23.12.2014 Views

Tekst - Vlaams Parlement

Tekst - Vlaams Parlement

Tekst - Vlaams Parlement

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

stuk<br />

ingediend op<br />

55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

26 februari 2010 (2009-2010)<br />

Gedachtewisselingen<br />

over de versnelling van maatschappelijk belangrijke<br />

investeringsprojecten<br />

Verslag<br />

namens de Commissie Versnelling Maatschappelijk<br />

Belangrijke Investeringsprojecten<br />

uitgebracht door mevrouw Michèle Hostekint en de heer Jan Penris<br />

verzendcode: IED


2 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Samenstelling van de commissie:<br />

Voorzitter: de heer Johan Sauwens.<br />

Vaste leden:<br />

de heren Ludwig Caluwé, Lode Ceyssens, Dirk de Kort, Johan Sauwens;<br />

de heren Pieter Huybrechts, Jan Penris, mevrouw Marleen Van den Eynde;<br />

de heren Marino Keulen, Sas van Rouveroij;<br />

mevrouw Michèle Hostekint, de heer Bart Martens;<br />

mevrouw Liesbeth Homans, de heer Jan Peumans;<br />

de heer Lode Vereeck;<br />

mevrouw Mieke Vogels.<br />

Plaatsvervangers:<br />

de heer Robrecht Bothuyne, de dames Karin Brouwers, Martine Fournier, Tinne Rombouts;<br />

mevrouw Agnes Bruyninckx-Vandenhoudt, de heren Frank Creyelman, Johan Deckmyn;<br />

de heer Jean-Jacques De Gucht, mevrouw Annick De Ridder;<br />

de heren Jan Roegiers, Peter Vanvelthoven;<br />

mevrouw Lies Jans, de heer Wilfried Vandaele;<br />

de heer Ivan Sabbe;<br />

de heer Hermes Sanctorum.<br />

Stukken in het dossier:<br />

55 (2009-2010) – Nr. 1: Verslag van het Rekenhof<br />

V l a a m s Pa r l e m e n t – 1011 B r u s s e l – 0 2 / 5 5 2 . 11 . 11 – w w w. v l a a m s p a r l e m e n t . b e


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 3<br />

INHOUD<br />

I. Vooraf ......................................................................................................... 7<br />

II. 14 december 2009......................................................................................... 7<br />

Gedachtewisseling met mevrouw Cathy Berx, voorzitter van de Expertencommissie<br />

Investeringsprojecten.................................................................. 7<br />

Gedachtewisseling met vertegenwoordigers van de Mobiliteitsraad van<br />

Vlaanderen (MORA) over de nota ‘Het infrastructuurbeleid: het beleidsproces<br />

in Vlaanderen met focus op wegeninfrastructuur’........................................ 7<br />

Gedachtewisseling met vertegenwoordigers van de <strong>Vlaams</strong>e Havencommissie<br />

over de Aanbeveling van de <strong>Vlaams</strong>e Havencommissie over het beter en sneller<br />

doorlopen van <strong>Vlaams</strong>e planprocessen........................................................ 7<br />

1. Gedachtewisseling met mevrouw Cathy Berx, voorzitter van de<br />

Expertencommissie Investeringsprojecten............................................... 7<br />

1.1. Uiteenzetting door mevrouw Cathy Berx.......................................... 7<br />

1.2. Bespreking........................................................................................ 11<br />

2. Gedachtewisseling met vertegenwoordigers van de Mobiliteitsraad van<br />

Vlaanderen (MORA) over de nota ‘Het infrastructuurbeleid: het<br />

beleidsproces in Vlaanderen met focus op wegeninfrastructuur’.............. 14<br />

2.1. Uiteenzetting door de heer Frank Van Thillo, secretaris, en de<br />

heer Nico Milo van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen................... 14<br />

2.2. Bespreking........................................................................................ 22<br />

3. Gedachtewisseling met een vertegenwoordiger van de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Havencommissie over de Aanbeveling van de <strong>Vlaams</strong>e Havencommissie<br />

over het beter en sneller doorlopen van <strong>Vlaams</strong>e planprocessen.............. 28<br />

3.1. Uiteenzetting door de heer Guy Janssens......................................... 28<br />

3.2. Bespreking........................................................................................ 32<br />

III. 8 januari 2010.............................................................................................. 34<br />

Gedachtewisseling met vertegenwoordigers van het Departement Mobiliteit en<br />

Openbare Werken (MOW), het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid<br />

en Onroerend Erfgoed (RWO) en het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie<br />

(LNE) van de <strong>Vlaams</strong>e administratie over de ervaringen met procedures bij grote<br />

projecten...................................................................................................... 34<br />

1. Opening van de vergadering.................................................................... 34<br />

2. Gedachtewisseling met het Departement Mobiliteit en Openbare Werken 34<br />

2.1. Uiteenzetting door mevrouw Carol Vercarre en mevrouw Isabel Franck,<br />

afdeling Juridische Dienstverlening van het Departement Mobiliteit en<br />

Openbare Werken............................................................................. 34<br />

3. Gedachtewisseling met het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid<br />

en Onroerend Erfgoed............................................................................. 37<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


4 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

3.1. Uiteenzetting door mevrouw Christine Daniels, afdeling Ruimtelijke<br />

Planning van het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en<br />

Onroerend Erfgoed........................................................................... 37<br />

4. Gedachtewisseling met het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. 42<br />

4.1. Uiteenzetting door de heer David Stevens, dienst Begeleiding<br />

Gebiedsgerichte Planprocessen van het Departement Leefmilieu,<br />

Natuur en Energie............................................................................ 42<br />

5. Bespreking.............................................................................................. 47<br />

IV. 11 januari 2010............................................................................................. 64<br />

Gedachtewisseling met prof. dr. C.W. Backes over het rapport ‘Snellere besluitvorming<br />

over complexe projecten vergelijkend bekeken’.............................. 64<br />

1. Opening van de vergadering.................................................................... 64<br />

2. Uiteenzetting door prof. dr. C.W. Backes................................................ 64<br />

3. Bespreking.............................................................................................. 74<br />

V. 18 januari 2010............................................................................................. 83<br />

Gedachtewisseling met de <strong>Vlaams</strong>e Confederatie Bouw, de <strong>Vlaams</strong>e Vereniging<br />

voor Ruimte en Planning, Grontmij en Technum over de ervaringen met<br />

procedures bij grote projecten...................................................................... 83<br />

1. Gedachtewisseling met de <strong>Vlaams</strong>e Confederatie Bouw.......................... 83<br />

1.1. Uiteenzetting door de heer Marc Dillen, directeur-generaal van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Confederatie Bouw............................................................ 83<br />

1.2. Bespreking........................................................................................ 90<br />

2. Gedachtewisseling met de <strong>Vlaams</strong>e Vereniging voor Ruimte en Planning 96<br />

2.1. Uiteenzetting door de heer Tom Coppens, intredend voorzitter<br />

van de <strong>Vlaams</strong>e Vereniging voor Ruimte en Planning....................... 96<br />

2.2. Bespreking........................................................................................ 101<br />

3. Gedachtewisseling met Grontmij en Technum-Tractebel Engineering..... 106<br />

3.1. Uiteenzetting door de heer Jan Bosschem, ingenieur en gedelegeerd<br />

bestuurder Grontmij België.............................................................. 106<br />

