsuitsluiting verklaringen van clint

7.1.

Ik ken clint nu ruim een half jaar. Daarbij is het mij duidelijk geworden dat het voor
hem moeilijk zo niet onmogelijk is om juridische vragen goed te doorgronden. Ook
vragen naar feiten komen lang niet altijd goed door. Daarbij spelen hem niet alleen
de gebrekkige kennis van de Nederlandse taal parten. Ook denkt hij totaal anders
dan juridisch geschoolde mensen. Het gevoel voor detail van juristen ontbreekt bij
clint volledig. Ook bepaalde nuances gaan aan hem volledig voorbij. Ik kan uit eigen ervaring melden dat het mij heel veel tijd en moeite heeft gekost om van clint
te weten te komen hoe de lotenbusiness in elkaar zit en wat zijn mening is over hetgeen hem tenlaste wordt gelegd.

7.2.

7.3.

7.4.

Nog steeds tuimel ik daarbij regelmatig in een valkuil. Zo ook bij de verklaring die u
aan het begin van deze week heeft voorgelezen. Daarin staat dat clint thans alleen
nog maar vergunde loten verkoopt. Dat blijkt niet te kloppen. Toen ik clint naar
aanleiding van de gevonden vuilniszakken vroeg hoe het dan mogelijk is dat dergelijke doordrukken zijn gevonden, antwoordde hij alsof het de normaalste zaak van
de wereld is: ja maar Roel, dat klopt toch? Alle verkopen zitten nu in de boeken.

Wat blijkt? Robbies Lottery doet nog steeds zaken met straatverkopers, die als
voorheen zelf gedrukte loten verkopen. Alleen worden thans alle verkopen in de
administratie verwerkt en draagt Robbies Lottery daarover zowel omzetbelasting als
winstbelasting af.
Wat ik hiermee wil duidelijk maken is dat het verschrikkelijk moeilijk is om met clint
de juridische kern te raken en tot hem door te dringen op het punt van details en
nuances. Dat blijkt haast onbegonnen werk.

7.5.

Ik heb mij dus de vraag gesteld hoe dat gegaan zal zijn tijdens de vele verhoren.
Hoe zijn die tot stand gekomen en welke betekenis moet daaraan worden toegekend. Vormen de woorden die op papier zijn gekomen een betrouwbare kenbron
van wat Robbie Dos Santos wilde vertellen en mogelijk ook heeft verteld?

7.6.

Clint heeft tijdens de verhoren geen bijstand van een tolk gehad. Clint is de Nederlandse taal niet goed machtig. Weliswaar probeert hij zich zo goed en zo kwaad
mogelijk in het Nederlands uit te drukken, doch de finesses van de Nederlandse taal
beheerst hij niet. Dat bleek ook tijdens de vele verhoren en tijdens de zitting van het
Gerecht. Tijdens de zitting overigens heeft de voorzitter wel het nodige geduld geoefend en bovendien clint niet geconfronteerd met complexe vragen.

7.7.

Blijkens de processen-verbaal van verhoor hebben die deels in het Papiaments en


deel in het Nederlands plaatsgevonden. Of clint aldus alle vragen goed heeft begrepen valt niet meer te controleren. Uit de verklaringen van clint ter zitting blijkt
dat zijn antwoorden nu regelmatig behoorlijk afwijken van de verklaringen tijdens de
verhoren en soms zelfs volledig tegenstrijdig zijn. De kans is groot dat deze discrepantie te wijten is aan het taalprobleem.

7.8.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft glashelder gemaakt dat taalkundige bijstand voor de verdachte van groot belang is. Deze mag ook niet beperkt
blijven tot het onderzoek ter zitting.22

22

EHRM 19 december 1989, nr. 9783/82, Kamasinski t. Oostenrijk, NJ 1994, 26 (m. nt. Alkema).

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 29

7.9.

7.10.

Ook in de zaak Amer tegen Turkije is het belang van de bijstand van een tolk nog
eens onderstreept. De Arabisch sprekende verdachte had tijdens de politiefase
geen bijstand van een tolk gehad. Het EHRM overwoog dat hoewel hij wel enigszins
Turks begreep en zich ook in het Turks kon uitdrukken, hij niet in staat was om
Turks te lezen. Het niet inschakelen van een tolk leverde een schending van artikel
6 EVRM op.23

In Saman tegen Turkije benadrukte het EHRM eveneens het belang van bijstand
door een tolk gedurende de politiefase. Het EHRM overwoog:

The Court further recalls that the investigation stage is of crucial importance for the
preparation of criminal proceedings, as the evidence obtained during this stage determines the framework in which the offence charged will be considered (). The
Court has also held that, in the context of application of paragraph 3 (e) [van artikel
6 EVRM, RK/MB], the issue of the defendants linguistic knowledge is vital and that
it must also examine the nature of the offence with which the defendant is charged
and any communications addressed to him by the domestic authorities, in order to
assess whether they are sufficiently complex to require a detailed knowledge of the
language used in court ().24
7.11.

De kennis van de gevoerde taal is aldus van vitaal belang volgens het Europese
Hof. Het Hof oordeelt in dezelfde zaak dat, tenzij sprake is van dwingende redenen
om dit recht te beperken, ook in de opsporingsfase een tolk moet worden ingeschakeld:
Finally, the Court has ruled that the assistance of an interpreter should be provided
during the investigation stage unless it can be demonstrated in the light of the particular circumstances of the case that there are compelling reasons to restrict this
right (see Diallo v. Sweden (dec.), no. 13205/07, par 25, 5 January 2010).25

7.12.

7.13.
7.14.
7.15.

Enkel in het geval sprake zou zijn van dwingende redenen om het recht op een tolk
te beperken, kan van deze hoofdregel worden afgeweken. Het gemak een verhoor
maar zelf te vertalen zonder bedigd tolk in te schakelen is overduidelijk geen dwingende reden. Het is aan de opsporingsinstanties om de rechten van de verdachte te
waarborgen. Al ruim voor de eerste verhoren van clint zeker in 2010 (Diallo v.
Sweden) heeft het EHRM voornoemde richtsnoeren gegeven. Het is onbegrijpelijk
dat het RST en het Openbaar Ministerie in deze zaak de rechten van clint niet
zorgvuldiger hebben gewaarborgd.

De verdediging concludeert dat het niet inschakelen van een tolk tijdens de verhoren gedurende de onderzoeksfase kwalificeert als een onherstelbaar vormverzuim
in de zin van artikel 413 WvSvC.
Daarnaast heeft het RST verhinderd dat clint zich door een raadsman actief kon
laten bijstaan tijdens zijn verhoren.
In artikel 6 EVRM ligt het recht op access to a lawyer vervat. Als standaardomschrijving hanteert het EHRM het volgende:

EHRM 6 juli 2009, nr. 25720/02, Amer t. Turkije.


Idem, par 30.
25 Idem.
23
24

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 30

Article 6 1 of the Convention requires that, as a rule, access to a lawyer should be


provided as from the first interrogation of a suspect by the police, unless it is
demonstrated in the light of the particular circumstances of each case that there are
compelling reasons to restrict this right (see Salduz v. Turkey [GC], no. 36391/02,
55, 27 November 2008; see also Dayanan v. Turkey, no. 7377/03, 29-34, 13 October 2009). Even where compelling reasons may exceptionally justify denial of access to a lawyer, such restriction - whatever its justification - must not unduly prejudice the rights of the accused under Article 6 (ibid). The rights of the defence will in
principle be irretrievably prejudiced when incriminating statements made during police interrogation without access to a lawyer are used for a conviction.26
7.16.

In de zaak Dayanan tegen Turkije heeft het EHRM duidelijk gemaakt dat het belang
van bijstand van een advocaat niet alleen gelegen is in de mogelijkheid om een advocaat te consulteren voorafgaande aan het verhoor, maar dat de verdachte ook
bijstand moet krijgen tijdens de verhoren n dat het hele arsenaal aan verdedigingsrechten in deze fase moet kunnen worden uitgeoefend. Daarmee heeft het EHRM
het recht op bijstand in de volle breedte in de fase van politieverhoren erkend.27

7.17.

Dat een verdachte recht heeft op een advocaat vanaf het eerste verhoor staat niet
ter discussie. Maar daar is het in het geval van clint dan ook bij gebleven. Het werd
zijn advocaten namelijk onmogelijk gemaakt het recht van clint op bijstand te effectueren.

7.18.

Uit de processen-verbaal van verhoor blijkt dat clint gedurende zijn eerste verhoor
zijn advocaat heeft mogen consulteren. Het eerste verhoor over het wapen vond
plaats op 6 oktober 2011. Het eerste verhoor over alle andere vermeende strafbare
gedragingen vond plaats op 4 april 2012. Uit het proces-verbaal van dat verhoor van
4 april 2012 blijkt dat de advocaat volledig buiten spel is gezet door het RST. Op
pagina 2 van het proces-verbaal staat dat aan clint het volgende is medegedeeld
omtrent zijn aanwezige raadsman:
Uw advocaat mr. Sulvaran is aanwezig bij dit verhoor. Voor de duidelijkheid willen
we u uitleggen dat uw advocaat zich op geen enkele wijze met dit verhoor mag bemoeien. Hij zit in deze ruimte bij u en mag enkel waarnemen wat er gebeurt.

7.19.

Deze instructie verhoudt zich op generlei wijze met de rechten als beschermd door
artikel 6 EVRM. Het recht op effectieve bijstand van een advocaat houdt in dat de
advocaat de verhoren niet alleen mag bijwonen, maar dat hij ook mag interveniren,
vragen stellen, opmerkingen mag maken en vertrouwelijk mag overleggen met zijn
clint.28 Deze rechten heeft het RST niet (willen) waarborgen. Voor de vorm mocht
er een advocaat bijzitten, maar dan wel gemuilkorfd.

7.20.

Het feit dat clint niettemin vragen van het RST heeft beantwoord of beter: vragen
heeft proberen te begrijpen en te beantwoorden om zo snel mogelijk te kunnen onderhandelen over een snelle beindiging van de zaak houdt niet in dat hij zijn
recht op een advocaat heeft prijsgegeven. In het arrest Pishchalnikov tegen Rusland
heeft het EHRM overwogen dat een afstand van een van de wezenlijke rechten

EHRM 1 april 2010, Appl. no. 42371/02, Pavlenko t. Rusland.


EHRM 13 oktober 2009, no. 7377/03, Dayanan t. Turkije, EHRC 2010/5, m. nt. mr. Spronken.
28 Vgl. o.m. de conclusie van advocaat-generaal mr. Aben, 6 maart 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BQ8596
en Spronken e.a., Report on EU Procedural Rights in Criminal Proceedings, 8 september 2009, p. 4446.
26
27

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 31

voortvloeiend uit artikel 6 van het EVRM niet alleen vrijwillig moet gebeuren, maar
ook zodanig dat blijkt dat de verdachte zich van het doen van afstand bewust is:

'() Turning to the facts of the present case, the Court is not convinced that by giving replies to the investigator's questions the applicant, in a knowing, explicit and
unequivocal manner, waived his right to receive legal representation during the interrogations () In the Court's view, when an accused has invoked his right to be
assisted by counsel during interrogation, a valid waiver of that right cannot be established by showing only that he responded to further police-initiated interrogation
even if he has been advised of his right.29'
7.21.

Daar geven de onderhavige processen-verbaal op geen enkele manier blijk van.


Clint was en dat blijkt wl uit de processen-verbaal blind voor zijn eigen rechten, hij had maar n doel; onderhandelen met het RST. Tijdens het eerste verhoor
op 4 april 2012 zegt hij dat ook expliciet. Hij zegt dat hij niet fair wordt behandeld en
dat hij niet weet wat hij moet antwoorden. Op de vraag van het RST wat clint van
hen verwacht is zijn antwoord veelbetekenend voor de rest van de verhoren. Hij
antwoordt:
Ik verwacht dat u mij helpt uit deze problemen te komen.30

7.22.

De wil en de inzet om tot een oplossing te komen met het RST loopt als een rode
draad door de vijfentwintig verhoren die clint moest ondergaan. Let wel; zonder effectieve rechtsbijstand en zonder taalkundige bijstand van een tolk. Van zijn rechten
was clint zich op geen enkele manier bewust. Het was juist het RST dat hiervoor
had moeten waken, zeker nu het RST het de advocaat onmogelijk maakte om de
rechten van clint effectief te beschermen.

7.23.

Daar komt overigens nog bij dat diezelfde verdediging nauwelijks effectief kon zijn
vanwege het gebrek aan processtukken. Ik verwijs daarvoor naar het pleidooi van
mr. Sulvaran.

7.24.

De verdediging concludeert dat nu geen tolk is ingeschakeld tijdens deze opsporingsfase om clint bij te staan n het effectief recht op bijstand aan clint is ontzegd, sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 413
WvSvC. Het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM is daarmee
geschonden.

7.25.

Het nadeel voor clint is dat hij op veel vragen een antwoord heeft gegeven, zonder
er zeker van te zijn dat dat antwoord juist was. Dat hij van met name de financile
kant van zijn bedrijven niet tot in detail op de hoogte was is wel duidelijk geworden.
Niettemin heeft hij geprobeerd antwoorden te geven. Herhaaldelijk gaf hij aan dat hij
er niet goed van op de hoogte was.

7.26.

Zo zegt hij op pagina 65 U vraagt mij dingen die ik niet weet. Niettemin gaat hij in
zijn geverbaliseerde antwoord mee in het standpunt van het RST dat 85% aan
directe kosten niet reel zou zijn.

29
30

EHRM 24 september 2009, appl.nr. 7025/04, Pishchalrrikov t. Rusland.


Pagina 38 dossier verhoren Dos Santos.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 32

7.27.

De taalbarrire en het gebrek aan kennis van juridisch jargon heeft het geheel nog
verwarrender gemaakt. Want wat is bijvoorbeeld witwassen? Clint kan het u nog
altijd niet goed uitleggen.

7.28.

De verdediging concludeert dat gelet op het voorgaande de verklaringen van clint


moeten worden uitgesloten van het bewijs. In dit geval is sprake een ernstig verzuim
als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015.31

7.29.

