Direct naar artikelinhoud
TegensprekersStanley Crouch

Stanley Crouch, pleitbezorger van de jazz in de democratie

Gangstarap noemde schrijver en jazzdrummer Stanley Crouch de debilisering van de Afro-Amerikaanse muziektraditie. Veeleer zag hij de zwarte Amerikaan als vertegenwoordiger van goede smaak en hoge cultuur.

Stanley Crouch zag de zwarte Amerikaan als vertegenwoordiger van goede smaak en hoge cultuur.Beeld Seb Agresti

‘Hogwash’.

Wat ik ook zeg, op welke toon dan ook - vriendelijk, agressief of arrogant - alles wat ik inbreng wordt beantwoord met dat ene woordje: ‘Hogwash.’

Ik had het nooit eerder gehoord of gelezen, maar begrijp meteen wat het betekent: Onzin. En vooral ook: wat de ondertiteling wil zeggen: ‘Jij veel te Engels sprekende, veel te licht gekleurde Neger (soms kun je een hoofdletter horen), wie denk je dat je bent om mij tegen te spreken.’

Iowa City, Verenigde Staten, 1996. In dit midden van het midden van Amerika ben ik in gesprek geraakt met een Afro-Amerikaanse man, die ongelooflijk irritant en intrigerend is. In een bar, rond 8 uur ’s avonds. Niet de tijd van de slemppartij. Hij is niet dronken, zijn articulatie verslapt geen seconde, en ik ben allang blij dat ik aanspraak heb. Het blijkt Stanley Crouch (1945-2020) te zijn, van wie ik heb gehoord, als een naam die je moet kennen, maar van wie ik nooit iets heb gelezen. Ook daarvoor word ik gestraft. Want hij is dichter, musicus, essayist, columnist, jazzcriticus, toekomstig romancier, en algemeen bekende Grote Mond ( Loudmouth) van zwart Amerika. ‘Maak daar maar Amerika van’, zegt Crouch genadiglijk.

Later in zijn leven zal hij nog de roman Don’t the Moon Look Lonesome (2000) voltooien, en ook zijn langverwachte biografie over de grote altsaxofonist van de jazz, Charlie Parker, die verschijnt in 2013. Reken daar zijn regelmatige radio- en tv- optredens bij en het is inderdaad een schande dat ik deze Amerikaanse grootheid niet ogenblikkelijk op waarde weet te schatten.

Als hij even niet plaagt of zich verlustigt in vileine opmerkingen, merk ik dat Crouch ook een begenadigd leraar is. In een paar uur tijd spijkert hij me bij in de geschiedenis van de jazz, met veel nadruk op de verdiensten van Parker en Count Basie. Ook literair: hij vertelt over Ralph Ellison en vooral over Albert Murray (beiden eerder behandeld in deze serie). De laatste heeft hij in 1970 in New York ontmoet, en beschouwt hij als zijn intellectuele mentor, die ervoor heeft gezorgd dat hij, in zijn eigen woorden ‘uit de gevangenis van de rassenpolitiek kon ontsnappen.’

De volgende dag schaf ik zijn essaybundel Notes of a Hanging Judge aan, waarin Crouch stukken heeft samengebracht die de jaren 1979-1989 beslaan. De titel vertelt iets over het zelfbeeld van Crouch, en meteen ook over zijn werkopvatting. Want een ‘hanging judge’ is inderdaad zo’n rechter die mensen tot de strop veroordeelt (dood door ophanging) en meer algemeen: een criticus die meedogenloze oordelen velt. Crouch’ onderwerpen: ‘jazz, politics and race’.

Afro-Amerikanen of ‘Negro intellectuals’ die om de verkeerde redenen de raciale troefkaart trekken, kunnen rekenen op Crouch’ verzengende minachting. Voorbeeld: Spike Lee, de filmmaker die met zijn Do the Right Thing internationaal succes boekt, wordt gekapitteld om het sentimentele beeld dat hij geeft van ‘lower class (…) angry black people’, geheel verschillend van de ‘would be street Negroe like the filmmaker himself’. Crouch’ vraag: waar zijn in deze film de zwarte leraren, de advocaten? De ‘zwarte eensgezindheid’ die Lee laat zien heet bij Crouch ‘fascistische esthetiek’, waarbij het ‘universeel humanistische’ verhaal van mensen als Martin Luther King en Albert Murray wordt ingeruild voor ‘de esthetiek van Leni Riefenstahl’. De arische man is volgens Crouch  nu vervangen door de heroïek van ‘black lowlife’. Om een idee te geven.

Er is bij Crouch sprake van een bekering, niet in religieuze maar in intellectuele zin, die zo rond 1970 zijn beslag krijgt, als hij 25 is. De jonge Crouch groeit op bij zijn moeder, ‘mijn vader was een crimineel’, en blijkt een boeken verslindende jongen. Hij schrijft ook gedichten, en wordt als student lid van de Student Non Violent Co-ordinating Committee (SNCC), de ‘jongerenclub’ van de Civil Rights Movement, die zich vanaf midden jaren zestig steeds radicaler betoont, ook door het geweldloze principe van Martin Luther King als gedateerd te beschouwen. 