3.2. Uiteenzetting door de heer Ewald Wauters, Technum-Tractebel<br />

Engineering...................................................................................... 109<br />

3.3. Bespreking........................................................................................ 114<br />

VI. 29 januari 2010............................................................................................. 120<br />

Gedachtewisseling met vertegenwoordigers van diverse organisaties uit het<br />

maatschappelijk middenveld over de ervaringen met procedures bij grote<br />

projecten...................................................................................................... 120<br />

1. Gedachtewisseling met het <strong>Vlaams</strong> netwerk van ondernemingen (Voka). 120<br />

1.1. Uiteenzetting door de heer Peter Leyman gedelegeerd bestuurder.... 120<br />

1.2. Uiteenzetting door mevrouw Katleen Marien, adviseur mobiliteit en<br />

infrastructuur................................................................................... 120<br />

1.3. Uiteenzetting door de heer Karel Vervoort, adviseur milieu en<br />

ruimtelijke ordening......................................................................... 123<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 5<br />

1.4. Bespreking........................................................................................ 127<br />

2. Gedachtewisseling met Boerenbond en Algemeen Boerensyndicaat........ 131<br />

2.1. Uiteenzetting door de heer Peter Broeckx, ondervoorzitter Boerenbond 131<br />

2.2. Uiteenzetting door de heer Guy Depraetere, algemeen secretaris<br />

van het Algemeen Boerensyndicaat.................................................. 133<br />

2.3. Bespreking........................................................................................ 135<br />

3. Gedachtewisseling met de heer Erik Grietens, beleidsmedewerker integraal<br />

ruimtebeheer, juridische en sociale instrumenten van de Bond Beter<br />

Leefmilieu (BBL).................................................................................... 136<br />

3.1. Uiteenzetting door de heer Erik Grietens......................................... 136<br />

3.2. Bespreking........................................................................................ 140<br />

VII. 1 februari 2010............................................................................................. 145<br />

Gedachtewisseling met de Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e Steden en Gemeenten... 145<br />

Gedachtewisseling met een vertegenwoordiger van de Direction Générale<br />

Opérationnelle du Terroire, Logement, Patrimoine et Energie van de Service<br />

Public de Wallonie....................................................................................... 145<br />

1. Gedachtewisseling met de Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e Steden en Gemeenten<br />

over de bevraging van de lokale besturen over de procedures bij grote<br />

investeringsprojecten............................................................................... 145<br />

1.1. Uiteenzetting door de heer Luc Martens, bestuurslid, en de heer<br />

Xavier Buijs, stafmedewerker ruimtelijke ordening en huisvesting,<br />

van de Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e Steden en Gemeenten (VVSG)........ 145<br />

1.2. Bespreking........................................................................................ 152<br />

2. Gedachtewisseling met de heer Benoît Gervasoni, attaché-jurist bij de<br />

Direction Générale Opérationnelle du Terroire, Logement, Patrimoine<br />

et Energie van de Service Public de Wallonie over de procedures<br />

bij grote investeringsprojecten in Wallonië.............................................. 158<br />

2.1. Uiteenzetting door de heer Benoît Gervasoni................................... 158<br />

2.2. Bespreking........................................................................................ 168<br />

VIII. 5 februari 2010........................................................................................... 174<br />

Gedachtewisseling met de Raad van State over de wijze waarop de<br />

Raad van State intervenieert bij procedures voor grote investeringsprojecten 174<br />

Gedachtewisseling met de heer Jan De Mulder, raadgever Bestuurszaken bij<br />

de <strong>Vlaams</strong>e vertegenwoordiging bij de Europese Unie over het Europese<br />

kader inzake ‘betere regelgeving’................................................................ 174<br />

1. Gedachtewisseling met de heer Robert Andersen, mevrouw Marie-Rose<br />

Bracke en de heer Robert Stevens van de Raad van State...................... 174<br />

1.1. De afdeling Wetgeving................................................................... 174<br />

1.2. De afdeling Bestuursrechtspraak................................................... 175<br />

1.3. De Stedenbouwkamer................................................................... 175<br />

1.4. Bespreking..................................................................................... 179<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


6 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

2. Gedachtewisseling door de raadgever Bestuurszaken bij de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Vertegenwoordiging bij de Europese Unie de over de Europese en<br />

internationale context en relevante beleidsontwikkelingen ..................... 192<br />

2.1. Uiteenzetting door de heer Jan De Mulder....................................... 192<br />

2.2. Bespreking........................................................................................ 198<br />

IX. 8 februari 2010............................................................................................. 202<br />

Gedachtewisseling met het Rekenhof met voorstelling van een synthesenota<br />

van het Rekenhof over de problematiek van de vertraging bij maatschappelijk<br />

belangrijke investeringsprojecten op basis van een aantal relevante dossiers. 202<br />

1. Uiteenzetting door raadsheer Jozef Beckers en eerste auditeur-revisor<br />

Vital Put van het Rekenhof..................................................................... 202<br />

2. Bespreking.............................................................................................. 209<br />

X. 15 februari 2010........................................................................................... 215<br />

Gedachtewisseling met de heer Donné Slangen, projectdirecteur ‘Sneller en Beter’<br />

bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, over de implementatie van de<br />

aanbevelingen van de commissie-Elverding in Nederland............................ 215<br />

1. Uiteenzetting door de heer Donné Slangen............................................. 215<br />

2. Bespreking.............................................................................................. 225<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 7<br />

I. VOORAF<br />

De Commissie Versnelling Maatschappelijk Belangrijke Investeringsprojecten organiseerde<br />

gedachtewissselingen op 14 december 2009, 8 januari 2010, 11 januari 2010, 18<br />

januari 2010, 29 januari 2010, 1 februari 2010, 5 februari 2010, 8 februari 2010 en 15 februari<br />

2010.<br />

Tijdens deze gedachtewisselingen leverden volgende organisaties/instanties/deskundigen<br />

een bijdrage aan de werkzaamheden van de commissie:<br />

– mevrouw Cathy Berx, voorzitter van de Expertencommissie Investeringsprojecten.<br />

– Mobiliteitsraad van Vlaanderen.<br />

– <strong>Vlaams</strong>e Havencommissie.<br />

– Departement Mobiliteit en Openbare Werken van de <strong>Vlaams</strong>e overheid.<br />

– Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Efgoed van de <strong>Vlaams</strong>e<br />

overheid.<br />

– Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de <strong>Vlaams</strong>e overheid.<br />

– Prof. dr. C.W. Backes.<br />

– <strong>Vlaams</strong>e Confederatie Bouw.<br />

– <strong>Vlaams</strong>e Vereniging voor Ruimte en Planning.<br />

– Grontmij.<br />

– Technum-Tractebel Engineering.<br />

– <strong>Vlaams</strong> netwerk van ondernemingen (Voka).<br />

– Boerenbond.<br />

– Algemeen Boerensyndicaat.<br />

– Bond Beter Leefmilieu.<br />

– Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e Steden en Gemeenten.<br />

– Direction Générale Opérationnelle du Terroire, Logement, Patrimoine et Energie van<br />

de Service Public de Wallonie.<br />

– Raad van State.<br />

– <strong>Vlaams</strong>e vertegenwoordigintg bij de Permanente vertegenwoordiging van België bij de<br />

Europese Unie.<br />

– Rekenhof.<br />

– Projectdirectie Sneller en Beter, Ministerie van Verkeer en Waterstaat Nederland.<br />