31

Zou het Gerecht al menen dat voor bewijsuitsluiting in de zin van artikel 413 WvSvC
geen ruimte is, dan meent de verdediging dat de inhoud van de processen-verbaal
gelet op de bijzonder onzorgvuldige totstandkoming ervan niet als betrouwbaar
kunnen worden aangemerkt. Om die reden kunnen de verklaringen niet worden
aangemerkt als overtuigend bewijs in de zin van artikel 381 SvSvC.

ECLI:NL:PHR:2015:1996.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 33

8.0.

Bewijsuitsluiting verklaringen getuigen

8.1.

Het dossier van het RST bevat ook een omvangrijk getuigendossier. Ongeveer 100
personen zijn gehoord als getuige. In totaal zijn ongeveer 1.600 paginas aan processen-verbaal van getuigenverhoren opgenomen in het dossier.

8.2.

Aldus is sprake van schriftelijke bescheiden die als wettig bewijsmiddel kunnen dienen, in de zin van artikel 382, lid 1 onder e, WvSvC juncto artikel 287, lid 1 onder b,
WvSvC. Op basis van artikel 381 WvSvC kan de rechter het bewijs enkel gebruiken
voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde indien hij door de inhoud van
de bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen. Hier speelt het onmiddellijkheidsbeginsel een grote rol. Nu de verklaringen van de getuigen door het RST zijn afgenomen en het Gerecht deze personen niet zelf heeft kunnen ondervragen, moet de
rechter kunnen vertrouwen op de waarnemingen van het RST zoals vastgelegd in
de processen-verbaal van verhoor.

8.3.

Het dossier van het RST is doordrenkt met aannames en conclusies op basis van
de afgenomen verklaringen van getuigen. Maar zijn deze processen-verbaal wel
zorgvuldig (genoeg) tot stand gekomen? En is de inhoud ervan wel betrouwbaar?

8.4.

Het antwoord op deze vragen hangt af van de omstandigheden van het geval. Met
name indien geen bandopnamen ter verificatie van de juistheid ervan beschikbaar
zijn van de verhoren. Zo spelen vragen als hoe zijn de processen-verbaal opgemaakt? Is het een letterlijke uitwerking van hetgeen tijdens het verhoor is gezegd
door de verbalisanten en de gehoorde? Of betreft het een zakelijke weergave ervan? Zijn de vragen gesteld in een taal die de gehoorde begreep? En begreep de
gehoorde de vragen die hem zijn gesteld? Was er een tolk aanwezig indien de betrokkene moeite had met de gehanteerde taal tijdens het verhoor? In welke taal is
het proces-verbaal opgemaakt? Begreep de gehoorde die taal en was hij in staat
om te controleren of de inhoud van het proces-verbaal juist was?

8.5.

Opmerkelijk is dat veel van de getuigen zijn ondervraagd in een taal of in talen die
zij niet (goed) beheersten en de processen-verbaal ook zijn opgemaakt in een taal
die zij niet konden lezen. En dat is bijzonder. Zeker nu uit de wet blijkt dat in het geval een getuige de taal waarin hij wordt gehoord niet spreekt, een (bedigd) tolk
moet worden ingeschakeld.32

8.6.

Dat geldt ook indien de getuige niet of slechts zeer gebrekkig kan lezen of schrijven.
Ook dan moet een (bedigd) tolk worden ingeschakeld. Dit is met name van belang
voor het nalezen van het opgemaakte proces-verbaal van de afgelegde verklaring.33
Kan de gehoorde het proces-verbaal van zijn verklaring niet lezen dan verwordt zijn
ondertekening ter volharding van de inhoud van het proces-verbaal tot een wassen
neus.

Zie artikel 348, lid 1, WvSvC.


Zie bijvoorbeeld artikel 231 WvSvC als het aankomt het op het horen van getuigen door de rechtercommissaris.
32
33

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 34

8.7.

Voor de gehanteerde werkwijze, het afnemen van een verhoor in taal X en Y en het
verbaliseren in taal Z en het vervolgens al voorlezend terug vertalen naar taal X of Y
ter controle, geldt dat iedereen eenvoudig lost in translation raakt. Dit Amerikaanse
begrip duidt precies aan wat het effect is van deze omslachtige werkwijze. Door het
vertalen van hetgeen is gezegd naar een andere taal en weer terug te vertalen naar
de originele taal, verdwijnt de originele betekenis door de taalverschillen.

8.8.

Er is een aantal getuigenverklaringen waaruit blijkt dat de gehoorden specifiek hebben aangegeven de Nederlandse taal niet (goed) machtig te zijn. Zo heeft Margarita
de la Cruz tijdens haar verhoor op 29 augustus 2011 expliciet verzocht het verhoor
in het Spaans af te nemen.34 Hetzelfde geldt klaarblijkelijk voor de nodige andere
gehoorden gelet op het feit dat hun verklaringen in een andere taal dan het Nederlands zijn afgenomen. In bijgaand overzicht (bijlage 1) is per getuigenverhoor aangegeven in welke taal het verhoor heeft plaatsgevonden en in welke taal het procesverbaal is opgemaakt. Indien uit het proces-verbaal niet blijkt in welke taal het verhoor afgenomen is het blokje zwartgekleurd. Uit het overzicht blijkt duidelijk dat een
groot deel van de verhoren in het Nederlands is geverbaliseerd, maar in een andere
taal is afgenomen.

8.9.

Dat deze werkwijze voor de gehoorden te wensen overliet blijkt wel uit het feit dat
een aantal van de gehoorden de processen-verbaal niet ter volharding van de inhoud wenste te tekenen. Getuige J.C. Herrera Isturiz heeft zelfs expliciet gezegd dat
hij de Nederlandse taal niet begrijpt.35 Niettemin heeft hij de verklaring ondertekend.
In hoeverre kan de ondertekening van de verklaring dan van enige waarde zijn? Dit
zal overigens niet alleen voor deze getuige gelden gelet op het feit dat het merendeel de Nederlandse taal niet of niet machtig is.

8.10.

Margarita de la Cruz trekt zelf de waarde van het proces-verbaal van de door haar
afgelegde verklaring expliciet in twijfel. Bij het proces-verbaal schrijft ze un traductor
me hijo las preguntas pero quiero aclarar que no entiendo lo que estoy firmando.36
Dit betekent zoveel als ik wil duidelijk maken dat ik niet begrijp wat ik onderteken.
Deze opmerking is ons inziens illustratief voor de waarde van de processen-verbaal
van alle getuigen die zijn ondervraagd in een andere taal dan de taal waarin het
proces-verbaal is opgemaakt.

8.11.

8.12.

Ook getuige M.K. Madoura trekt de waarde van het proces-verbaal in twijfel. Hij
schrijft bij de ondertekening van zijn verklaring: Sign depending me of translation mr
Mateo.37 De juistheid van hetgeen is opgeschreven in het proces-verbaal is dus afhankelijk van hetgeen de verbalisant heeft opgeschreven. De getuigen zijn simpelweg niet in staat geweest te controleren of hetgeen is opgeschreven overeenkomst
met hetgeen zij hebben verklaard.
Dat geldt overigens niet per definitie voor de ambtenaren die zijn gehoord. Het gros
van de ambtenaren is in het Nederlands gehoord en een enkeling in het Papiaments, terwijl zij uit hoofde van hun functies de Nederlandse taal goed zullen beheersen. De verdediging verwacht dat zij de Nederlandstalige processen-verbaal
van hun verhoor hebben kunnen lezen en hebben kunnen constateren of die vertaling van hetgeen zij in het Papiaments verklaard hebben juist was.

Pagina 130 getuigendossier.


Zie zijn verklaring op pagina 1553.
36 Pagina 141 getuigendossier.
37 Zie zijn verklaring op pagina 510.
34
35

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 35

8.13.

8.14.

De verdediging concludeert voor de overige getuigen dat de processen-verbaal niet


met de zorgvuldigheid zijn opgemaakt die verwacht mag worden. Het feit dat deze
werkwijze gedurende de 2,5 jaar waarin de verhoren zijn afgenomen niet is aangepast vindt de verdediging onbegrijpelijk. De RST en de leiding van het onderzoek,
het Openbaar Ministerie, hadden juist tolken moeten inzetten om de betrouwbaarheid van de processen-verbaal zo veel mogelijk te verzekeren. Gelet op het doel
van de processen-verbaal namelijk het vele jaren na dato beoordelen van de inhoud en de betrouwbaarheid daarvan had het RST daar veel alerter op moeten
zijn.

De verdediging concludeert dat de processen-verbaal van de verklaringen van de


getuigen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Gelet daarop is de inhoud ervan
niet zonder meer als betrouwbaar aan te merken. Meer specifiek dienen de processen-verbaal van getuigenverhoren als vermeld in het bijgevoegde overzicht met de
nummers 4, 5, 8, 10, 15, 17, 31, 32, 33, 38, 40, 41, 42, 43, 45, 48, 54, 58, 59, 60,
61, 66, 67, 72, 78, 81, 82, 83, 90, 91, 96, 97 en 101 te worden uitgesloten van het
bewijs.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 36

9.0.

De relevante feiten

9.1.

Alvorens de verdediging toekomt aan een inhoudelijke bespreking van het fiscaal
getinte deel van de tenlastelegging worden eerst de meest relevante feiten nog
eens op een rij gezet.

9.2.

9.3.

9.4.

Clint Robbie Dos Santos is een self made man. Hij is een ondernemer pur sang,
die al zijn hele leven bezig is met kansen benutten en geld verdienen. Zoals hij heeft
gezegd begon dat al op school. Toen al ontdekte hij dat hij met loterijen organiseren
meer geld kon verdienen dan met nummers kopen. Hij heeft nauwelijks een opleiding genoten. Opgegroeid in een arm gezin moest hij al snel mee de kost verdienen.

Tot de jaren 90 was het verkopen van nummerloten overigens niet zijn enige zakelijke activiteit. Naast zes nummerkantoren op Curaao (en geen straatverkopers)
was hij actief als verhuurder van hotdog stands, had hij een game room, runde hij
een grote discotheek, richtte hij de eerste internetprovider van Curaao op etc.
Daarnaast startte hij ook loterij activiteiten op Aruba, Sint Maarten, Sint Eustatius en
Saba. Hij was een allround ondernemer. Bovendien was hij een succesvol ondernemer die in die jaren al veel geld verdiende. Geld dat hij ook toen al voor een deel
belegde in Amerika omdat daar de banken betrouwbaarder waren en de kennis op
het gebied van beleggen ook veel beter. Hij heeft in de loop van de jaren dan ook
veel verdiend met zijn beleggingen.

In deze zaak staat Robbies Lottery centraal. Niettemin wil ik voornoemde andere
activiteiten benoemd hebben omdat ook deze hebben bijgedragen aan het succes
en de welvaart van clint. Indien Robbies Lottery al een strafbare activiteit zou zijn,
dan is daarmee nog niet het hele vermogen van clint illegaal. Het beeld dat daarover wordt geschetst is bepaald onjuist.

9.5.

Robbies Lottery nam een grote vlucht toen clint in 1992 de onderneming van de
gebroeders Lodriquez overnam. Als gevolg daarvan werd Robbies Lottery in n
keer een van de grote riferos op het eiland. Door deze overname kreeg clint er niet
alleen dertig kantoren bij maar ook een grote groep straatverkopers.

9.6.

In de onderneming van Lodriguez werd geen administratie gevoerd en dus vermoedelijk ook geen belasting betaald. Deze riferos hadden een systeem waarin per dag
werd afgerekend met eenieder. Dus waarom zou je een boekhouding bijhouden?
Clint heeft direct na de overname structuur aangebracht en de kantoren geadministreerd. Dat lukte niet voor de straatverkopers. Deze handelden al jaren buiten de
boeken en waren alleen bereid voor een rifero te werken indien zij geen belasting
hoefden te betalen. Omdat werken zonder straatverkopers concurrentie-technisch
niet meer mogelijk bleek, is clint ook op deze manier gaan werken.

9.7.

Enige jaren daarvoor was op Curaao de Fundashon di Wega di number Korsou


opgericht teneinde de nummerverkoop te reguleren. Clint heeft zich daarbij direct
aangesloten en is toen als vergunninghouder gaan werken. De eerste jaren heeft hij
via zijn kantoren ook alleen maar Fundashon loten verkocht. Pas na de koop van de
Lodriguez kantoren is hij weer begonnen met de verkoop via eigen boeken door
middel van straatverkoop.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 37

9.8.

Die verkoop van loten via eigen boeken was overigens op Curaao een wijdverbreide en reeds lang bestaande praktijk. Zoals drukker Bolivar verklaarde drukt hij dergelijk boeken al veertig jaar. Vr de oprichting van de Fundashon lieten riferos dezelfde boeken drukken om mee te doen aan allerlei Venezolaanse nummerloterijen.
Op de bonboeken werden dan de namen van die loterijen gedrukt. s Avonds konden de kopers van de loten via de Venezolaanse radio horen of zij op die loten prijs
hadden gewonnen. Na de oprichting van de Fundashon zijn vele riferos doorgegaan met het drukken van dezelfde eigen boeken zij het dat nu ook boeken werd
gedrukt voor de Wega di Number loterij.

9.9.

Het is een feit dat Robbies Lottery en clint als gevolg van de werkwijze met de
straatverkopers te weinig belasting hebben betaald. Feit is ook dat clint niet de
enige rifero was die te weinig belasting betaalde. Ik durf de stelling wel aan dat ik
niet uitsluit dat clint een van de betere belastingbetalende riferos was.

9.10.

Clint heeft zich vanaf het begin verzet tegen ongereguleerde verkoop. Dat was ook
de reden dat hij aanvankelijk geen zaken deed met straatverkopers. Clint wilde
graag een goed georganiseerde onderneming hebben met een betrouwbare uitstraling waar klanten graag naartoe gaan. Het door clint langgeleden ontwikkelde concept van gele huisjes is daarvan een goed voorbeeld. Hij wil niet alleen opvallen
maar ook laten zien dat er zorg aan de onderneming wordt besteed.

9.11.