Stanley Crouch, Kansas City Lightning.

Ook Crouch, die in contact komt met de zwarte dichter LeRoi Jones, noemt zichzelf dan een ‘black nationalist’. Na de zwarte opstand in Watts, LA (1965), zijn ‘hometown’, en de moorden op Malcolm X (1965) en Martin Luther King (1968) gelooft Crouch enkel nog in ‘zwarte macht’. De ‘Negro’ valt niet te verzoenen met het Amerikaanse leven, wit en zwart moeten een boedelscheiding aanvragen. Een kort citaat van de door Crouch bewonderde LeRoi Jones uit die tijd: ‘Most white men are trained to be fags (…) their faces are weak and blank’. Dat is de onverzoenlijke (en homofobe) spirit.

Als muzikant, drummer, is Crouch dan de representant van ‘avantgarde jazz’, waar niet de melodie of iets min of meer neuriebaars, maar het muzikale experiment centraal staat. Ook hij maakt in die tijd deel uit van de ‘angry and violent black folks’, de boze en gewelddadige mensen van wie hij later vindt dat Spike Lee ze romantiseert.

De kennismaking en latere vriendschap met Albert Murray in 1970 maakt van Crouch een ex-‘black nationalist’. In het blad The Village Voice schrijft hij zijn radicale verleden van zich af, en breekt ook met dezelfde Jones, die ooit een lichtend voorbeeld was, maar die hij nu ‘narrow minded’ noemt, misogyn en homofoob. Crouch’ motto in die tijd: ‘Free yourself from ideology. Wanneer je de wereld enkel beschouwt in termen van ras of klasse, mis je wat er werkelijk aan de hand is.’

De drummer Crouch zei later van zichzelf: ‘I couldn’t really play (…) but for the avantgarde stuff, I didn’t have to be all that good.’ (Ik kon niet echt goed spelen… Maar voor dat avantgarde-ding hoefde je niet echt goed te zijn.) De muzikant is dan criticus geworden, jazzkenner, die bekend komt te staan als een ‘purist’, omdat hij tegen popinvloeden is en andere vormen van ‘fusion’. Miles Davis is in Crouch’ ogen geheel de verkeerde weg opgegaan.

Crouch’ volgende essaybundel kent ook al zo’n programmatische titel: The All American Skin Game, or the Decoy of Race  (‘Het typisch Amerikaanse huidkleurspel, of het lokaas van ras’). Het universele humanisme, zo kenmerkend voor de burgerrechtenbeweging, is door latere zwarte actievoerders verraden, en daarmee ook het idee van een werkende, Amerikaanse democratie. Net zoals in de (goede) jazz gebeurt: iemand brengt een nieuw thema in, neemt een esthetische beslissing, en zijn medespelers volgen hem, stemmen daarmee in, totdat weer een volgende muzikant een andere, muzikale frase introduceert. Crouch:  ‘That’s improvisation, that’s democracy at work’ (‘Dat is improvisatie, dat is een werkende democratie.’)

Elegantie, intellectuele ambitie en smaak. In een moeite door bekritiseert Crouch het ‘quasidemocratische idee dat ook de elite haar heil moet zoeken in de goot’.  Crouch geloofde in het verschil tussen ‘hoog’ en ‘laag’, zeker als het om cultuur ging.

Furieus is hij over hiphop en (gangsta)rap, die ‘debilisering van de Afro-Amerikaanse muziektraditie’. Over de (vermoorde) rapper Tupac Shakur: ‘Wie bereid is te betalen voor omhooggevallen tuig, zal ook tuig krijgen, op en buiten het podium.’

In Crouch’ ogen is de Afro-Amerikaan de voorbeeldige Amerikaan, de prototypische Amerikaan, die het land zijn smaak en cultuur heeft gegeven. Dit ‘omhoog reikende project’ wordt door de jongste generatie om zeep geholpen door enkel in te zoomen op de wereld van drugs, geweld, de straat, en het af te blussen met de versie van het marxisme ‘als gezonken cultuurgoed’.

Crouch stierf 16 september van dit jaar, onder meer door een corona-infectie. Zo bijdetijds, die oorzaak.

Maar vooral niet vergeten: Crouch wees Amerika telkens weer op de hoogtijdagen van zwarte emancipatie, de democratisch-universele idealen, die veel te snel waren afgedaan als voltooid verleden tijd.

Tegensprekers

In de onregelmatige serie ­Tegensprekers beschrijft en ­onderzoekt publicist Stephan Sanders Afro-Amerikaanse schrijvers die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het racismedebat en ten onrechte onbekend zijn bij het Nederlandse publiek. Sanders laat zijn licht schijnen op onder anderen kunstenaar Adrian Piper en journalist en schrijver Margo Jefferson.