II. 14 DECEMBER 2009<br />

GEDACHTEWISSELING MET MEVROUW CATHY BERX, VOORZITTER VAN<br />

DE EXPERTENCOMMISSIE INVESTERINGSPROJECTEN<br />

GEDACHTEWISSELING MET VERTEGENWOORDIGERS VAN DE MOBILI-<br />

TEITSRAAD VAN VLAANDEREN (MORA) OVER DE NOTA ‘HET INFRASTRUC-<br />

TUURBELEID: HET BELEIDSPROCES IN VLAANDEREN MET FOCUS OP<br />

WEGENINFRASTRUCTUUR’<br />

GEDACHTEWISSELING MET VERTEGENWOORDIGERS VAN DE VLAAMSE<br />

HAVENCOMMISSIE OVER DE AANBEVELING VAN DE VLAAMSE HAVEN-<br />

COMMISSIE OVER HET BETER EN SNELLER DOORLOPEN VAN VLAAMSE<br />

PLANPROCESSEN<br />

1. Gedachtewisseling met mevrouw Cathy Berx, voorzitter van de Expertencommissie<br />

Investeringsprojecten<br />

1.1. Uiteenzetting door mevrouw Cathy Berx<br />

Mevrouw Cathy Berx: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, de werkzaamheden van de<br />

expertencommissie zijn nog maar net begonnen, het zou van hubris en zelfoverschatting<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


8 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

getuigen, mochten wij u nu al concrete plannen en doelstellingen voorleggen. Zo ver zijn<br />

we nog lang niet. Ik wil u graag toelichten wie wat doet en wat de grote lijnen zijn.<br />

De installatie van de commissie vond plaats op 30 november 2009 in aanwezigheid van<br />

minister-president Peeters en de ministers Crevits en Muyters. Minister Schauvliege was<br />

verontschuldigd. Dat zijn de vier regeringsleden die rechtstreeks betrokken zijn. De commissie<br />

bestaat – naast mij als voorzitter – uit Filip De Rynck, Universiteit Gent, Norbert<br />

De Batselier, Marc Dillen van de <strong>Vlaams</strong>e Confederatie Bouw, professor Kurt Deketelaere<br />

en professor Marc Boes. Al deze mensen hebben hun eigen specifieke expertise. Er<br />

is gezocht naar een complementaire commissie. Nog eens, die is samengesteld door de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regering. We hebben daar zelf geen inspraak in gehad.<br />

De opdracht van de commissie is dubbel. In eerste instantie moeten we een analyse maken<br />

van de actuele problemen en van de duurtijd van procedures en hinderpalen die vaak de<br />

realisatie van projecten binnen de opgestelde termijn verhinderen. Het gaat daarbij niet<br />

alleen om overheidsprojecten maar ook om privé-initiatieven.<br />

Meteen na de installatievergadering hielden we een brainstorming. We hebben natuurlijk<br />

de agenda en werkzaamheden vastgelegd. We willen eind februari afronden. We hebben<br />

dezelfde timing als deze commissie. We hebben afgesproken een aantal projecten en initiatieven<br />

van de verschillende overheden te gaan bevragen, redelijk arbitrair, maar toch aan<br />

de hand van een aantal parameters. We gaan aan de hand van een sjabloon het procedureverloop<br />

doorlichten. De projecten/overheden/organisaties hebben een vragenlijst gekregen<br />

van ons. De eerste reeks vragen is algemeen. Welke wet/decreet waren van toepassing<br />

Met welke wet/decreetgeving moest rekening worden gehouden Hoeveel overheidsniveaus<br />

waren betrokken bij het project Hoeveel overheidsdiensten per overheidsniveau waren<br />

betrokken bij het project<br />

De tweede reeks vragen slaat op het voortraject. Wie was betrokken bij de initiële principebeslissing<br />

Welke partners/overheden/derden waren daarbij betrokken Door hoeveel<br />

partners werd die beslissing genomen Is er een tijdsschema opgesteld Is dat tijdsschema<br />

ook effectief gevolgd Is er een projectteam samengesteld of niet Hoeveel effectenrapporten,<br />

maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s), ruimtelijke uitvoeringsplannen<br />

(RUP’s) of andere plannen, openbare onderzoeken, adviezen zijn er gemaakt/gegeven<br />

Door wie zijn die adviezen afgeleverd Binnen welke termijn moesten die worden uitgebracht,<br />

respectievelijk binnen welke termijn zijn ze effectief verleend Hoeveel bestuurlijke<br />

en hoeveel jurisdictionele beroepen werden ingesteld Wie heeft die ingediend Een<br />

publieke overheid of een private persoon of rechtspersoon Hoe lang heeft die procedure<br />

geduurd<br />

Hoeveel vergunningen moesten worden aangevraagd en zijn er afgeleverd Hoeveel openbare<br />

onderzoeken, adviezen en beroepen gingen daarmee gepaard<br />

Zijn er nog beroepen geweest in de uitvoeringsfase Welke beroepen zijn er nog geweest in<br />

de rechtsbeschermingsfase<br />

De slotvragen: wat is de globale doorlooptijd, te rekenen vanaf de initiële principebeslissing<br />

tot en met de uitvoering Welke knelpunten zijn daarbij gedetecteerd<br />

We hebben eerst gekozen voor een reeks <strong>Vlaams</strong>e projecten, projecten met een belang<br />

voor heel Vlaanderen. Dat zijn het Strategisch Plan Haven Antwerpen en het Strategisch<br />

Plan Haven Zeebrugge. Eigenlijk was dat een vraag naar het AX-dossier, maar men heeft<br />

een ruimer antwoord gegeven en het ingepast in het plan voor de haven van Zeebrugge.<br />

Oorspronkelijk was het niet de bedoeling om in te zoomen op de Oosterweelverbinding.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 9<br />

Nu onze commissie daar vaak mee wordt vereenzelvigd, zullen we dat toch doen, hoewel<br />

die identificatie met het Oosterweeldossier niet klopt. Het is sowieso nuttig om ook Oosterweel<br />

te onderzoeken. Verder is ook een dossier behandeld met betrekking tot het Startproject<br />

Luchthaven Zaventem, de gevangenis van Dendermonde – een <strong>Vlaams</strong>-federaal<br />

dossier –, het regionale dossier de Kempische Noord-Zuidverbinding. Lokaal is er Novovil<br />

in Vilvoorde; in Kortrijk het winkelcentrum en AZ Groeninge, in Antwerpen De Leien,<br />

en nog de Leuvense stationsbuurt.<br />

Tot slot focussen we ook op een aantal private projecten: Uplace Machelen, het voetbalstadion<br />

van Club Brugge, Alcatel-Lucent in Antwerpen, Nike en Outlet Maasmechelen.<br />

Op twee dossiers na hebben we alle ingevulde fiches al ontvangen. Ze worden allemaal<br />

systematisch overgemaakt aan de respectieve ministers, dus denk ik dat het parlement er<br />

de nodige vragen over kan stellen.<br />

De vraag is nu hoe we het verder aanpakken en wat de reden was voor de bevraging. De<br />

bevraging levert inzichten op over het verloop van de procedure. We hebben de documenten<br />

pas vorige vrijdag gekregen, het is dus nog te vroeg om er een doorgedreven, goede<br />

analyse van te maken, maar er zitten toch al een aantal relevante dingen in. We hebben al<br />

een aantal stappen, een aantal niveaus bepaald waarop we zullen werken.<br />

Ik overloop de niveaus. Eerst is er de basis en die heeft te maken met beschikbare informatie.<br />