Clint juichte de oprichting van de Fundashon dan ook toe. Hij zag daarin kansen
om tot een betere regulering te komen. De praktijk bleek echter veel weerbarstiger.
Zoals de getuigen Van Heydoorn en Rmer hebben verklaard, bleek het uitroeien
van de illegaliteit onbegonnen werk. De overheid (inclusief het Openbaar Ministerie)
heeft vanaf de oprichting van de Fundashon niets gedaan om de illegaliteit te bestrijden of zelfs maar in te dammen. De illegaliteit nam alleen maar toe zodat clint
geen andere keus had. Zonder straatverkopers en zonder de verkoop via eigen
boeken kon het bedrijf niet blijven bestaan.

9.12.

Niettemin is clint zich blijven inspannen om een einde te maken aan de illegale
verkoop. Ter zitting heeft hij een door hem ontwikkeld apparaat getoond waarmee
hij de staatverkoop wilde koppelen aan de Fundashon. Dat bleek echter te ambitieus. De straatverkopers zagen het niet zitten maar de Fundashon ook niet. Clint
heeft heel lang moeten vechten om bij de Fundashon geaccepteerd te krijgen dat hij
zijn kantoor volledig mocht digitaliseren zodat de boeken niet meer nodig waren. Dit
illustreert dat clint vooral bezig is geweest om de branche te professionaliseren en
te legaliseren.

9.13.

Ook de Belastingdienst heeft zo blijkt uit de getuigenverklaringen van Evertsz en


Goeloe weinig tot niets ondernomen om aan de belastingontduiking binnen de
branche een einde te maken. Iedereen wist dat op Curaao illegale loten worden
verkocht. Iedereen weet ook hoe je zon lot moet kopen. Bij de straatverkoper is het
geen punt, die verkoopt alleen maar illegaal. Maar veel riferos verkopen ook eigen
loten op de kantoren. De medewerkers op de kantoren vragen of je een lot met of
zonder OB wil kopen. Een duidelijker indicatie dat bij verkoop van een lot zonder
belasting wordt ontdoken is er niet dunkt mij. Zoals het Gerecht weet heb ik vorig
jaar ook zelf zon lot gekocht en kan ik dus uit eigen wetenschap bevestigen dat dit
de praktijk is. Tot op de dag van vandaag. En niemand doet iets hiertegen.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 38

9.14.

De voormalige medewerkers van de Belastingdienst hebben verklaard dat de aanpak van nummerverkopers geen prioriteit is en dat een dergelijke aanpak ook afstuit
op een gebrek aan capaciteit. In incidentele gevallen vinden bij riferos controles
plaats. Over de hoogte van verzwegen inkomsten worden vervolgens schikkingen
getroffen. Dat gebeurde regelmatig ook met de Franse slag, bepaald niet erg zorgvuldig dus. Verder zien riferos zich geconfronteerd met betalingsproblemen van de
belasting over hun wel aangegeven inkomsten vanwege de groeiende illegaliteit.
Daarover treffen zij dan vervolgens ook weer deals met de ontvanger. Dus niet alleen wordt gedoogd dat een belangrijk deel van de verkoop fiscaal niet wordt verantwoord maar bovendien wordt dan ook nog soepel gedaan over de betaling van
de wel aangegeven belastingverplichtingen vanwege diezelfde illegaliteit. Kortom de
Belastingdienst zit midden in de alledaagse praktijk en doet er structureel niets aan.
In ieder geval is tot nu nog geen enkele rifero strafrechtelijk aangepakt voor fiscale
fraude. Clint heeft de twijfelachtige eer om de primeur te hebben.

9.15.

Op Sint Maarten liggen de fiscale kaarten wat anders. Aldaar kent men een ander
systeem van loten verkopen. De overheid verstrekt de ondernemer een vergunning
waarmee hij loterijen mag exploiteren. Er is geen Fundashon die eigen lotenboeken
uitgeeft. Het is vanzelfsprekend dat de exploitant zelf de lotbriefjes drukt. Als gevolg
daarvan is er op Sint Maarten nooit een probleem geweest om de verkoop van de
loten op straat in de administratie op te nemen. Dat is dan ook al die jaren gebeurd.
Wel was clint van mening dat hij een commissie kon bedingen van de onderneming op Sint Maarten. Hij had immers aldaar een aantal loterijen ontwikkeld en hij
vond een commissie als beloning daarvoor gerechtvaardigd. Met deze commissie is
clint in de fout gegaan omdat hij deze niet de administratie heeft verwerkt. Deze is
apart gezet waarna het restant werd geadministreerd. Hoewel er vanuit zakelijk perspectief begrip valt op te brengen voor deze afspraak van clint, is het verzwijgen
daarvan voor de Belastingdienst natuurlijk fout. Clint had die inkomsten in zijn administratie en belastingaangiften moeten verwerken. Alleen is achteraf de vraag
hoeveel belasting de fiscus nu is misgelopen. Dat is geen makkelijke opgave. Ik zal
daarop bij de bespreking van de verschillende belastingaangiften terugkomen.

9.16.

Deze opsomming komt erop neer dat clint in de loop van de jaren belastingfraude
heeft gepleegd. Daarbij gaat het vermoedelijk om aanzienlijke bedragen waarvan de
omvang niet zo makkelijk meer valt vast te stellen. Deze feiten zijn door clint gepleegd in een gemeenschap waarin riferos hun gang konden gaan. Niet alleen door
de overheid en justitie werd hen geen strobreed in de weg gelegd, ook de Belastingdienst liet hen ongemoeid en trof in incidentele gevallen schikkingen. Als buitenstaander is mijn stellige indruk dat eigenlijk niemand veel zin en trek had om de lokale passie die bovendien ook nog voor veel werkgelegenheid zorgde tegen te
werken. Dat pleit clint niet vrij doch dat is wel van belang om de feiten in de juiste
context te plaatsen.

9.17.

Verder is het bij uitstek clint geweest die zich heeft ingespannen om de loterijen
veel strakker te organiseren. Hij was tegen ongereguleerde verkoop op straat, hij
wilde naar een veel professionelere organisatie van de verkoop van loten waardoor
misstanden voorkomen konden worden. Ook binnen de Fundashon. Dat hij ondanks
deze pogingen ook zelf illegaal is blijven opereren was omdat de illegaliteit niet afnam maar alleen maar toenam. Zonder verkoop op straat zou zijn bedrijf allang naar
de Filistijnen zijn gegaan. Sinds deze zaak heeft clint zijn bedrijf zodanig ingericht
dat alle verkopen (ook die op straat) in de administratie worden verwerkt. Inmiddels
zijn de cijfers 2014 in concept bekend en die laten een verlies van maar liefst
NAF 1,7 mio zien (bijlage 3).

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 39

De belangrijkste reden van dit verlies is dat clint de belastingheffing over de verkoop op straat volledig voor eigen rekening moet nemen. Deze kan immers niet aan
de koper van het lot worden doorbelast. Concurrentie-technisch een ridicule situatie
nu de Belastingdienst nog steeds structureel niets onderneemt tegen de andere riferos en zij dus geen last hebben van deze administratieve en fiscale lasten.
9.18.

Zoals al gezegd betekent deze erkenning van fiscale fraude niet dat de tenlastelegging op alle punten kan worden bewezenverklaard. De verdediging ziet het als haar
plicht om het Gerecht voor te lichten over haar juridisch-technische visie op deze
tenlastelegging en te controleren of het dossier voldoende wettig en overtuigend
bewijs bevat voor hetgeen is tenlastegelegd.

9.19.

De navolgende verweren kunnen mogelijk wat geharnast overkomen en de indruk


wekken dat clint zijn verantwoordelijkheid niet wil nemen. Dat is niet het geval. De
verdediging is van mening dat clint zijn fouten met de Belastingdienst in orde moet
maken en ziet het daarom als haar professionele plicht om u zo veel mogelijk argumenten aan te leveren om deze zaak voor clint op een acceptabele manier te laten
eindigen. Het is dus bepaald niet de bedoeling om recht te praten wat krom is.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 40

10.0.

Geen sprake van medeplegen

10.1.

De verdediging ziet zich bij het lezen van de dagvaarding en de interpretatie daarvan voor het navolgende probleem gesteld. Noch clint noch zijn verdediging willen
verhullen dat de ondernemingen en hijzelf in de loop van de jaren te weinig belasting hebben betaald. Het punt is wel dat wij hier te maken hebben met een clint die
nauwelijks geschoold is en daarmee een echt self made man is. Hij is de man van
de ideen en van de mogelijkheden en kansen. Hij bouwt nieuwe activiteiten op. Hij
laat de administratieve en fiscale verwerking vervolgens volledig aan anderen over.
Hij kijkt daar niet naar om. Het is ook niet voor niks dat de op diverse belastingaangiften (behalve de aangifte inkomstenbelasting 2004) niet de handtekening van client voorkomt. De reden is simpel. Hij is volstrekt niet in staat om dergelijke documenten te lezen of te beoordelen. Het proces van het maken van een administratie,
het opmaken van jaarrekeningen en belastingaangiften wordt volledig autonoom uitgevoerd door anderen.

10.2.

Natuurlijk is clint voor deze documenten verantwoordelijk, zoals hij ook heeft verklaard tijdens zijn verhoren. Echter de term verantwoordelijkheid heeft een civiele
achtergrond. Als er fouten zijn gemaakt, zal clint voor de financile gevolgen daarvan opdraaien en kan hij deze mogelijk verhalen op de derden.

10.3.

De vraag in de strafzaak is of deze verantwoordelijkheid ook betekent dat clint in


strafrechtelijke zin aansprakelijkheid is voor de fouten in de verschillende in de dagvaarding genoemde stukken. Die vraag wil de verdediging bij deze aan het Gerecht
voorleggen. Is in dit geval wel sprake van zodanige betrokkenheid dat de kwalificatie
medeplegen of feitelijk leidinggeven op zijn plaats is?

10.4.

Medeplegen is in artikel 47 WvSrC als strafbare deelnemingsvariant opgenomen.


Het Nederlandse wetboek van Strafvordering kent dezelfde strafbaarstelling onder
artikel 47 WvSrNL.

10.5.

De Hoge Raad heeft zich verscheidende malen uitgelaten over de interpretatie van
het leerstuk medeplegen. Het betreft een deelnemingsvorm op basis waarvan iemand strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor een gedraging die hij feitelijk niet of niet alleen heeft uitgevoerd. Om te bepalen of in het specifieke geval
sprake is van medeplegen moet er volgens de Hoge Raad sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met iemand anders (Hoge Raad 24 mei
2011, ECLI:NL:HR:2001:BP6581). Er moet sprake zijn van opzet op de strafbare
gedraging n er moet sprake zijn van bewustheid ten aanzien van de samenwerking
om de strafbare gedraging te verrichten. Daarbij is het niet echt van belang wie de
feitelijke gedraging heeft verricht maar zit de crux in de samenwerking (Hoge Raad
6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905).

10.6.

Duidelijk is dat een concrete maatstaf niet kan worden gegeven. Of sprake is van
medeplegen hangt af van alle feiten en omstandigheden van het geval. In de praktijk resulteerde deze onduidelijkheid erin dat het Openbaar Ministerie voor meerdere
deelnemingsankers ging liggen en in veel gevallen niet nauwkeurig werd gekeken
naar de vraag of in het specifieke geval sprake was van medeplegen of medeplichtigheid. In veel gevallen werd medeplegen gewoon bewezenverklaard.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 41

10.7.

10.8.

De Hoge Raad heeft met het arrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474)
paal en perk gesteld aan de wildgroei aan bewezenverklaringen van medeplegen
in situaties waar eerder sprake leek te zijn van het strafrechtelijk minder ernstige
medeplichtigheid aan een strafbare gedraging. De Hoge Raad heeft een spoorboekje gegeven waarin aandachtspunten zijn gegeven voor de beoordeling of in het concrete geval voldaan is aan het vereiste van voldoende nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het ten laste gelegde strafbare feit.
De Hoge Raad overweegt als volgt:

Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste
nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer
de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol
van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke moment en het zich niet terugtrekken op een daartoe geigend tijdstip.38
10.9.

Duidelijk is aldus dat de bijdrage van de medepleger aan het delict wezenlijk moet
zijn. Hij moet zich intensief hebben bemoeid met de strafbare gedraging. Ook in de
voorbereiding, de uitvoering en de afhandeling van het specifieke delict moet hij een
actieve rol hebben gespeeld. Het niet terugtrekken op een tijdstip waarop dat mogelijk was speelt ook een rol bij de beoordeling of sprake is van medeplegen. Maar, zo
merkt de Hoge Raad op, aan het zich niet distantiren op zichzelf wordt geen grote
waarde gehecht als het aankomt op de beoordeling of sprake is van een nauwe en
bewuste samenwerking. Het gaat erom of een wezenlijke bijdrage is geleverd aan
het delict.

10.10.

Het is de vraag of daarvan sprake is in deze zaak. Clint heeft zich immers niet bemoeid met het opmaken en indienen van de belastingaangiften voor zijn bedrijf. Dat
geldt ook voor zijn eigen aangiften voor de inkomstenbelasting. Dat werd voor hem
geregeld. De aangiften werden voorbereid door de boekhouders en vervolgens ingediend. Dat geldt ook voor het opmaken van de jaarrekeningen en de andere administratieve bescheiden. Ook daarmee had clint feitelijk niets van doen.

10.11.

De bijzonderheid aan deze zaak is de ontwikkeling van de niet-vergunde lotenbusiness op Curaao die startte voor de invoering van de omzetbelasting. Tegen de
verkoop van niet-vergunde loten werd geen actie ondernomen en de omvang van dit
fenomeen groeide. Het verkopen van niet-vergunde loten houdt per definitie in dat
geen omzetbelasting wordt afgedragen of opgegeven. Dat is een feit. Een feit dat
voor de eilandbewoners, de Curaaonaars, bekend is. Niet alleen voor de lotenverkopers, ook voor de lotenkopers. Het is bekend voor de kruidenier, voor de kapper, voor de schoonmaker, voor de belastingambtenaar en de boekhouder.

10.12.