Uiteraard is dat de toepasselijke wet- en regelgeving, de decreetgeving in het bijzonder,<br />

maar het gaat ook over elementaire kennis en informatie met betrekking tot “welke<br />

regelgeving is van toepassing op een welbepaald gebied en welke beschermingen gelden er<br />

al dan niet op”. Dat is relevant, want wie aan een project begint, moet eerst een soort verkenning<br />

maken om te zien op welke site men een bepaalde ontwikkeling zal realiseren. De<br />

verkennende fase is dus het laagste niveau en heeft te maken met kennis met betrekking<br />

tot de bestemming van een welbepaald gebied en de bescherming die erop rust, de mogelijkheden<br />

en de beperkingen met betrekking tot een verdere ontwikkeling van een bepaald<br />

gebied. Beschikt de overheid al dan niet over die kennis en hoe gaat ze er verder mee om<br />

We hebben ook een aantal probleemvelden gedetecteerd. Het eerste is een heldere, volgehouden<br />

politieke besluitvorming en met name de beleidskeuze om een bepaald project<br />

te realiseren. Het gaat om een beleidskeuze die hetzij door een overheid hetzij door een<br />

private investeerder en/of ontwikkelaar wordt gemaakt.<br />

Het tweede punt betreft participatie in een zo vroeg mogelijk stadium. Participatie,<br />

inspraak, goede en begrijpelijke communicatie en informatie in een vroeg stadium kan en<br />

zal bijdragen tot een breed eigenaarschap van een welbepaald maatschappelijk probleem,<br />

respectievelijk van een project om aan dit probleem tegemoet te komen. Hoe zoeken we bij<br />

de probleemanalyse – wat is het maatschappelijke probleem of de discussie waar we voor<br />

staan – en bij de oplossing naar voldoende draagvlak door goede vormen van inspraak<br />

en participatie<br />

Een volgend probleemveld heeft te maken met procesmanagement. Wie neemt de verantwoordelijkheid<br />

op zich om er effectief voor te zorgen dat het proces tot een goed einde<br />

wordt gebracht<br />

Dan is er de interbestuurlijke samenwerking, en hiervoor koppelen we een beetje terug<br />

naar de besluiten van de commissie-Elverding. In het rapport is sprake van een bestuursakkoord,<br />

een bestuursovereenkomst. Voor de commissie betekent dit dat, wanneer een initiatiefnemer<br />

een belangrijk project wil realiseren, alle overheden die erbij betrokken zijn,<br />

gezamenlijk een overeenkomst maken over de contouren van dat project, over de ambities,<br />

over de problemen die moeten worden opgelost, zodat er van bij het begin een gedragen<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


10 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

en op kennis van zaken gebaseerd ‘commitment’ is van alle betrokken overheden om bij te<br />

dragen tot het welslagen van het project.<br />

Een volgend probleemveld heeft te maken met procedures: met het milieueffectrapport<br />

(MER), ruimtelijke ordening, vergunningen enzovoort. Vaststellingen en voorstellen op<br />

dit vlak – de vraag rijst wel of we binnen de vooropgestelde termijn over de nodige expertise<br />

kunnen beschikken om goede voorstellen te formuleren – zullen uiteraard de toets van<br />

de Europese regelgeving moeten doorstaan. Die oefening zal allerminst eenvoudig zijn.<br />

Tot slot is er het niveau of probleem van de rechtsbescherming, zowel de bestuurlijke<br />

rechtsbescherming als de – en in het bijzonder – jurisdictionele rechtsbescherming.<br />

Daarnaast hebben we ook een aantal typen van problematieken. Heel vaak gaat het om<br />

specifieke hinderpalen om bepaalde maatschappelijke doelstellingen te realiseren. Het kan<br />

gaan om ruimte om te ondernemen met het oog op een sterkere economische ontwikkeling,<br />

creatie van tewerkstelling, kwaliteitsvol wonen, veilig verkeer. We hebben het dan<br />

meer in het bijzonder over onder meer brownfields, missing links, zwarte punten enzovoort.<br />

Voor een aantal van deze probleemvelden is specifieke regelgeving ontwikkeld.<br />

Uiteraard – en dat moet het meest uitgebreide deel worden – worden we geacht om goede<br />

oplossingen aan te reiken. Het is de bedoeling, en zo is de opdracht ook omschreven tijdens<br />

de installatievergadering, dat we heel conceptueel werken. Finaliteit is niet in de eerste<br />

plaats dat we voorstellen doen om specifieke sectorwetgeving aan te passen. We willen<br />

vooral heel conceptueel te werk gaan, vanuit een brede visie. Uiteraard zullen we daarbij<br />

ook gebruik maken van buitenlandse modellen en/of concepten. We zullen dit alles ook<br />

doen in heel nauw overleg met de administratie. U zult de administratie horen, maar ook<br />

wij zullen dat uiteraard doen. Ik ben trouwens ook van plan om uw werkzaamheden zo<br />

veel mogelijk bij te wonen om ook de expertise die hier rechtstreeks wordt aangebracht,<br />

mee te kunnen verwerken.<br />

De oplossingen zullen ook te maken hebben met wat ik daarnet omschreef als probleemvelden.<br />

Ten eerste is er de verkenning, de maatschappelijke kosten-batenanalyse zo vroeg<br />

mogelijk in het proces. Inspraak en participatie. Procedures, processen en rechtsbescherming.<br />

Voor het aspect rechtsbescherming zullen we voorstellen doen voor een meer oplossingsgerichte<br />

rechtsbescherming. Ook daarvoor zien we in het buitenland, met name in<br />

Nederland en Duitsland, een aantal heel interessante mogelijkheden.<br />

Wat is nu de afspraak die we gemaakt hebben In de eerste plaats zal ik als voorzitter van<br />

de commissie een stramien uitwerken voor de nota die we zullen schrijven, rekening houdend<br />

met de finaliteit en de ambitie van de expertencommissie. Dat het een heel complexe<br />

opdracht is, is een open deur! Het zou van naïviteit getuigen om te denken dat we op twee<br />

maanden tijd ‘het warm water zullen uitvinden’ en plots alle elementen zullen kunnen aanreiken<br />

om de procedures te halveren of nog korter te maken. Als we dat zouden geloven,<br />

zouden we onszelf en onze opdrachtgevers iets wijsmaken. Alles raakt aan alles. Het is<br />

behoorlijk complex. We willen wel proberen om als het ware een toetssteen te maken voor<br />

nieuwe decreetgeving. Allicht zullen we pleiten voor zuinigheid op het vlak van toetsen en<br />

effectenrapporten. Verder zullen we een aantal concepten zoals ‘bindende adviezen’ kritisch<br />

tegen het licht houden. Een bindend advies lijkt immers een contradictio in terminis.<br />