Dat geen omzetbelasting werd afgedragen wist clint. Dat was immers het logische
gevolg van de verkoop van niet-vergunde loten. Dat de boekhouders van clint nooit
naar de opbrengst van niet-vergunde loten hebben gevraagd als het aankomt op het
voorbereiden van de belastingaangiften is dan ook niet vreemd.

38

Hoge Raad 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, r.o. 3.2.2.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 42

10.13.

Met de voorbereiding van de belastingaangiften noch met de indiening ervan had


clint iets te maken. Hetzelfde geldt voor de overige (fiscale) verplichtingen om jaarrekeningen op te maken en administratieve bescheiden. Dit levert volgens de rechtspraak van de Hoge Raad een contra-indicatie op dat sprake is van medeplegen. In
die gevallen moet in de bewijsvoering aandacht worden besteed aan de vraag of
wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen
kan worden gesproken. Meer specifiek moet worden besproken dat de bijdrage van
de verdachte van voldoende gewicht is geweest en waarom.39

10.14.

Ook merkt de Hoge Raad op dat een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de
uitvoering van het delict zal ook moeten worden gecompenseerd om tot een wezenlijke bijdrage aan het delict te kunnen komen. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn indien de
verdachte een grote(re) rol in de voorbereiding van het delict heeft gespeeld.40
Daarvan is in de onderhavige zaal echter geen sprake.

10.15.

Bij het luisteren naar het requisitoir bekroop mij op zijn minst het gevoel dat het
Openbaar Ministerie hiermee ook heeft geworsteld. Er wordt aan het medeplegen
weinig woorden vuil gemaakt. De verdediging trof geen duidelijke verwijzing naar
bewijsmiddelen aan. De redenering lijkt te zijn dat het uiteindelijk clint is die van de
strafbare feiten financieel heeft geprofiteerd en dat hij daarom als medepleger van
alle individuele strafbare feiten kan worden aangemerkt. Hoewel het publiek mogelijk sympathie heeft voor zon standpunt, meent de verdediging dat zon redenering
juridisch te ver gaat en dus geen hout snijdt. Het adagium van U was erbij dus u
bent erbij mag het wellicht goed doen in detectives maar mag niet leidend zijn in
een strafproces. Althans niet zolang de wetgever op dit punt niet heeft ingegrepen.

10.16.

De conclusie van de verdediging is dat het dossier geen bewijs bevat dat het medeplegen van clint aan verschillende fiscale en valsheidsdelicten bewezen kan worden verklaard.

39
40

Idem, r.o. 3.2.3.


Idem.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 43

11.0.

Geen sprake van feitelijk leidinggeven

11.1.

Aan clint is ook veelvuldig feitelijk leidinggeven aan de fiscale delicten ten laste
gelegd. Ook is een aantal keer het medeplegen aan dat feitelijk leidinggeven ten
laste gelegd.

11.2.

Primair meent de verdediging op basis van het voorgaande dat in ieder geval niet tot
een bewezenverklaring kan worden gekomen voor de laatste deelnemingsvariant
omdat geen bewijs voor medeplegerschap aan het dossier kan worden ontleend.
Daarnaast meent de verdediging dat er evenmin voldoende bewijs is dat sprake is
van feitelijk leidinggeven aan de strafbare gedragingen door clint.

11.3.

Feitelijk leidinggeven is in het WvSrC strafbaar gesteld in artikel 53. De Nederlandse


wet bevat dezelfde strafbaarstelling in artikel 51 WvSrNL. Feitelijk leidinggeven is
ook een deelnemingsvariant die natuurlijke personen strafrechtelijk aansprakelijk
houdt voor delicten begaan door een rechtspersoon. In de Slavenburg II zaak41
heeft de Hoge Raad een spoorboekje ontwikkeld om te bepalen of sprake is van feitelijk leidinggeven. Hoewel deze zaken inmiddels dertig jaar oud zijn, zijn de rechtsregels nog steeds actueel.42 In de Slavenburg zaak overwoog de Hoge Raad:
Van feitelijk leiding geven aan verboden gedragingen kan onder omstandigheden
sprake zijn indien de desbetreffende functionaris hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden maatregelen ter voorkoming van deze gedragingen achterwege laat en bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedragingen zich zullen voordoen. In deze situatie wordt de zojuist bedoelde functionaris geacht opzettelijk de verboden gedragingen te bevorderen.43

11.4.

Voor de onderhavige zaak geldt dat clint bevoegd was om maatregelen ter voorkoming van de gedragingen te nemen. Maatregelen ter voorkoming van de gedragingen heeft hij eerst in 2011 genomen. Toen keerde hij in om fiscaal gezien
schoon schip te maken. Tot die tijd heeft hij maatregelen ter voorkoming van de
verboden gedragingen achterwege gelaten. De vraag is of hij daarmee bewust de
aanmerkelijke kans aanvaardde dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen.

11.5.

Hier spelen twee belangrijke vragen een rol:


Was clint gelet op het gebruik op het eiland om niet-vergunde loten te verkopen
redelijkerwijs gehouden om maatregelen te nemen tegen de niet fiscale verantwoording ervan?
En was clint zich bewust van een kans die aanmerkelijk was dat zich gedragingen zouden voordoen die als verboden zouden worden aangemerkt.

11.6.

De verdediging meent dat beide vragen gelet op de gedoogsituatie ten aanzien van
de verkoop van niet-vergunde loten n dientengevolge van de niet verantwoorde
omzet ontkennend beantwoord moet worden. Clint heeft op geen enkele manier
een signaal ontvangen dat hetgeen gebeurde niet door de Curaaose beugel kon.

Hoge Raad 16 december 1986, NJ 1987, 321.


Vgl. bijvoorbeeld de conclusie van advocaat-generaal mr. Vellinga van 14 februari 2012,
ECLI:NL:PHR:2012:BU8789.
43 Hoge Raad 16 december 1986, r.o. 5.1.1.
41
42

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 44

Niet van zijn boekhouders, niet van de FWNK, niet van de fiscus en niet van het
Openbaar Ministerie.

11.7.

De controlerend ambtenaren op het eiland weten net als ieder ander dat er nietvergunde loten worden verkocht. Dat het aanpakken van dit gebruik moeilijk is hebben de getuigen die afgelopen vrijdag en maandag zijn gehoord meer dan duidelijk
gemaakt. Er werd dan ook slechts sporadisch ingegrepen in de vorm van een fiscaal
compromis tussen lotenverkopers en de fiscus over de opbrengst van niet-vergunde
loten. Buiten deze sporadische fiscale acties, werd op geen enkele manier actie ondernomen tegen de riferos. Men voelde zich dan ook vrij om door te gaan met waar
zij mee bezig waren. Is het dan nog redelijk om van clint te verwachten dat hij zelf
wl ingrijpt? En zou clint onder die omstandigheden menen dat er een aanmerkelijke kans zou zijn dat dat wat gebeurde verboden werd geacht?

11.8.

De verdediging concludeert derhalve dat het dossier onvoldoende bewijs van feitelijk leidinggeven aan fiscale en financile delicten bevat.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 45

12.0.

Fiscale delicten The Money Game NV

12.1.

Op de dagvaardingen staat een aantal fiscale delicten die betrekking hebben op


The Money Game NV (hierna TMG). Het betreft onjuiste aangiften winstbelasting en
onjuiste aangiften omzetbelasting.

12.2.

12.3.

12.4.

12.5.

Hoewel uit het dossier valt op te maken dat er vermoedelijk te weinig belasting is
betaald, meent de verdediging dat zulks nog niet betekent dat de strafrechter over
wettig en overtuigend bewijs beschikt om hetgeen ten laste is gelegd bewezen te
verklaren.

In het dossier zitten stukken met berekeningen van het RST over een mogelijk geleden belastingnadeel waaruit vervolgens de conclusie wordt getrokken dat te weinig
belasting is betaald. Niettemin is het niet RST die bepaalt of en zo ja hoeveel te
weinig belasting is betaald. De inspecteur, in dit geval de belastinginspecteur op
Sint Maarten, is de bevoegde autoriteit om te bepalen of de door de belastingplichtige ingediende aangiften correctie behoeven en of er aanvullende belastingbetalingen gedaan moeten worden.
Hoe doet de inspecteur dat? Door het opleggen van naheffingsaanslagen. TMG
heeft daarentegen over de jaren waarop de tenlastelegging ziet noch naheffingen
winstbelasting noch naheffingen omzetbelasting ontvangen. Heel recent zag de belastingadviseur op Sint Maarten dat over een paar bedragen in het digitale systeem
voorkomen. Hoe dat heeft kunnen gebeuren zonder de vennootschap een aanslag
heeft ontvangen is niet duidelijk. Zou het iets met de behandeling van de strafzaak
te maken hebben? Wat daarvan ook zij, aanslagen laat staan enige onderbouwing
heeft TMG van de belastinginspecteur op Sint Maarten niet ontvangen.

De verdediging meent dat deze afwachtende houding van de lokale inspecteur


reeds moet leiden tot een vrijspraak van de fiscale feiten. Zonder een aanslag of
onderbouwing van de inspecteur is een bewezenverklaring van onjuiste aangiften
niet mogelijk. Uitsluitend afgaan op becijferingen van het RST is onvoldoende overtuigend om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Het bewijs mag dan wel
wettig zijn maar is in het licht van het zwijgen van de belastinginspecteur onvoldoende overtuigend.

12.6.

Over de redenen van het stilzwijgen van de Sint Maarten belastinginspecteur kan
natuurlijk worden gespeculeerd doch dat lijkt in een strafzaak niet echt een wenselijke methodiek.

12.7.

Wat wellicht in dit verband wel een rol speelt is dat de overheid op Sint Maarten
bezig is met een grote schoonmaak. Zoals blijkt uit een beleidsregel van de Minister
van Financin van Sint Maarten van 14 mei 2013 (bijlage 2) worden de facto alle
belastingschulden tot en met 2006 kwijtgescholden. Er worden over deze jaren geen
navorderings- en naheffingsaanslagen meer opgelegd. Reeds opgelegde aanslagen
worden voor zover nog niet betaald niet meer ingevorderd. Wat van dit beleid
ook zij voor de jaren vanaf 2007, onder deze omstandigheden meent de verdediging
dat van een vervolging voor fiscale strafbare feiten over de jaren tot en met 2006
geen sprake meer kan zijn. Te dien aanzien concludeert de verdediging tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 46

12.8.

De ten laste gelegde onjuistheden in de belastingaangiften van TMG zien gelet op


de nadeelberekening in het dossier Marvin op het afromen van een commissie
voor clint. Die commissie wordt gesteld op 15% van de omzet. Alvorens op de fiscale merites daarvan in te gaan, gaat de verdediging eerst in op de onderzoeksresultaten diengaande.

12.9.

Het RST gaan er blijkens het dossier vanuit dat Robbies Lottery op Sint Maarten
steeds 15% van de dagopbrengst heeft afgeroomd. In het overzichtsproces-verbaal
wordt dit ook steeds opgeschreven. Zo staat in het overzichtsproces-verbaal het
volgende: Dos Santos heeft onder meer verklaard dat door medewerkers van het
hoofdkantoor van Robbies Lottery te Sint Maarten, in zijn opdracht, 15% van de
omzet van de streetsellers apart wordt gezet ().44

12.10.

Clint heeft in 2012 het volgende verklaard: Na het tellen van de omzet werd, zoals
ik verklaarde 15% afgeroomd en door n van de hierboven genoemde mensen in
de kluis geplaatst.45 In deze verklaring legt clint geen relatie tussen 15% en enige
grootheid zoals de omzet.

12.11.

Het RST heeft over de jaren 2010 en 2011 delen van administratie aangetroffen bij
Jamaroma Lotteries. Het RST concludeert in proces-verbaal 343 161274 dat gebruik is gemaakt van hoge en lage omzetlijsten.46 De hoge lijsten zouden 100% van
de omzet vermelden en de lage lijsten 85%.

12.12.

De RST baseert deze bevinding ook op de toelichting van Marcy Callender. Zij was
blijkens haar verhoor op 25 augustus 2011 vanaf maart 2011 supervisor bij Robbies
Lottery. Tot die tijd was zijn gewoon een werkneemster verklaart ze. Ze telde onder
meer de flatsheets en ze schreef namen op de poolboekjes. Als supervisor controleerde ze de verkopen voor de kantoren, de agenten en de straatverkopers.

12.13.

Het RST heeft Marcy onder de toelichting (D-216) aan twee andere medewerkers
voorgehouden. Tegenover het RST verklaard Marcy hierover het volgende:
Voor de inval door de politie, waren er twee verschillende rapporten die door
dezelfde computer werden uitgedraaid. Mijn vorige supervisor heeft mij geleerd om
het verschil van de bedragen tussen deze twee rapporten in de commissie
enveloppes van Robbie te doen. Volgens mij was het verschil tussen de bedragen
op de twee rapporten 15%. Deze 15% voor Robbie dos Santos was alleen voor
Smartplay, Curacao en Daily. De opbrengsten voor Pool en Santo Domingo gingen
compleet cash in de enveloppes voor Robbie dos Santos. Na mijn vakantie, deze
was van 11 juli 2011 tot 10 augustus 2011, is dit allemaal veranderd. Sinds dat
moment gaat gewoon de hele dagopbrengst minus prijzengeld rechtstreeks naar de
bank.

12.14.

Het is de vraag of Marcy deze vraag goed heeft begrepen en of haar antwoord goed
is geverbaliseerd. De reden waarom de verdediging dat in twijfel trekt is dat bij de
toelichting op pagina 2 waar wordt toegelicht hoe het percentage voor Robbie moet
worden berekend het volgende staat: If it has a (-minus) you do not have to take
anything.

Pagina 12 OPV dossier Marvin SXM.


Verklaring de heer Dos Santos van 4 april 2012, p. 64.
46 Pagina 10 van het dossier Marvin SXM.
44
45

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 47

12.15.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie dat er steeds 15% van de totale opbrengst apart moet worden gezet voor Robbie staat daar haaks op. Immers, als
steeds 15% van de totale opbrengst apart moet worden gezet kan er geen sprake
zijn van een negatieve uitkomst. De rekensom 15% over de opbrengst zal altijd een
positief resultaat moeten hebben. Maar blijkens de toelichting D-216 komt het dus
voor dat er een negatief resultaat is.