Ook de geplogenheid dat de verschillende diensten van de <strong>Vlaams</strong>e overheid elk apart<br />

vanuit hun perspectief een advies geven, wat een waaier aan vaak uiteenlopende adviezen<br />

oplevert, is allicht aan heroverweging toe. Waarom niet kiezen voor één geïntegreerd<br />

advies dat ‘gunstig’, ‘voorwaardelijk gunstig’ of ‘ongunstig’ is, waarin desgevallend nog<br />

wel kan worden aangegeven wat het standpunt van deze of gene administratie was. Op<br />

die manier worden alle administraties gezamenlijk uitgedaagd om heel oplossingsgericht<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 11<br />

te werken eerder dan te wijzen op knelpunten. De administratie zal dan, interdisciplinair<br />

echt worden geresponsabiliseerd en uitgedaagd om binnen een bepaalde termijn constructief<br />

mee te zoeken naar mogelijkheden om bepaalde problemen aan te pakken.<br />

Ook op het vlak van interbestuurlijke convenanten, ‘mediation’ en ‘arbitration’ zijn er<br />

interessante denksporen, onder meer in Nederland. Het gaat over het oplossen van conflicten<br />

en het zoeken naar draagvlak als er problemen rijzen bij een grote investering of<br />

een infrastructuurproject. Ik heb ook al verwezen naar meer oplossingsgerichte rechtspraak.<br />

Een aantal Nederlandse doctoraten bieden interessante denksporen en modellen<br />

ter zake.<br />

Kortom, we werken nu aan een stramien van tekst waarin we deze elementen verder uitwerken.<br />

We zullen nog een aantal mensen horen en afspraken met hen maken. Dat is in<br />

eerste instantie de administratie. Er zijn heel veel analoge opdrachten en taken lopende in<br />

de administratie. We moeten ook met die kennis aan de slag. Het ergste wat ons kan overkomen,<br />

is fundamentele tegenspraak tussen wat gebeurt in de administratie, in de commissie<br />

Versnelling en in de Expertencommissie.<br />

Tot slot, en dat vergat ik aan te stippen, is het belangrijk om te werken met het concept<br />

van ‘strategische projecten’. De overheid moet keuzes maken, prioriteiten bepalen rekening<br />

houdend met de capaciteit aan middelen waarover ze beschikt. Dit gaat dan niet<br />

enkel over budget maar vooral over mensen, expertise, competenties. We zullen ook kijken<br />

naar de ervaring die we hebben in Vlaanderen met de zogenaamde stadscontracten en<br />

-convenanten, een veelal succesvolle aanpak van strategische projecten op stadsniveau.<br />

Er bestaan belangwekkende analyses van hoe die gefunctioneerd hebben en functioneren.<br />

Ook met die expertise en ervaring zullen we rekening houden. Waar is het gelukt, waar<br />

minder Welke factoren leiden tot succes, welke tot falen of vertragen In die zin achten<br />

we het nuttig om bijvoorbeeld Linda Boudry van het Kenniscentrum <strong>Vlaams</strong>e Steden te<br />

horen. We kijken nog na of we ook mensen van het middenveld zullen horen, meer in het<br />

bijzonder over het creëren en behouden van het noodzakelijke draagvlak.<br />

We denken er ook aan om de voorzitster van een Nederlandse commissie die zich bezighoudt<br />

met ‘mediation and arbitration’ mevrouw Lidy Wiggers-Rust uit te nodigen. Het<br />

gaat over nieuwe concepten van conflictvoorkoming en -beslechting.<br />

Tot slot engageer ik me ertoe om deze commissie zoveel als mogelijk bij te wonen. Het<br />

is belangrijk dat we goed op de hoogte blijven van mekaars werkzaamheden. Wij maken<br />

onze rapporten over aan onze opdrachtgever.<br />

1.2. Bespreking<br />

De voorzitter: Wij blijven graag op de hoogte van de vordering van de werkzaamheden<br />

van de expertencommissie, want het is erg overlappend. Ik stel voor dat wij aan de minister-president<br />

vragen of we op de hoogte gehouden kunnen worden van die rapporten.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Berx geeft een overzichtelijke<br />

uiteenzetting. De inventaris is indrukwekkend. Het gaat heel breed. Het is zo goed als<br />

helemaal overlappend. Eind februari is bij wijze van spreken morgen. Als het daar zo snel<br />

gaat, zouden wij dan niet moeten starten waar zij eindigen<br />

Eventueel kunnen we dat eindpunt iets vervroegen, zodat het primaat van de politiek niet<br />

te veel ondermijnd wordt door een conclusie van een expertengroep waar het primaat al in<br />

zit. Dat moeten we afstemmen. Maar het lijkt me nuttig dat die inspanningen daar worden<br />

geleverd en dat wij voortbouwen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


12 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Ik hoor van de gouverneur dat zij in haar commissie dezelfde gasten zal uitnodigen als<br />

wij. Niet helemaal, maar toch, ik hoor spreken over de administratie, Linda Boudry van<br />

het Kenniscentrum <strong>Vlaams</strong>e Steden enzovoort.<br />

De heer Jan Peumans: Mijnheer de voorzitter, ik denk dat er wel een deel overlapping zal<br />

zijn. Maar het grote verschil is dat die experten geen politici zijn en wij wel. Wij zullen, op<br />

basis van wat we hier horen, gepaste conclusies trekken. Misschien zullen we een beroep<br />

doen op een expert van buitenaf.<br />

Aansluitend bij wat de heer van Rouveroij zegt, lijkt het me interessant om de lijst te<br />

maken van de zaken waarmee de expertencommissie en het parlement bezig zullen zijn.<br />

De gouverneur verwijst bijvoorbeeld naar MER en ruimtelijke ordening in relatie tot de<br />

Europese richtlijnen. De Nederlandse commissie-Backes heeft die analyse gemaakt. Die<br />

heeft onder meer het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Verdrag van<br />

Aarhus getoetst. Dat huiswerk is voor een groot deel al gemaakt. Dat hoeft uw commissie<br />

niet te doen en wij ook niet.<br />

Veel elementairder en een taak voor onze commissie is de vraag hoe men de analyses in de<br />

praktijk kan omzetten. In de commissie-Elverding wordt gezegd dat de kunst erin bestaat<br />

om wat op papier staat, in de realiteit om te zetten. Er zijn voorbeelden die aantonen dat<br />

dat geen vanzelfsprekendheid is. Ik stel voor dat wij die toetsing doen. We mogen geen<br />

dubbel werk doen: het zou ronduit belachelijk zijn dat u dezelfde mensen hoort die wij<br />

horen. Met het oog op het maatschappelijk draagvlak bekijken wij de zaak vanuit de politiek,<br />

terwijl u ze als experts bekijkt. Dat zijn twee verschillende zaken.<br />

De heer Marino Keulen: Mevrouw de gouverneur, de heer van Rouveroij merkt op dat uw<br />

expertencommissie de facto een voorschot neemt op onze eigen besluitvorming. We moeten<br />

daar goed over waken, ook vanuit het oogpunt van het primaat van de politiek. Deze<br />

commissie is het er unaniem over eens dat we dubbel werk en overlapping moeten vermijden.<br />

We mogen niet in een trechter terechtkomen, waardoor we met onze besluitvorming<br />

niet veel manoeuvreerruimte meer hebben.<br />

De heer Dirk de Kort: Onze commissie heet niet voor niets Versnelling Maatschappelijk<br />

Belangrijke Investeringsprojecten. We hebben er alle belang bij om goed samen te werken,<br />

zowel inzake de termijn waarbinnen u, mevrouw Berx, het rapport moet opleveren, als<br />

inzake onze werkzaamheden. Zo kunnen we ervoor zorgen dat we ons huiswerk goed en<br />

snel maken, want dat wordt van ons gevraagd. Zo kunnen we een aantal belangrijke infrastructuurwerken<br />

uitvoeren.<br />

Wat de voorzitter heeft voorgesteld, is een goede manier van werken. Zo kunnen wij vanuit<br />

de <strong>Vlaams</strong>e Regering inzage hebben in de rapporten en de werkzaamheden van uw<br />

commissie. We zullen dan wel kort op de bal moeten spelen. Dan kunnen we zien waar we<br />

eventueel moeten bijsturen.<br />

De voorzitter: Het is goed dat we het afgesproken schema afwerken. We kunnen dan zien<br />

of we moeten temporiseren. Aangezien mevrouw Berx de meeste van onze vergaderingen<br />

zal bijwonen en we haar kunnen vragen om toelichtingen te geven op het moment dat de<br />

commissie dat nuttig acht, kunnen we rustig doorwerken. Deze ingewikkelde problematiek<br />

wordt vanuit verschillende invalshoeken bekeken, we kunnen onze eigen accenten<br />

leggen.<br />

Wat in onze voorbereidende gesprekken bijna niet aan bod is gekomen, is het probleem<br />

van de rechtsbescherming. Nieuwe methodieken zoals ‘mediation’ en ‘arbitration’ zullen<br />

hier misschien niet aan bod komen, maar wel in de expertencommissie. Elke dag meldt de<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 13<br />

<strong>Vlaams</strong>e administratie ons nieuwe dingen in het kader van de MER-administratie of van<br />

Openbare Werken.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Mevrouw Berx, u hebt een hele lijst van projecten voorgelezen.<br />

Wat was het criterium Hoe bent u aan die lijst geraakt<br />

Mevrouw Cathy Berx: Zoals ik al zei, dat is nogal arbitrair gebeurd.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Oost-Vlaanderen zit er niet bij, wars van elke geopolitiek. Op<br />

zich interesseert me dat niet, want we bekijken Vlaanderen als een geheel, laat dat duidelijk<br />

zijn. Ik zit hier niet als geopoliticus, dat zal me worst wezen. Zij die me kennen, weten<br />

dat. Niettemin is het opvallend, omdat de lijst zo lang was. Dat zou van de weeromstuit<br />

doen vermoeden dat er in Oost-Vlaanderen geen projecten zijn die lijden onder de treurnis<br />

van dit probleem. En dat is niet waar. Daarom vraag ik hoe u aan die lijst komt.<br />

Mevrouw Cathy Berx: Er is een open brainstorm geweest. De leden komen van overal,<br />

maar daar wil ik het niet aan linken. We hebben een dubbel criterium gebruikt. Enerzijds<br />

het niveau van het belang van het project: <strong>Vlaams</strong>, regionaal of lokaal. Anderzijds de<br />

aard van de initiatiefnemer: gaat het project initieel uit van een overheid dan wel van een<br />

particulier. We hebben gezocht naar een willekeurige combinatie van projecten zonder<br />

pretentie volledig te zijn. De projecten zijn ook niet per se representatief. De keuze is dus<br />

niet wetenschappelijk gemaakt. Het gaat stuk voor stuk wel om interessante projecten.<br />

Ik erken dus heel open en ootmoedig dat de selectie arbitrair is gebeurd. Het is geen enkel<br />

probleem om een bijkomende vraag te stellen. Als u vindt dat we een bepaald project<br />

zeker moeten bekijken, dan staan we daarvoor open.<br />

De voorzitter: Die suggesties kunnen rechtstreeks aan de commissie worden overgemaakt.<br />

De heer Sas van Rouveroij: De wijze waarop de <strong>Vlaams</strong>e administratie is georganiseerd,<br />

bijvoorbeeld provinciaal zoals bij Wegen en Verkeer, maakt dat de dienstbaarheid wisselt<br />

van provincie tot provincie. Vanuit de Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e Steden en Gemeenten<br />

(VVSG) hebben we al vaak aangeklaagd dat die verschillen heel groot zijn. Problemen in<br />

de ene provincie komen niet voor in de andere, niet door verschillende regels, want die zijn<br />

dezelfde, maar door de houding.<br />

De voorzitter: Om tegemoet te komen aan de bekommernis van de heer van Rouveroij,<br />

hebben we vorige week aan VVSG gevraagd om een enquête te organiseren. VVSG is<br />

daarop ingegaan. Er zijn zeven vragen gesteld aan de lokale beleids verantwoordelijken<br />

over ruimtelijke planning, mobiliteitsplanning, milieueffectenrapportage, stedenbouwkundige<br />

milieuvergunningen, samenwerking met <strong>Vlaams</strong>e en andere overheden, financiering<br />

van projecten en projectontwikkeling. Het zijn zeven open vragen, met telkens daarbij de<br />

vraag wat ze als oplossing zien. Er zullen zeker provinciale verschillen opduiken. De antwoorden<br />

van die bevraging worden tegen 10 januari 2010 verwacht via Socrates en worden<br />

verwerkt door de VVSG.<br />

Mevrouw Cathy Berx: Er zijn twee projecten in Oost-Vlaanderen, zowel de N41 als de<br />

gevangenis van Dendermonde zijn opgenomen.<br />

De heer Ludwig Caluwé: Heeft men enkel die projecten geselecteerd waarbij men relatief<br />

belangrijke problemen heeft vastgesteld Het kan ook nuttig zijn om te leren uit zaken die<br />

goed lopen.<br />

Mevrouw Cathy Berx: Een aantal dossiers is bijzonder vlot verlopen. Het gaat over twee<br />

goed vergelijkbare dossiers: het strategisch plan voor de haven van Zeebrugge en het stra-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


14 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

tegisch plan voor de haven van Antwerpen. Het ene is bijna afgerond, het andere loopt<br />

nog volop. Bij een aantal projecten zijn de zaken heel goed verlopen, bij sommige is men<br />

er door bepaalde samenwerkingen zelfs in geslaagd om alles binnen een jaar af te ronden.<br />

We kunnen dus vergelijken. In het ene geval lopen de zaken goed, in het andere geval is<br />

dat wat problematischer. Het is echter geen wetenschappelijke analyse die beantwoordt<br />

aan alle criteria van behoorlijke steekproeven. We hebben echt de tijd niet om ook nog<br />

eens een rapport op te maken over alle projecten van de laatste tien jaar. We gaan ons niet<br />

eindeloos bezighouden met analyses. De boeiende antwoorden waarover we beschikken,<br />

zullen we grondig analyseren. Daarna willen we zo snel als mogelijk starten met het uitwerken<br />

van oplossingen en voorstellen.<br />

2. Gedachtewisseling met vertegenwoordigers van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen<br />

(MORA) over de nota ‘Het infrastructuurbeleid: het beleidsproces in Vlaanderen met<br />

focus op wegeninfrastructuur’<br />

2.1. Uiteenzetting door de heer Frank Van Thillo, secretaris, en de heer Nico Milo van de<br />

Mobiliteitsraad van Vlaanderen<br />

De heer Frank Van Thillo: Ik dank de commissie voor deze uitnodiging. Ik wil onze voorzitter,<br />

de heer Daan Schalck, verontschuldigen die wegens mobiliteitswerkzaamheden niet<br />

aanwezig kan zijn.<br />

De manier waarop de MORA werkt, is belangrijk om het statuut van de nota toe te lichten.<br />

Wij zijn de strategische adviesraad voor het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare<br />