12.16.

Ook de verklaring van Margarita de la Cruz bevat bewijs waaruit blijkt dat het RST
en het Openbaar Ministerie op het verkeerde spoor zitten. Zij heeft tot medio 2010
bij Robbies Lottery op Sint Maarten gewerkt. Zij verklaart tijdens haar verhoor op 18
januari 2012 over de tijd dat zij supervisor was het volgende:
In mijn tijd was er geen vast percentage voor de commissie voor Robertico dos
Santos zelf. Dat was afhankelijk van wat er overbleef van de omzet en de uit te betalen prijzen. () een gedeelte van het geld dat overbleef moest apart gezet worden
voor Robbie. Da[t] kan de ene dag niks zijn en een ander dag bijvoorbeeld USD
10.000.47

12.17.

12.18.

12.19.

Ook clint en zijn echtgenote die wel eens op Sint Maarten hielp, bijvoorbeeld
toen het geld in de kluis geteld moest worden voor het naar de bank werd gebracht
hebben aan ons toegelicht dat geen 15% van de omzet apart werd gezet. Client
heeft dit ook ter zitting verklaard. Hij heeft toegelicht dat eerst de commissie voor de
straatverkopers en het prijzengeld van de opbrengst werd gehaald en pas nadien de
fee voor clint werd berekend en apart werd gezet.
Aanvankelijk was het percentage 5% dat later is verhoogd naar 10% om uiteindelijk
op 15% uit te komen. Naar mate de loterijen op Sint Maarten succesvoller werden
meende clint dat een hogere commissie gerechtvaardigd was. In de tweede plaats
werd het percentage niet over de omzet berekend maar over de netto opbrengst van
n dag na verrekening van het prijzengeld. Met andere woorden, clint kreeg alleen commissie indien er na een dag geld overbleef. Die werkwijze was volgens hen
ook niet meer dan logisch. Op sommige dagen was er namelijk helemaal geen geld
dat apart kon worden gezet. Dat gebeurde als de prijzengelden zo hoog waren dat
alle omzet voor het uitbetalen van de prijzen werd gebruikt.
Overigens blijkt dit ook uit de door het RST aangetroffen commissie enveloppen. Op
een groot aantal dagen is niets apart gezet.48 In het dossier is een aantal enveloppen uit 2010 en 2011 opgenomen. Duidelijk is dat in veel gevallen 0,00 op de enveloppen stond. Zou steeds 15% van de omzet apart zijn gezet, dan zou in geen
enkel geval 0,00 op de enveloppen hebben kunnen staan.

12.20.

Het RST heeft naar dit scenario dat niet 15% van de totale omzet apart werd gehouden geen onderzoek gedaan. In plaats daarvan houdt het RST vast aan het
standpunt dat wel 15% van de totale omzet zou zijn afgeroomd.

12.21.

Het onderzoek heeft zich met name gericht op de jaren 2010 en 2011. Het RST
concludeert:
Zoals hiervoor geverbaliseerd zijn er in de inbeslaggenomen fysieke administratie
hoge en lage omzetlijsten aangetroffen over de jaren 2010 en 2011. Voor wat betreft

47
48

Verklaring Maria Margarita de la Cruz van 18 januari 2012, p. 141.


Proces-verbaal 164613, pagina 174 e.v. van het dossier Marvin SXM.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 48

de oudere jaren is er () weinig primaire administratie in fysieke vorm aangetroffen.49

12.22.

In hetzelfde proces-verbaal concludeert het RST op basis van een beperkte hoeveelheid aangetroffen administratie dat op verschillende dagen de juiste en dus
werkelijke gerealiseerde omzet in de administratie en aangifte omzetbelasting is opgenomen. Op die dagen zijn dus geen bedragen apart gezet. Dit strookt met de toelichting van Margarita de la Cruz en van clint. Het RST heeft dit in het dossier ook
onderkend. Het RST concludeert dat er ook processen-verbaal zijn opgemaakt
waarin naar voren komt dat niet op iedere dag 15% van de omzet is afgeroomd.50

12.23.

Niettemin is voor de jaren 2004 tot en met 2008 het fiscaal nadeel berekend als ware dagelijks 15% van de omzet apart gehouden. En dat is onbegrijpelijk. Als de processen-verbaal van het RST goed worden bekeken, blijkt heel duidelijk dat voor
geen van deze jaren voldoende bewijs beschikbaar is om per maand vast te stellen
welk percentage aan omzet te weinig is geadministreerd. Ook voor de jaren 2009,
2010 en 2011 zijn onbegrijpelijke correcties berekend.

12.24.

Op pagina 18 tot en met 73 van dossier Marvin (SXM) is uitgewerkt welke informatie
beschikbaar is voor de verschillende jaren. Daaruit blijkt dat voor de jaren 2004 en
2005 geen informatie is waaruit blijkt dat een percentage apart is gezet en zo ja
welk percentage.51 Voor het jaar 2006 zijn enkel gegevens beschikbaar over de
maanden november en december, over de andere maanden is niets bekend.52 Voor
het jaar 2007 is ook niet het volledige jaar in beeld. De percentages die het RST
heeft berekend voor dat jaar zijn niet steeds 15%.53 Voor het jaar 2008 lijken slechts
drie maanden aan informatie beschikbaar te zijn en wederom zijn de percentages
niet steeds 15%.54 Voor het jaar 2009 beschikt het RST wel over nagenoeg alle informatie. Overduidelijk blijkt uit hun bevindingen dat er licht tussen de omzetlijsten
en de bij de fiscus opgegeven omzet zit. Maar dat licht is (veel) lager dan 15%.55

12.25.

12.26.

Ook voor de jaren 2010 en 2011 blijkt het RST niet over volledige informatie te beschikken. Maar de bevindingen zijn opmerkelijk. Voor het jaar 2010 blijkt namelijk uit
het dossier dat voor zes maanden het werkelijke bedrag aan omzet juist is aangegeven of zelfs voor een hoger bedrag.56 Voor een aantal maanden is geen informatie beschikbaar en voor het restant is een veel lager percentage dan 15% berekend
door het RST. Voor 2011 blijkt zelfs dat maar zes maanden aan informatie beschikbaar is. Het percentage aan verschil tussen de omzetlijsten en de aangegeven omzet varieert van 6 tot 12,5%.57
Op basis van het dossier kan dus niet vastgesteld of en zo ja welk percentage van
de totale omzet apart werd gezet. Daarnaast kan voor geen enkel jaar worden vastgesteld dat iedere maand omzet apart is gezet en zo ja voor welk percentage.

Pagina 16 dossier Marvin SXM.


Idem.
51 Zie pagina 19 en 23 van dossier Marvin SXM.
52 Pagina 27 van dossier Marvin SXM.
53 Pagina 35 van dossier Marvin SXM.
54 Pagina 51 van dossier Marvin SXM.
55 Pagina 59 van dossier Marvin SXM.
56 Pagina 90 van dossier Marvin SXM.
57 Pagina 107 van dossier Marvin SXM.
49
50

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 49

12.27.

Niettemin heeft het RST voor de jaren 2004 tot en met 2008 een correctie van 15%
doorgevoerd. In het jaar 2009 is een correctie doorgevoerd van 12,33%. In het jaar
2010 en 2011 is een correctie van 11,73% doorgevoerd voor de maanden waarvan
geen informatie beschikbaar was. De verdediging concludeert dat dit standpunt van
het RST onvoldoende steun vindt in de beschikbare bewijsmiddelen.

12.28.

Wat er feitelijk in het verleden gebeurde is dat clint bij TMG een commissie had
bedongen gelijk aan percentage van hetgeen netto overbleef. Dat wil zeggen alleen
indien er feitelijk aan de loterij werd verdiend kreeg clint een commissie. Dus indien
er na aftrek van de commissie voor de straatverkoper en van de prijzengelden geld
overbleef. Hoe ging dat in zijn werk? Bij TMG werd nagegaan of na een dag geld
aan de loterij was verdiend. Het percentage van de netto opbrengst werd in de kluis
van het kantoor gedeponeerd.

12.29.

Zoals hiervoor al is weergegeven waren er dagen bij dat er netto niets werd verdiend en dan werd ook geen geld in de kluis gestopt. Op de envelop stond dan nul.
Er waren ook dagen bij dat er netto verlies werd geleden. Dat wil zeggen dat op de
loten van de straatverkopers meer geld werd uitgekeerd dan er was binnengekomen. Dat geld werd dan weer uit de kluis gehaald. De conclusie moet dus zijn dat er
niet stelselmatig 15% van de omzet van de straatverkopers werd afgehaald als een
commissie voor clint persoonlijk. Er kan dan ook niet gewoonweg worden geconcludeerd dat de winst van TMG standaard met 15% van de omzet van de straatverkopers moet worden verhoogd.

12.30.

12.31.

12.32.

12.33.

Nu RST is uitgegaan van een onjuiste feitelijke situatie en er voor de stellingen van
het RST geen wettig en overtuigend bewijs is, althans het dossier meer dan voldoende bewijs bevat om aan die stellingen in redelijkheid te twijfelen, is het niet mogelijk om van elk van de ten laste gelegde belastingaangiften afzonderlijk tot een
bewezenverklaring te komen. Hoewel het aannemelijk is dat er over alle jaren tezamen genomen te weinig winstbelasting is afgedragen, vereist de dagvaarding dat
voor elke afzonderlijke aangifte moet kunnen worden vastgesteld dat deze onjuist is
vanwege een te laag aangegeven belastingbedrag. De verdediging concludeert dat
die conclusie niet kan worden getrokken.
Los van de vraag of en zo ja welk bedrag in elk jaar als commissie voor clint is
geboekt moet de fiscale vraag worden beantwoord of de betaling van commissies
aan clint leidt tot het aangeven van een te lage winst of een te laag bedrag aan
winstbelasting.

Commissies vormen van de winst aftrekbare kosten. Geen enkele belastinginspecteur zal dat bestrijden. Ook indien kosten worden betaald aan de aandeelhouder
van de vennootschap zijn deze fiscaal aftrekbaar en verminderen deze dus de winst
van de vennootschap. Daarbij hoeft niet alleen gedacht te worden aan commissies
maar bijvoorbeeld ook aan huur die een vennootschap betaalt voor een pand dat de
aandeelhouder bezit of aan salaris voor de werkzaamheden die de aandeelhouder
voor de vennootschap verricht.
Uitgaven zijn alleen dan niet aftrekbaar indien deze fiscaal zouden moeten worden
geduid als een dividenduitkering. Daarbij dient bedacht te worden dat niet alleen
formele dividenduitkeringen fiscaal niet aftrekbaar zijn maar ook zogenaamde vermomde dividenduitkeringen.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 50

Het fiscale criterium voor een niet aftrekbare dividenduitkering is het doen van een
uitgave door een vennootschap uit niet zakelijke motieven maar uit aandeelhoudersmotieven van welke onzakelijkheid zowel de vennootschap als de aandeelhouder zich bewust zijn.
12.34.

Over de vraag of en onder welke omstandigheden sprake is van aftrekbare kosten


dan wel van niet aftrekbare dividendbetalingen wordt in fiscalibus heel veel geprocedeerd. Daarbij is dan niet alleen de totale uitgave in geschil maar kan de discussie ook gaan over de vraag welk deel van de uitgave aftrekbaar is en welk deel niet.
De belastingrechter ziet zich bijvoorbeeld vaak bij verhuur van panden door de aandeelhouder aan de vennootschap gesteld voor de vraag welke huur zakelijk en dus
aftrekbaar is en welk deel vanwege aandeelhoudersmotieven te hoog en dus niet aftrekbaar is.

12.35.

In het geval van TMG staat vast dat Robbie Dos Santos bij de start van de loterijverkoop op Sint Maarten een commissie heeft bedongen. Het niet bedingen van
enige vergoeding zou juist onzakelijk zijn geweest. Op Curaao was immers een
succesvolle formule opgezet die vervolgens naar Sint Maarten werd uitgebreid. Het
zou onzakelijk zijn geweest indien de vennootschappen van die op Curaao opgebouwde know how zonder tegenprestatie zouden kunnen profiteren. Alsdan zou de
winst van deze vennootschappen juist onzakelijk hoog zijn geweest.

12.36.

Verder moet in aanmerking worden genomen dat Robbie Dos Santos geen salaris
ontvangt van TMG. Feit is niettemin dat hij ook veel tijd en energie besteedde aan
de loterijverkoop op Sint Maarten. Derhalve moet de commissie afspraak ook worden gezien als een tegenprestatie voor zijn werkzaamheden. Ook in dat opzicht
moet de commissiebetaling worden geduid als een fiscaal aftrekbare vergoeding.

12.37.

Deze fiscaal relevante feiten illustreren niet alleen dat een discussie over de aangiften primair zou thuishoren in een discussie met de belastinginspecteur dan wel met
de belastingrechter maar vormen bovendien een basis voor de conclusie dat de
constatering dat een commissie aan Robbie Dos Santos wordt betaald niet betekent
dat als gevolg daarvan ook te lage aangiften winstbelasting zijn ingediend. De verdediging concludeert dan ook dat het doen van onjuiste aangiften winstbelasting
van TMG strafrechtelijk niet kan worden bewezen verklaard.

12.38.

Voor zover de commissie niet als aftrekbare kost moet worden aangemerkt maar als
een onderdeel van de winst van TMG is niettemin nog steeds de vraag of deze
winst belastbaar is op Sint Maarten. Vaststaat dat de commissie wordt berekend
over de winst die wordt behaald met de verkoop door straatverkopers.

12.39.

Deze straatverkopers zijn niet in loondienst bij TMG doch kunnen als zelfstandigen
worden aangemerkt. Indien zelfstandigen aan een aantal criteria voldoen worden
deze voor de belastingheffing aangemerkt als vaste vertegenwoordiger. De criteria
daarvoor zijn als volgt:
volmacht om overeenkomsten af te sluiten op naam van de onderneming;
regelmatig uitoefenen van die bevoegdheid;
afhankelijkheid van de principaal.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 51

12.40.

Er is veel fiscale literatuur en jurisprudentie over de vraag wanneer sprake is van


een vaste vertegenwoordiger. Het belang daarvan kan groot zijn. Immers indien de
winst van een onderneming wordt gemaakt met behulp van een in het buitenland
woonachtige vaste vertegenwoordiger is deze winst belastbaar in het land waar de
vaste vertegenwoordiger woonachtig is.

12.41.

Deze conclusie is wettelijk verankerd in de artikelen 1, lid 10, artikel 1A, sub c en
artikel 12, lid 2 van de Landsverordening op de Winstbelasting. Daarin is geregeld
wat moet worden verstaan onder een vaste vertegenwoordiger,
dat de daaraan toe te rekenen winst moet worden aangemerkt als buitenlandse
winst
en dat deze buitenlandse winst is vrijgesteld van heffing van winstbelasting.

12.42.

In het geval van TMG wonen de straatverkopers op het Franse deel van het eiland,
Saint Martin. Deze personen zijn aldaar woonachtig. Indien deze straatverkopers
kunnen worden aangemerkt als vaste vertegenwoordiger van TMG, moet de conclusie zijn dat de daarmee behaalde winst voor TMG niet belastbaar is op Sint
Maarten maar op Saint Martin.

12.43.

De straatverkopers die voor TMG werken voldoen aan de criteria van een vaste
vertegenwoordiger. Zij lopen op straat met lotenboeken van TMG en zijn bevoegd
om namens TMG loten te verkopen. Het moge gelet op de omvang waarvan RST
uitgaat duidelijk zijn dat sprake is van het regelmatig uitoefenen van deze bevoegdheid. Bovendien is sprake van afhankelijkheid. Indien TMG stopt met het leveren
van lotenboeken kan de straatverkoper niet functioneren.

12.44.

Dus, indien het commissiedeel fiscaal niet aftrekbaar zou zijn en deze dus een onderdeel vormt van de winst van TMG, concludeert de verdediging dat deze winst het
resultaat is van de activiteiten van vaste vertegenwoordigers van TMG. Deze winst
is niet belastbaar op Sint Maarten als gevolg waarvan niet bewezen kan worden
verklaard dat op Sint Maarten te weinig winstbelasting is aangegeven.

12.45.

Ook op het gebied van de omzetbelasting liggen er complexe voetangels en klemmen. In artikel 8, lid 3 van de Landsverordening belasting op de bedrijfsomzetten
1997 is bepaald dat:
Vrijstelling van belasting wordt verleend voor dat gedeelte van de bedrijfsomzet dat
wordt gerealiseerd door de verkopen van loten als bedoeld in de Landsloterijverordering 1949.

12.46.

Anders dan op Curaao waar kort daarna in 1999 de Landsverordening omzetbelasting 1999 van kracht is geworden is op Sint Maarten de Landsverordening op de
bedrijfsomzetten van kracht gebleven.

12.47.

Nu sprake is van een vrijstelling voor een bepaalde gereguleerde loterij is het de
vraag of een heffing van belasting op de bedrijfsomzetten ter zake van andere loterijen toelaatbaar is. Op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de
EU58 geldt dat een omzetbelasting niet concurrentieverstorend mag werken. Indien
een loterij is vrijgesteld moeten de andere loterijen ook zijn vrijgesteld van omzetbelasting.

58

Hof van Justitie EU K. Fischer tegen Finanzambt Donaueschingen Zaak C-283/95.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 52

12.48.

Voor zover de belastinginspecteur van Sint Maarten aanslagen belasting op de bedrijfsomzetten zal opleggen, zal TMG in de daartegen te voeren fiscale procedure
stellen dat een heffing over de door haar gexploiteerde loterijen in strijd is de fiscale neutraliteit die aan een dergelijk heffing ten grondslag moet liggen.

12.49.

Overigens zal die stelling bij honorering ertoe leiden dat te veel belasting is betaald
in plaats van dat te weinig belasting is afgedragen.

12.50.

Voor zover deze stelling in fiscalibus geen stand mocht houden, kan overigens nog
niet worden geconcludeerd dat elke afzonderlijk ten laste gelegde aangifte omzetbelasting als te laag kan worden aangemerkt. Daarvoor verwijs ik naar hetgeen hiervoor is bepleit, te weten dat niet is vastgesteld dat de omzet over elke afzonderlijke
maand te laag is aangegeven.

12.51.

De conclusie van de verdediging is dat het dossier onvoldoende overtuigend bewijs


bevat voor voornoemde feiten.

12.52.

Mocht het Gerecht niettemin oordelen dat een gehele of gedeeltelijke bewezenverklaring van de fiscale feiten van TMG gerechtvaardigd is, dan zal voor de strafmaat
het als gevolg daarvan door Sint Maarten geleden nadeel relevant zijn. Immers in
artikel 49 lid 2 ALL is bepaald dat de op te leggen geldboete ook kan worden gerelateerd aan het bedrag van de te weinig geheven belasting.

12.53.

Het door RST berekende fiscale nadeel aan omzetbelasting voor The Money Game
over de jaren 2004 tot en met 2009 is blijkens het proces-verbaal met nummer
163896 wel op de hierboven benoemde onjuiste uitgangspunten gebaseerd. Hetzelfde geldt voor het vermeende fiscale nadeel omzetbelasting voor Jamaroma Lotteries N.V. blijkens proces-verbaal met nummer 164784 voor de jaren 2010 en
2011. Voor beide vennootschappen zou het voor de jaren 2004 tot en met 2011
ANG 1.616.924 aan omzetbelasting gaan (zie daartoe ook paragraaf 5.9 van het
overzichtsproces-verbaal). Deze berekening is echter volledig gebaseerd op de zojuist uiteengezette theorie van het RST.

12.54.

Dat geldt ook voor het vermeende fiscale nadeel aan winstbelasting. Blijkens dezelfde zojuist genoemde processen-verbaal zou het in totaal om een bedrag van
ANG 6.768.973 gaan. Ook voor deze berekening geldt dat het een uitvloeisel is van
de verkeerde theorien van het RST.

12.55.

De conclusie is dat de nadeelberekening van het RST niet kan worden gebruikt voor
de bepaling van de strafmaat. Artikel 49 ALL bepaalt dat een boete ten hoogste
NAF 100.000 bedraagt dan wel tweemaal het bedrag van de te weinig geheven belasting. Bij gebrek aan een voldoende onderbouwde berekening van het nadeel mag
bij de bestraffing niet worden uitgegaan van de te weinig geheven belasting en geldt
uitsluitend het wettelijke maximum bedrag van NAF 100.000. Het voorgaande geldt
te meer nu de belastinginspecteur op Sint Maarten tot nu toe nog geen belastingaanslagen heeft uitgereikt en dus van enig belastinggeschil nog geen sprake is. De
belastinginspecteur heeft zich nog niet uitgelaten over de vraag of en zo ja hoeveel
belasting te weinig geheven zou zijn.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 53

13.0.

Fiscale delicten Jamaroma N.V.

13.1.

Aan Jamaroma N.V. (hierna: Jamaroma) zijn voor een andere jaar vergelijkbare
verwijten gemaakt.

13.2.

De daartegen bij TMG gevoerde verweren zijn mutatis mutandis van toepassing op
de tenlastelegging die betrekking heeft Jamaroma.

13.3.

De verdediging verzoekt het Gerecht om deze verweren alhier als herhaald en ingelast te beschouwen.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 54

14.0.

Fiscale delicten Administratiekantoor Dollar NV

14.1.

De fiscale vragen omtrent de aftrekbaarheid van een commissie en de eventuele


heffing indien de commissie behoort tot de winst van de vennootschap spelen niet
bij Administratiekantoor Dollar NV (hierna: AKD).

14.2.

Dat betekent dat de verdediging geen verweer zal voeren tegen de stelling van het
Openbaar Ministerie dat over de jaren onjuiste aangiften winstbelasting zijn ingediend. Feit is dat de verkoop door straatverkopers niet in de administratie en dus
niet in de aangiften winstbelasting is verwerkt.

14.3.

Ook voor AKD ligt het voor de omzetbelasting weer genuanceerd. Het Openbaar
Ministerie legt de afzonderlijke maandaangiften ten laste. Dat betekent dan wel dat
het Openbaar Ministerie per belastingtijdvak (maand) moet bewijzen dat ook in die
maand te weinig omzet is aangegeven.

14.4.

Voor het overige zal de verdediging zich ook bij AKD focussen op de vraag of de
door RST gemaakte nadeelberekening mag dienen als grondslag voor de bestraffing. Ook in dit geval is het antwoord daarop: NEE.

14.5.

Aan de hand van de in beslag genomen fysieke en digitale gegevens, verdachte- en


getuigenverklaringen, alsmede wel aangegeven omzetten heeft het RST het belastingnadeel zoals dat door AKD veroorzaakt zou zijn berekend.59 Het gaat dan om de
niet aangegeven omzet die is gegenereerd door de verkoop van niet-vergunde loten. Het gaat om Smartplay, Daily Number en Wega di Number.

14.6.

Op basis van de rekensommen van het RST is de omzet van de niet-vergunde loten
en de aangegeven omzetbelasting geschat. Vervolgens is op basis van dezelfde
geschatte gegevens een rekensom gemaakt van de niet aangegeven winst op basis van de niet-vergunde loten en de te weinig aangegeven winstbelasting.

14.7.

Hoe is het RST te werk gegaan? Op pagina 40 van het overzichtsproces-verbaal


Marvin (Curaao) is een schema opgenomen waaruit blijkt dat voor de jaren 2004
tot en met 2011 een bedrag van ANG 6.411.738 te weinig zou zijn aangegeven.

14.8.

14.9.

59

In dat overzicht zijn per jaar de aangegeven vergoedingen opgenomen. Daarnaast


zijn de omzetcorrecties voor Smartplay, Daily Number en Wega di Number opgenomen in het overzicht. Per jaar is op basis daarvan de gecorrigeerde vergoeding
bepaald. De gecorrigeerde vergoeding houdt als we het overzicht goed begrijpen
de gecorrigeerde omzet per jaar in. Op basis daarvan is voor de jaren 2004 tot en
met 2011 5% omzetbelasting berekend. Van de resultante is het eerder betaalde
bedrag aan omzetbelasting afgetrokken en zo is het na te heffen bedrag aan omzetbelasting bepaald.
Opmerkelijk is dat voor de jaren tot en met 2009 steeds hetzelfde bedrag aan omzetcorrectie voor Smartplay/Daily Number is gerekend en voor Wega di Number
ook. Namelijk NAF 11.191.422 respectievelijk NAF 5.767.715 per jaar. Voor ieder
van de jaren neemt het RST hetzelfde bedrag tot uitgangspunt. Dit roept de vraag
op hoe het RST dit uitgangspunt heeft bepaald en waarom? Het is immers nagenoeg onmogelijk dat een bedrijf gedurende 8 opeenvolgende jaren dezelfde omzet
aan in dit geval niet-vergunde loten binnenhaalt.

Paragraaf 5.5 dossier Marvin Curaao.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 55

14.10.

Het antwoord op deze vraag wordt duidelijk gemaakt in paragraaf 5.5 van het overzichtsproces-verbaal.60 Daaruit blijkt dat als het gaat om Wega di Number loten digitale lijsten zouden zijn aangetroffen van vermoedelijk illegale streetsellers over 13
maanden. Het ziet op de periode van maart 2010 tot en met juni 2011. In totaal zou
in deze maanden een omzet zijn gegenereerd van ANG 5.321.734,15.61 Per jaar
zou dan een bedrag van ANG 4.912.370 aan omzet zijn gegenereerd. Het gaat dan
om een geschatte omzet voor de jaren 2010 en 2011, waarbij voor ieder van die jaren een beperkte hoeveelheid informatie is gebruikt om tot deze schatting te komen.

14.11.

In dit bedrag is echter de omzet van de meest verkopende streetseller niet meegenomen, dat zou Henny zijn.62 Hij zou per jaar ongeveer ANG 1.235.712 aan Wega di
Number loten verkopen. Dat zou uit gegevens over twee weken 2008 blijken (DC360). Als deze gegevens goed worden bekeken is niet duidelijk wat dit overzicht
exact inhoudt. Wat wel duidelijk is, is dat het RST alle genoemde received bedragen bij elkaar heeft opgeteld. Op basis van deze twee weken is uitgerekend hoeveel
hij per jaar zou hebben verdiend, door het bedrag van twee weken te vermenigvuldigen met 26.

14.12.

Als het al zo zou zijn dat het RST dit overzicht op de juiste manier heeft genterpreteerd, dan nog is het de vraag of twee weken in het jaar 2008 als uitgangspunt mogen worden genomen. Vakanties, ziekte en andere factoren zijn van belang om hierin mee te wegen. Het RST laat al deze factoren achterwege.

14.13.

Het bedrag komt dan op ANG 6.148.082,00 per jaar dat te weinig zou zijn aangegeven. Voor de goede orde, dit is gebaseerd op informatie over acht maanden uit
2010, vijf maanden uit 2011 n informatie 2008 over straatverkoper Henny.

14.14.

Voor de jaren 2002 tot en met 2009 is geen informatie aangetroffen, zo schrijft het
RST expliciet op pagina 21 van het overzichtsproces-verbaal. Om voor die jaren
toch een schatting te maken is de informatie over de jaren 2010/2011 opgeteld bij
de informatie over 2012 in dat jaar is de aangifte volledig geweest en het jaar
1998 (als opgenomen in proces-verbaal 171269) bij elkaar opgeteld en door vieren
gedeeld. Het resultaat is NAF 5.767.715 voor wat betreft de niet-vergunde Wega di
Number loten.

14.15.

Grote stappen, snel thuis, zal het RST hebben gedacht.

14.16.

Dat deze berekening te wensen overlaat mag duidelijk zijn. Over de relevante jaren
2004, 2005, 2006, 2007, 2008 en 2009 is geen bewijs beschikbaar waaruit blijkt wat
de omzet is geweest. Door op basis van informatie over andere jaren schattingen te
maken begeeft de RST zich op het aan strenge regels gebonden terrein van de extrapolatie.

14.17.