Werken. Wij bestaan nu ongeveer twee jaar. Onze activiteiten hebben zich voornamelijk<br />

geconcentreerd op de beleidsnota en op het mobiliteitsrapport.<br />

Onze decretale opdrachten zijn advies geven aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering en aan het <strong>Vlaams</strong><br />

<strong>Parlement</strong>. Daarin zit onder andere ook het advies op de meerjareninvesteringsplannen<br />

verkeer en vervoer. We moeten reflecties aanleveren over de beleidsnota’s Mobiliteit en<br />

een vijfjaarlijks mobiliteitsrapport schrijven. We zijn daar twee jaar geleden aan begonnen<br />

door het verzamelen, bundelen en analyseren van gegevens. Het is de taak van het secretariaat<br />

om het mobiliteitsdebat te objectiveren en te onderbouwen.<br />

De mobiliteitsraad zelf neemt op basis van die analyse en gegevens standpunten in en<br />

geeft aanbevelingen in consensus.<br />

De samenstelling van de mobiliteitsraad is redelijk representatief. Bijna alle partners die<br />

hier daarnet zijn genoemd, zetelen in de mobiliteitsraad.<br />

De discussie over gegevens en de conclusie die in consensus wordt genomen, maken de<br />

meerwaarde van onze werkzaamheden uit. Ik geef een voorbeeld over het mobiliteitsrapport.<br />

De eerste tachtig of negentig bladzijden gaan louter over cijfers die verzameld en<br />

geanalyseerd zijn en waaruit conclusies zijn getrokken. Vervolgens komen we tot zeven<br />

aanbevelingen die gewikt en gewogen zijn door de sociale partners, mobiliteitsverenigingen,<br />

milieu- en natuurverenigingen, steden en gemeenten, de NMBS, De Lijn enzovoort.<br />

Het is in dat kader dat we de nota hebben opgemaakt. Mede in opdracht van Vlaanderen<br />

in Actie (ViA) waren we in de bijzondere commissie Goederenvervoer bezig om een knelpuntrapportage<br />

te maken van de stroomlijning van regelgeving in de logistieke sector. De<br />

conclusie van de leden van de bijzondere MORA-commissie Goederenvervoer was dat er<br />

inderdaad wel wat knelpunten waren in de regelgeving, maar dat het uitblijven van adequate<br />

infrastructuur, en meer bepaald de missing links die al enige tijd in het Mobiliteitsplan<br />

Vlaanderen werden opgenomen, minstens even belangrijk is. Op dat ogenblik is het<br />

secretariaat van de MORA begonnen met een eerste onderzoek naar infrastructuurbeleid,<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 15<br />

met de focus op wegeninfrastructuur. De bedoeling was uiteraard om dat in onze verdere<br />

werkzaamheden uit te breiden naar andere modi. Wij vinden het immers minstens zo<br />

belangrijk dat van tijd tot tijd het infrastructuurbeleid over de modi heen wordt bekeken.<br />

We hebben de resultaten van dat onderzoek, van die discussie in de commissie Goederenvervoer<br />

mee opgenomen in ons mobiliteitsrapport.<br />

De nota die hier voorligt, is eigenlijk een werkdocument. De conclusies ervan binden enkel<br />

het secretariaat. De aanbevelingen die op basis van die conclusies werden gemaakt, vindt<br />

u terug in ons mobiliteitsrapport en het advies dat we vorige week, naar aanleiding van<br />

de bespreking van de beleidsnota, aan de commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken<br />

hebben overgemaakt. Er zijn ook nog andere achtergrondpapers. U vindt die terug op<br />

www.serv.be/mora. Het gaat onder meer over de cijfergegevens voor het goederenvervoer,<br />

de economische poorten, vervoer en logistiek enzovoort. U moet die papers beschouwen<br />

als werkdocumenten, als basisgegevens, die eventueel nuttig kunnen zijn voor toekomstige<br />

werkzaamheden.<br />

De heer Nico Milo: Een van de achtergrondpapers is die met betrekking tot het beleidsproces,<br />

met de focus op wegeninfrastructuur. Eerst en vooral wil ik toch opmerken dat het<br />

niet gaat over een uitgebreid wetenschappelijk werk of een diepteanalyse. De MORA is<br />

ook geen wetenschappelijke instelling. Het gaat hier om het globaal in kaart brengen van<br />

het proces, om het raderwerk van een dergelijk beleidsproces voor wegeninfrastructuur<br />

te ontrafelen en op basis daarvan een aantal conclusies te trekken. De verdienste van dat<br />

document is dat voordien nog nooit zoiets is gebeurd. Het gaat om het volledig bundelen<br />

en in kaart brengen van die processen, alsook om het geven van een stand van zaken<br />

op dat moment van de missing links zoals die geformuleerd zijn in het mobiliteitsplan.<br />

De bronnen die we hebben gebruikt, zijn enerzijds het literatuuronderzoek en anderzijds,<br />

vooral, de input van het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV). In de commissie Goederenvervoer<br />

werd ook een debat gevoerd over die nota. Ten slotte werd de paper uitvoerig<br />

besproken in de MORA.<br />

Het rapport zelf is onderverdeeld in vijf grote onderdelen. Het begint met een algemene<br />

situering, een veeleer theoretische benadering van inputverwerking en output. Het volgende<br />

onderdeel maakt de kern uit van de nota. Het slaat op het beleidsproces in de praktijk.<br />

We gaan na hoe het in de praktijk in elkaar zit. Een iets kleiner hoofdstuk gaat over<br />

de doorlooptijd van de missing links. Op basis van de stand van zaken die we hebben<br />

gekregen van het AWV hebben we geprobeerd een schema te maken van de doorlooptijd<br />

van de infrastructuurprojecten. Daarnaast zijn er de conclusies die we daaruit hebben<br />

gedistilleerd. In de bijlage, ten slotte, wordt een stand van zaken gegeven van de missing<br />

links zoals we die hebben kunnen verzamelen tot het voorjaar 2009.<br />

Vooraleer het beleidsproces zelf te bekijken, zou ik willen beginnen met een citaat van<br />

een rapport van de Nederlandse Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Het<br />

gaat over een benchmark over besluitvorming in een aantal Europese landen. Het geeft<br />

een goede schets hoe het infrastructuurbeleid hier werd gezien. “België kent slechts weinig<br />

formele procedures. De realisatie van grote infrastructuurwerken is in belangrijke mate het<br />

werk van ad hoc bestuurlijk overleg, ambtelijke afwegingsprocessen en politieke voorkeur.<br />

Particuliere burgers worden nauwelijks bij de besluitvorming betrokken en de inspraaken<br />

beroepsmogelijkheden zijn zeer beperkt. Er is bovendien geen sprake van één of meer<br />

geformaliseerde besluitvormingprocedures en voor zover deze regeling er is, verschilt deze<br />

per type infrastructuur.” Dat is een citaat uit 1994. Het infrastructuurbeleid in Vlaanderen<br />

is de afgelopen decennia inderdaad vooral een zaak geweest van opeenvolgende plannen<br />

en intenties, die al te vaak dode letter zijn gebleven. Ik breng er een aantal in herinnering:<br />

in 1990 was er het Verkeers- en Vervoersplan Vlaanderen; in 1993 was er het project<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


16 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Europa 2002; in 1994 het <strong>Vlaams</strong> Infrastructuurplan (VIP); in 1995 het Verkeers- en Vervoersplan<br />