In het fiscale recht worden strenge eisen gesteld aan het maken van een fiscale
nadeelberekening op basis van steekproeven en extrapolatie.

Vanaf pagina 18 dossier Marvin Curaao.


Dit is uitgewerkt in proces-verbaal 171179.
62 Procesverbaal 171179 van dossier Marvin Curaao.
60
61

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 56

14.18.

Allereerst de steekproef. Advocaat-generaal Niessen heeft hierover een zeer lezenswaardige conclusie63 geschreven. In paragraaf 7.8 formuleert hij aan welke eisen een fiscaal te hanteren steekproef moet voldoen:
Willen de bevindingen uit de steekproef voor de hele populatie geldig kunnen worden verklaard, dan dient naar het mij voorkomt aan een tweetal eisen te worden
voldaan. De eerst is dat de proefneming en wijze van verwerking van de resultaten
daaruit dienen te voldoen aan de eisen welke de wetenschap van de statistiek in dit
opzicht stelt zoals: is er sprake van een homogene populatie, zijn de populatie en de
steekproef groot genoeg, afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, is de
proef voldoende gespreid over de totale populatie (o.a. in de tijd) en zijn de statistische data voldoende significant om tot ware uitspraken te komen? Ten tweede is
dadt nu het hier wat betreft de door extrapolatie getrokken conclusies vooralsnog
slechts een begin van bewijs gaat belanghebbende in de gelegenheid moet worden gesteld om tegenbewijs te leveren, dus om aan te tonen dat de werkelijke foutscore lager is dan uit de steekproef van de Belastingdienst naar voren komt.

14.19.

14.20.

14.21.

14.22.

63
64

Het moge duidelijk zijn dat de door het RST gehanteerde steekproef de toets van de
wetenschappelijke kritiek niet kan doorstaan. Los van het feit dat enige wetenschappelijk onderbouwing ontbreekt, is ook direct duidelijk dat van een steekproef
die aan voornoemde eisen voldoet geen sprake is. Het RST heeft wat gevonden
gegevens bij elkaar gesprokkeld en die vervolgens tot uitkomst van een steekproef
gepromoveerd om daarna daarop een extrapolatie te baseren. Van een fiscaal aanvaardbare steekproef is geen sprake.

Daarnaast kunnen resultaten van een steekproef slechts worden gextrapoleerd


indien de periode van de steekproef representatief is voor de periode waarnaar
wordt gextrapoleerd. De Hoge Raad heeft dat in het arrest64 na voornoemde conclusie ook heel duidelijk verwoord:
3.3.3. (..) Een dergelijke extrapolatie van het resultaat van een steekproef naar andere tijdvakken is in beginsel slechts verantwoord indien er voldoende grond is om
aan te nemen dat de desbetreffende tijdvakken een constant beeld vertonen wat betreft de van belang zijnde feitelijke situatie.

Zonder zich er van te vergewissen dat de feiten en omstandigheden in de jaren


2004 tot en met 2009 hetzelfde zijn kan het RST niet zomaar gedeeltelijke informatie over andere jaren op een hoop gooien en daar een gemiddelde uit trekken. Althans, de uitkomst kan niet worden gebruikt als bewijs.

De verdediging heeft een tweetal memos van de heer R.D. de Lanooi RA bijgevoegd (bijlage 4 en 5) waaruit volgt dat de verkoop van niet vergunde loten in de
loop van de tijd is gegroeid. Er is geen sprake van een constante feitelijke situatie.
Het is op zijn minst zeer aannemelijk dat in 2004 veel minder niet vergunde loten
werden verkocht dan in 2012.

Conclusie AG 16 juni 2005 ECLI:NL:PHR:2008:AU0838.


Hoge Raad 14 maart 2008 ECLI:NL:HR:2008:AU0838.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 57

14.23.

Over de vraag hoeveel omzet te weinig is aangegeven ter zake van de verkoop van
niet-vergunde Wega di Number loten zal nog een discussie moeten worden gevoerd
met de fiscus. De uitkomsten van het onderzoek van RST zijn zeker niet voldoende
betrouwbaar om een berekening of zelfs maar schatting van het geleden fiscale nadeel te bepalen. Ook hiervoor geldt dat de strafmaat daarop niet kan worden gebaseerd.

14.24.

Op eenzelfde manier is de niet aangegeven omzet van Smartplay/Daily Number


berekend. Hiervoor geldt dat het RST op basis van de aangifte over het jaar 2012
verwacht dat de verzwegen omzet ongeveer ANG 11.191.422 per jaar zal zijn geweest. Het betreft de totaal aangegeven omzet minus het vermoedelijke bedrag aan
loten dat via het hoofdkantoor Nadette wel is aangegeven.

14.25.
14.26.
14.27.

14.28.

Voor de jaren 2004 tot en met 2011 wordt dit bedrag per jaar simpelweg tot uitgangspunt genomen, zie daartoe het overzicht op pagina 20 van het overzichtsproces-verbaal.
Wederom wordt gextrapoleerd. En wederom wordt op geen enkele manier onderzocht of deze jaren qua feiten en omstandigheden geschikt zijn om te extrapoleren.
De geschatte bedragen voor de niet aangegeven omzet van niet-vergunde Wega di
Number loten en de niet aangegeven omzet voor Smartplay en Daily Number wordt
vervolgens bij elkaar opgeteld en daarover wordt 5% omzetbelasting gerekend en
zodoende wordt een omzetbelastingnadeel van ANG 6.411.738 berekend.
De verdediging concludeert dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om de extrapolatie voor zowel de omzet van de niet-vergunde Wega di Number loten als de
Smartplay en Daily Number loten te rechtvaardigen.

14.29.

Maar hiermee is het nog niet gedaan.

14.30.

Het RST heeft op basis van de voorgaande gegevens ook de te weinig aangegeven
winst en de te weinig betaalde winstbelasting van AKD berekend. Van de geschatte
omzet is een percentage van 62,4% aan prijzengeld afgehaald waarvan het de
vraag is of dat een representatief percentage is en een percentage van 20% aan
commissie kosten.65 Het resultaat moet doorgaan voor de genoten winst door AKD
over de jaren 2004 tot en met 2009.

14.31.

Ook is een correctie doorgevoerd voor de genoten winst op basis van informatie die
is opgegeven in de jaarrekeningen. In de totale lotenopbrengst als daarin verwoord
zou de opbrengst van de vergunninghouders die voor Robbies Lottery werken de
checkers niet zijn opgenomen. Hoe het RST exact tot die conclusie komt is de
verdediging uit de processen-verbaal niet duidelijk geworden. Uit het dossier blijkt
wel dat uit totale opbrengst van Robbies Lottery en de afzonderlijke vergunninghouders in de afzonderlijke jaren zoals bekend bij de FWNK66 minder was dan de totale
opbrengst van loten e.d. als vermeld in de jaarrekeningen.67 De conclusie dat de
omzetten van de vergunninghouders niet in de jaarrekeningen zouden staan en niet
zijn aangegeven is op basis van het dossier niet te trekken. De doorgevoerde cor-

Vgl. pagina 20 en 21 van het overzichtsproces-verbaal Marvin Curaao.


Proces-verbaal 034010 Marvin Curaao.
67 DC-029 tot en met DC-036. Zie daartoe ook de processen-verbaal 174882, 166190, 166257,
172496, 166344, 170568 en 172739.
65
66

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 58

rectie door het RST om de onjuistheid van de aangiften winstbelasting te bewijzen


en het nadeel te berekenen is volgens de verdediging dan ook onjuist.

14.32.

Op basis van de voorgaande berekeningen is de genoten winst gecorrigeerd en er


is een percentage van 34,5% aan winstbelasting berekend. Op deze manier komt
het RST tot een winstbelastingnadeel van ANG 8.904.024.

14.33.

Ook op deze berekening zijn de bezwaren tegen de extrapolatie die heeft plaatsgevonden om de te weinig aangegeven omzet(belasting) te bepalen van toepassing.
De verdediging concludeert dat ook dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om dit
bedrag aan belastingnadeel te onderbouwen.

14.34.

Daarnaast maakt het RST een denkfout door in de nadeelberekening voor de winstbelasting geen aftrek toe te passen voor de door haar berekend omzetbelasting. Het
staat buiten kijf dat de omzetbelasting een aftrekpost is voor de winstbelasting. In
elke andere zaak zou die omzetbelasting ook op de voor het nadeel berkende winst
in mindering zijn gebracht. Alleen hier is dat niet het geval. Aldus wordt opnieuw
duidelijk dat de berekeningen van het RST geen betrouwbaar kompas vormen voor
een eventueel te bepalen strafmaat.

14.35.

De verdediging zou zo nog wel even door kunnen gaan. In het verleden heeft de
verdediging de nodige keren met het Openbaar Ministerie onderhandeld en gecorrespondeerd over een schikking van deze strafzaak. Hoewel in die onderhandelingen door het Openbaar Ministerie is erkend dat bijvoorbeeld ten onrechte geen rekening is gehouden met de post omzetbelasting, is daarmee in het dossier verder
niets gedaan. Het ligt ook niet op de weg van de strafrechter om zich in die fiscale
nadeelberekening in detail te verdiepen. Daarvoor is straks de fiscale procedure (om
te beginnen met de bezwaarprocedure) de aangewezen weg. Voor nu is met name
relevant te constateren dat de berekeningen van het RST niet betrouwbaar zijn en
dus geen richtsnoer voor de strafbepaling kunnen vormen.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 59

15.0.

Onjuiste aangiften inkomstenbelasting Robbie Dos Santos

15.1.

Clint wordt persoonlijk ten laste gelegd dat hij over de jaren 2004 tot en met 2008
onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend.

15.2.

Clint bestrijdt niet dat hij onvolledige aangiften heeft gedaan. De vraag is ook hier
weer in hoeverre de door RST gemaakte berekeningen kunnen dienen als basis
voor de strafbepaling.

15.3.

De verdediging verwijst allereerst naar de verweren tegen de berekeningen betreffende de afroming van de commissie op Sint Maarten. Deze verweren hebben ook
directe betekenis voor de vraag of en zo ja voor welk bedrag clint inkomsten had
moeten vermelden in zijn aangiften inkomstenbelasting.

15.4.

Dezelfde kritiek valt te leveren op de berekeningen van RST van het nadeel in relatie tot AKD.

15.5.

Deze beide posten representeren maar liefst 98,7% van het belastingnadeel68. Deze
vormen dan ook d reden om deze aangiften te betrekken in een strafrechtelijk onderzoek.

15.6.

Maar ook los van de vraag of het nadeel door het RST op een juiste wijze is berekend, zijn de fiscale gevolgtrekking door RST niet overtuigend. Het RST stelt dat de
niet verantwoorde bedragen in de administraties van de verschillende vennootschappen als vermomde dividenduitdeling aan clint zijn toegekomen.

15.7.

Inkomsten worden pas in de heffing van inkomstenbelasting betrokken zodra deze


zijn genoten69. Dat wil zeggen zodra de priv persoon deze inkomsten ook daadwerkelijk heeft ontvangen.

15.8.

Voor de vraag welke van de tenlastegelegde aangiften inkomstenbelasting onjuist


zijn, zal fiscaal moeten worden vastgesteld in welk jaar clint welke bedragen aan
de vennootschap heeft onttrokken en genoten. Het strafrechtelijke onderzoek biedt
voor die vaststelling onvoldoende handvatten. Wat het RST doet is een berekening
maken van de commissie die op Sint Maarten wordt afgeroomd en van de niet verantwoordde opbrengsten van AKD (met name de verkoop van niet vergunde loten).

15.9.

Uit het dossier blijkt dat de wat ik ook maar even noem afgeroomde bedragen in
eerste instantie in contanten in een kluis worden gelegd. Deze kluizen staan allemaal op de bedrijfslocaties, zowel op Curaao als op Sint Maarten. In die kluizen
worden de niet verantwoordde contanten en de verantwoordde contanten niet van
elkaar onderscheiden. Deze vermengen zich met elkaar.

15.10.

Zolang de contanten de kluis niet verlaten, komen deze in fiscaaltechnische zin ook
nog niet in het bezit van de heer Robbie Dos Santos. Hij heeft deze dan nog niet
genoten als bedoeld in de Landsverordening op de inkomstenbelasting.

15.11.

68
69

Dat hij deze gelden nog niet heeft genoten volgt ook uit het feit dat deze gelden zolang deze in de kluis blijven ook voor zakelijke doeleinden worden gebruikt. De gelden worden gebruikt om dagverliezen op de loterijverkoop bij te passen, om bepaal-

Onderdeel 7.6 OPV Bientu 201.100.607.


Artikel 16B Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 60

de zakelijke uitgaven te betalen. Daarbij moet u denken aan bijvoorbeeld kleine verbouwingen die de aannemer graag contant afgerekend krijgt. Clint noemde ter zitting nog een ander sprekend voorbeeld waaruit blijkt dat de kluis gewoon een bewaarplaats van zakelijk geld is. Toen medio 1995 Sint Maarten werd getroffen door
een verwoestende hurricane, heeft clint toen zijn onderneming en kantoren weer
razendsnel aan de praat gekregen doordat de onderneming veel cash in de kluis
had liggen dat toen nagenoeg geheel is gespendeerd aan de opbouw. Toen was
cash letterlijk king.
15.12.

In fiscalibus zal dus nog bepaald moeten worden wanneer en hoeveel in welk jaar is
genoten om te komen tot een aan clint toe te rekenen fiscaal inkomen. Het dossier
biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Aldus is het uitspreken van een
bewezenverklaring van n of meer tenlastegelegde aangiften een hachelijke onderneming. Daarom concludeert de verdediging dan ook op deze technische gronden tot vrijspraak.

15.13.

Verder is ons meegedeeld dat het zowel op Curaao als op Sint Maarten heel gebruikelijk is om discussies met de belastinginspecteur over niet opgegeven omzet of
winst te beslechten in de vorm van een compromis. Dat betekent doorgaans dat de
belastingplichtige en de belastinginspecteur een schikking treffen over de omvang
van de niet verantwoordde omzet of winst en dat de inspecteur afziet van een heffing in de inkomstenbelasting. Een praktijk overigens die in Nederland ook heel gebruikelijk is.

15.14.

Een dergelijke schikking houdt dan dat de vennootschap alsnog winstbelasting betaalt over de niet verantwoordde winst en dat het door de aandeelhouder toegeigende bedrag wordt beschouwd als rekening-courantschuld aan de vennootschap.
De aandeelhouder heeft zich dan een bedrag wederrechtelijk toegeigend dat hij
alsnog aan de vennootschap moet terugbetalen. Over die terugbetaling (periode,
rente etc.) worden dan specifieke afspraken gemaakt. Pas indien de aandeelhouder
zich niet aan die afspraken houdt, is alsdan (dus in de toekomst) sprake van een
fiscaal te belasten uitdeling.

15.15.

In een dergelijke situatie is dus van in het verleden te laag aangegeven inkomsten
geen sprake. Dus is dan ook van opzettelijk onjuist ingediende aangiften geen sprake. Aldus opnieuw een krachtig argument om deze zaak juist eerst aan de belastinginspecteur voor te leggen alvorens de strafrechter hierover een oordeel gaat vellen.
Althans, zo is mijn conclusie nu dat niet is gebeurd, is het voor de strafrechter niet
goed mogelijk om het bestanddeel onjuiste aangifte inkomstenbelasting voor n of
meer jaren bewezen te verklaren.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 61

16.0.

Strafmaatverweer

16.1.

Indien het Gerecht komt tot een veroordeling voor n of meer van de fiscale of
daarmee verwante feiten is de vraag welke straf dan passend zou zijn.

16.2.

Hoewel ik in dat geval de feiten niet wil marginaliseren ben ik van mening dat een
gevangenisstraf niet de aangewezen straf is. Hoewel in de ALL op opzettelijke belastingfraude pittige maximale gevangenisstraffen zijn gesteld, meent de verdediging dat een vrijheidsstraf voor deze first offender niet passend is.

16.3.

Deze zaak is de eerste zaak op Curaao waarin belastingfraude de kern van de


zaak is. Tot nu toe was het op dit eiland gebruikelijk dat het ontduiken van belastingen via de belastinginspecteur werd afgedaan. De belastingmoraal op Curaao is
niet bepaald hoog. Belastinginspecteurs ervaren dat bij voortduring. Tot nu toe was
het beleid om dergelijke belastingplichtigen niet naar het Openbaar Ministerie te sturen maar werden deze administratief, eventueel met een fiscale boete, afgedaan.

16.4.

Indien deze zaak zou moeten worden gezien als een trendbreuk meent de verdediging dat de eerste die aan de beurt is niet gelijk voor een ernstige straf als gevangenisstraf in aanmerking moet komen. De zaak heeft dan kennelijk vooral een afschrikwekkende functie. Het moet voor de toekomst duidelijk zijn dat onjuiste aangiften niet meer uitsluitend administratief worden afgedaan.

16.5.

Hierbij moet bovendien in aanmerking worden genomen dat het bedrijf van clint
behoort tot een branche, die al vele jaren zichtbaar en zonder strafrechtelijke consequenties de fiscale wetgeving kan ontduiken. Zoals ik zelf ook heb aangetoond
kunnen nog steeds niet vergunde loten worden gekocht. Een tip: u meldt zich dan bij
de balie van het verkoopkantoor en vraagt naar nummer zonder OB! Het is een feit
van algemene bekendheid dat ook ambtenaren, politiemensen en belastingdienst
medewerkers nummers kopen. En al die jaren hebben alle riferos hun gang kunnen
gaan.

16.6.

Dat overigens ook los van de lotenbranche bij de overheid bekend is dat belastingfraude op Curaao een veel voorkomend fenomeen is blijkt ook uit de bijzondere inkeerregeling. Het daarop betrekking hebbende wetgevingstraject startte reeds in
2008 door het Statenlid de heer Faroe Metry. De bedoeling van zijn wetsvoorstel
was om het vele offshore geld van inwoners van Curaao weer terug naar het eiland
te brengen en laten bijdragen aan de lokale economie. De wetgever was toen reeds
bereid voor die actie een zeer flinke korting aan te bieden. De inkeerders die van
deze bijzondere regeling gebruik maakten konden tegen een zeer laag tarief hun
volledige belastingschuld afkopen.

16.7.

Zelfs indien het Gerecht mocht aannemen dat clint niet (volledig) in aanmerking
komt voor toepassing van de inkeerregeling of de aantrekkelijke fiscale inkeerregeling, staat niettemin buiten kijf dat hij zich zelf bij de belastingdienst heeft gemeld om
te komen tot een oplossing. Nog los van de vraag of hij dan strikt genomen voor het
in artikel 26A ALL opgenomen tarief van 10% in aanmerking komt, zou een afstraffing door niet alleen toepassing van het reguliere tarief maar ook nog een gevangenisstraf buiten proportie zijn.

16.8.

Bij het opleggen van de straf dient bovendien te worden bedacht dat de fiscale procedure nog op gang moet komen en dat clint uiteindelijk de verschuldigde belasting alsnog zal voldoen. Dat zullen geen kleine bedragen zijn. En dat is ook geen

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 62

punt. Clint weet dat hij fiscaal moet afrekenen en wil dat ook graag doen. Sterker
nog dat had hij al heel lang graag willen doen.

16.9.

Het Openbaar Ministerie heeft bij requisitoir draconische straffen geist. Daaronder
een zeer lange gevangenisstraf van drie jaren onvoorwaardelijk. Clint heeft op de
zitting al gezegd dat hij er al vijf jaar gevangenisstraf op heeft zitten. Het is wellicht
een beetje flauw om te zeggen dat hij zijn straf dan al dubbel en dwars heeft uitgezeten. Toch zit hier een serieuze ondertoon in. Hoewel een verblijf in de gevangenissen alhier bepaald veel erger zal zijn, is de mentale gevangenis met een voortdurende onzekerheid over hoe deze zaak zal aflopen bepaald ook niet te onderschatten. Clint heeft mij gezegd dat hij met deze zaak elke dag opstaat en naar bed
gaat. Hij is er altijd en overal. Het is dan ook niet zo gek dat hij grote gezondheidsproblemen kent sinds deze zaak.

16.10.

Verder kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat het Openbaar Ministerie niet alleen wordt vertegenwoordigd door twee Nederlanders maar dat zij in deze zaak ook
als Nederlanders denken. Zeker toen de officier van justitie aan het begin van het
requisitoir dapper concludeerde dat zij zware politieke druk (waarover hij overigens
niet uitwijdde) hadden weten te weerstaan, vroeg ik mij af waarom zij zoveel tegendruk hebben uitgeoefend. Waarom hebben zij niet gewoon geluisterd naar de argumenten? Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben over deze zaak lang
en vaak onderhandeld. Steeds was de inzet het vinden van een bedrag waarmee de
zaak zou zijn afgedaan. Gevangenisstraf was toen nimmer im Frage. Het ging gewoon om centen. Centen die het land Curaao goed kon gebruiken, zoals de officieren van justitie zelf ook hebben gemeld. Het is niet gelukt om elkaar te vinden, mede
ook omdat de vraag of de verkoop van eigen loten legaal is een twistappel bleek.
Het Gerecht kan zich voorstellen dat het vinden van een bedrag dan lastig wordt.

16.11.

In dit licht snap ik niet waarom het Openbaar Ministerie nu ineens veel hogere bedragen vordert en daar bovenop ook nog eens drie jaren gevangenisstraf eist. Natuurlijk snap ik dat het niet treffen van een schikking betekent dat het Openbaar Ministerie niet meer aan de geboden bedragen gebonden is. Echter de verhouding
tussen de getallen waarover is onderhandeld en de totale strafeis is zoek. Dat vind
ik onbegrijpelijk en ook moeilijk te verteren. Zo wordt op zijn minst de indruk gewekt
dat clint ook nog eens wordt gestraft voor het feit dat hij niet bereid bleek het bod
van het Openbaar Ministerie te accepteren.

16.12.

Inmiddels ben ik bijna 25 jaren advocaat. Naar mijn gevoel is de situatie op het terrein van fiscale fraudebestrijding op Curaao nu vergelijkbaar met de Nederlandse
situatie begin jaren 90. Tot dan werden fiscale fraudezaken in Nederland vooral fiscaal afgedaan. Toen de FIOD steeds vaker in actie kwam, waren de resultaten vaak
onderwerp van onderhandelingen met de officier van justitie (al dan niet samen met
de belastinginspecteur). Eerst werden zaken financieel geschikt, later kwam er
soms een werkstraf bij. De aanpak van fraude werd dus als het ware steeds verder
opgevoerd en kijken wij heden ten dage in Nederland niet meer op van gevangenisstraf bij fiscale fraude.

16.13.

Kijkend door de bril van 25 jaar geleden, zou deze zaak hier ook financieel afgedaan moeten worden. Hooguit zou een voorwaardelijke straf als afschrikwekkend effect aan de orde kunnen zijn. De op de actuele Nederlandse leest geschoeide eis
van de officier van justitie vindt de verdediging niet passen binnen de cultuur op Curaao. Die doet letterlijk geen recht aan de situatie van clint.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 63

16.14.

Clint wil niets liever dan alsnog op zo kort mogelijke termijn gaan overleggen over
een schikking met de inspecteur. Of over een schikking in de ontnemingszaak. Hij
weet dat hij moet betalen en is daartoe ook bereid. Hij heeft overigens zijn lesje wel
geleerd. Nog een keer vijf jaar in de gevangenis kan hij zeker niet aan.

16.15.

De verdediging wenst daarnaast te reageren op de specifieke reeds uitgesproken


strafeis van de verbeurdverklaring. Het Openbaar Ministerie wil naast de geiste
geldboetes voor de drie verdachte vennootschappen en de (gedeeltelijk voorwaardelijke) gevangenisstraf voor de heer Dos Santos als bijkomende straf dat het Gerecht de contante geldbedragen en de bankrekeningen als vermeld op pagina 30 en
32 van de beslaglijst verbeurd verklaren.

16.16.

De omvang van deze straf is buiten iedere proportie.

16.17.

Zoals de verdediging uitvoerig heeft toegelicht is volstrekt onduidelijk wat de omvang is geweest van de ontdoken belasting. Dat de berekeningen van het RST en
de exorbitante bedragen die daaruit zijn gekomen onbetrouwbaar zijn is reeds toegelicht. Wat het exacte belasting nadeel is, althans het na te heffen belastingbedrag,
moet nog komen vast te staan in de fiscale procedure. Zodra dat is gebeurd zal client dat belastingnadeel herstellen. Dat dat bedrag in de verste verte niet het bedrag
is dat op de rekeningen die het Openbaar Ministerie verbeurd wenst te laten verklaren komt, mag duidelijk zijn.

16.18.

Ook het bedrag dat gemoeid is met de opbrengst van de niet-vergunde loten is niet
komen vast te staan. Voor dat bedrag geldt daarnaast dat het buiten iedere proportie is als clint dat bedrag zou de tenlastegelegde valsheid ervan niet bewezen
kunnen worden verklaard zou moeten inleveren.

16.19.

Ook heeft clint duidelijk uitgelegd dat het geld dat hij gedurende zijn hele leven
gespaard heeft door heel hard te werken op de genoemde rekeningen terecht is gekomen. Hoeveel dat exact is, is niet duidelijk. Wel is duidelijk dat het verbeurd verklaren van dat geld als bijkomende straf een ridicule situatie zou zijn.

16.20.

De fiscale en de ontnemingsprocedure zijn bij uitstek de routes om te bepalen wat


het geleden nadeel is door de feiten die in deze zaak centraal staan. De verdediging
heeft eerder al in december 2016 aan het Openbaar Ministerie verzocht de destijds kenbaar gemaakte omvang van het vermeende wederrechtelijk verkregen
voordeel te onderbouwen. Het Openbaar Ministerie was daar kort in. Dat konden zij
niet. Het strafrechtelijk financieel onderzoek was nog niet afgewikkeld.

16.21.

16.22.

Wat de huidige stand van het strafrechtelijk financieel onderzoek is, is de verdediging niet bekend. Echter, het verzoeken om verbeurdverklaring van de rekeningen
van clint lijken een gemakkelijke route om een ontnemingsprocedure te voorkomen
en het moeizaam vorderende strafrechtelijk financieel onderzoek te kunnen staken.
Zonder onderbouwing van het vermeende wederrechtelijk verkregen voordeel is die
schatting van het Openbaar Ministerie niet meer dan gebakken lucht. De verdediging wenst ervoor te waken dat clint die als eerste op het eiland terecht staat
voor zowel het verkopen van niet-vergunde loten en de naar aanleiding daarvan onjuist ingediende belastingaangifte de dupe wordt van dit spelletje van het Openbaar Ministerie.

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 64

16.23.

De verdediging doet met klem een beroep op uw Gerecht om niet over te gaan tot
verbeurd verklaring van de rekeningen, maar het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk financieel onderzoek te laten afronden en de verdediging zich daarover in de
ontnemingsprocedure kan uitlaten.

16.24.

Dat er fiscale en financile fouten zijn gemaakt is nicht im frage. Wat de omvang er
van is juist wel. De verdediging verzoekt u partijen de rust en de ruimte te geven
daar onderzoek naar te doen en over te debatteren.

Edelachtbare voorzitter,
Aan het slot van dit lange pleidooi gaat de verdediging u niet vermoeien met een gedetailleerde wrap up en conclusies.
In dit pleidooi zit vast het een en ander dat u richting geeft bij het doen van een eerlijke uitspraak.
Clint, zijn echtgenote Jackie en dochter Stephanie hopen maar n ding en dat is dat u in
staat bent om een uitspraak te doen die aan deze nachtmerrie een einde zal maken. Het zou
mooi zijn indien het u lukt om een beslissing te geven die zowel het Openbaar Ministerie als
clinten zal overtuigen dat het na vijf jaar knokken genoeg is.
Ik wens daarbij veel wijsheid.
Willemstad, 10 maart 2016
R.W.J. Kerckhoffs

G.M. Boezelman

Pleitnotities Gerecht in eerste aanleg Curaao


Zitting van 10 maart 2016
Ref.: 16-01494328
Pagina 65

You might also like