Vlaanderen II enzovoort. Die zijn allemaal dode letter gebleven.<br />

Pas met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) van 1997 en het Mobiliteitsplan<br />

Vlaanderen 2001 is er stilaan een kentering gekomen in de benadering van het beleid.<br />

Voordien ontbrak het aan een echt beleidskader voor planmatig infrastructuurbeleid op<br />

langere termijn. Er was ook geen afwegingskader om prioriteiten onderbouwd vast te leggen.<br />

Sinds de publicatie van het Nederlandse rapport is er wel wat water naar de zee gevloeid<br />

en werd stilaan werk gemaakt van een meer onderbouwde en gestructureerde aanpak. Het<br />

staat onomstotelijk vast dat het succes van een goed en slagvaardig mobiliteitsbeleid voor<br />

een groot deel afhangt van een efficiënte besluitvorming. Ondanks de inspanningen die<br />

sindsdien zijn geleverd, blijft het beleidsproces vrij mistig en blijven tal van vragen onbeantwoord.<br />

Hoe werden de missing links geselecteerd Hoe worden prioriteiten vastgelegd<br />

Wie beslist Wanneer wordt beslist Waar kan een stand van zaken van de projecten worden<br />

gevonden<br />

We hebben in ons rapport trachten te onderzoeken hoe dat infrastructuurbeleidsproces in<br />

de loop van de jaren vorm heeft gekregen. Op basis van dat onderzoek hebben we in het<br />

beleidsproces een vijftal grote fasen kunnen onderscheiden. Ten eerste is er de politiekstrategische<br />

fase. Een tweede noemen we de beleidsvoorbereidingsfase. Een derde en een<br />

vierde fase gaan over de beleidsvoorbereiding naar de effectieve uitvoering van het beleid.<br />

Een vijfde fase is die van de monitoring, een zeer belangrijk aspect van de hele beleidscyclus.<br />

Binnen deze processen hebben we ook gekeken naar het consultatieaspect en de plaats van<br />

het middenveld en de stakeholders.<br />

Ik blijf even stilstaan bij de verschillende fasen van het beleidsproces. Het begin van de<br />

ketting situeert zich in de strategische fase op politiek niveau. Daarin spelen twee elementen<br />

mee: ten eerste de overkoepelende legislatuuroverschrijdende strategische plannen,<br />

namelijk het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en het Mobiliteitsplan Vlaanderen, die<br />

het richtingskader vormen voor het infrastructuurbeleid in Vlaanderen; ten tweede de<br />

politieke beleidslijnen en -keuzes die zijn geconcretiseerd in het regeerakkoord, de beleidsnota’s<br />

en de beleidsbrieven. Deze elementen zijn gebonden aan de legislatuur. Beleidslijnen<br />

en -keuzes worden ook vertaald in de begroting.<br />

Zo komen we tot de eigenlijke beleidsvoorbereiding. In het kader van het beleidsproces<br />

voor wegeninfrastructuur en de beleidsvoorbereiding is de administratie, namelijk het<br />

Agentschap Wegen en Verkeer, de belangrijkste speler. Het agentschap is een onderdeel<br />

van de administratie van het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken en staat in<br />

voor het beheren, het onderhouden en het optimaliseren van het wegenpatrimonium. De<br />

rol van die administratie in de beleidsketting is meervoudig. Enerzijds staat ze in voor het<br />

ontwikkelen en het beheren van de planmatige voorbereiding, dus het ontwikkelen van<br />

instrumenten die het beleid kunnen voorbereiden. Het belangrijkste is hier wel de ontwikkeling<br />

van de zogenaamde objectieve behoefteanalyse (OBA). Anderzijds staat de administratie<br />

in voor de eigenlijke beleidsuitvoering van dat infrastructuurbeleid op het terrein<br />

en de doorvertaling van de beleidsopties in concrete acties.<br />

Ik ga kort in op de instrumenten die de administratie ter beschikking heeft. Het belangrijkste<br />

instrument is de OBA. Een van de grootste knelpunten in het infrastructuurbeleid<br />

is de volstrekte onduidelijkheid over de wijze waarop over infrastructuurprojecten wordt<br />

beslist en prioriteiten worden bepaald. Vanaf eind jaren negentig werd door de administratie<br />

gewerkt aan een methodiek om de behoeften objectief te analyseren en te prioritise-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 17<br />

ren. De OBA probeert op een objectieve wijze potentiële locaties van investeringswerken<br />

binnen vijf verschillende domeinen te rangschikken. Die domeinen zijn bijvoorbeeld veiligheid,<br />

leefbaarheid en fietspaden. Voor elk domein worden een aantal objectieve gegevens<br />

gemeten op basis van duidelijke vooraf bepaalde indicatoren. Dan worden scores<br />

toegekend zodat men een rangschikking van de knelpunten kan opbouwen. De administratie<br />

maakt op basis van de resultaten van de OBA een lijst die wordt overgemaakt aan<br />

de provinciale afdelingen die op basis van die scores voorstellen kunnen formuleren en<br />

mee het eigenlijke infrastructuurprogramma opbouwen.<br />

Ik geef enkele opmerkingen bij de OBA. De resultaten ervan zijn niet bindend. Het gaat<br />

om een louter intern instrument waar de buitenwereld geen inzage in krijgt. Het is niet<br />

geschikt voor infrastructuur die nog niet aanwezig is, daarvoor is men aangewezen op<br />

andere instrumenten zoals multicriteria-analyses. Het is ook niet geschikt voor een bredere<br />

maatschappelijke evaluatie.<br />

Andere instrumenten die de administratie ter beschikking heeft, zijn de verkeersmodellen,<br />

de jaarlijkse verkeerstellingen, de rapporteringen over het onderhoud van het wegennet<br />

en maatschappelijke kosten-batenanalyses die de voor- en nadelen van projecten voor<br />

de gemeenschap in kaart brengen en waar ook elementen als milieu, veiligheid en werkgelegenheid<br />

mee in rekening worden gebracht. In bijvoorbeeld Nederland is het sinds 1<br />

januari 2008 verplicht voor alle grote infrastructuurwerken een maatschappelijke kostenbatenanalyse<br />

uit te voeren. Voor de wegeninfrastructuur in Vlaanderen is dat echter een<br />

vrijblijvend onderdeel van het beleidsproces. Ook bestaat er tot op heden nog geen standaardmethodiek<br />

om wegeninfrastructuurprojecten op die manier te onderbouwen. Er<br />

wordt wel gewerkt met maatschappelijke kosten-batenanalyses, maar op vrijwillige basis.<br />

Wel worden die analyses sinds 2007 toegepast bij grote infrastructuurprojecten voor de<br />

havens.<br />

Dan is er de volgende fase van de beleidsuitvoering. De vertaling en uitvoering van het<br />

infrastructuurbeleid gebeurt grotendeels, maar niet uitsluitend door het Agentschap<br />

Wegen en Verkeer (AWV). De jaarlijkse beleidsbrieven, en de begroting, zorgen mee voor<br />

die inhoudelijke sturing van het agentschap. Dat vertaalt zich dan in een jaarlijks ondernemingsplan<br />

en de opmaak van meerjareninvesteringsprogramma’s. Zo stelt het AWV<br />

jaarlijks een rollend driejarenprogramma voor de wegeninfrastructuur op, waarin de<br />

noodzakelijke infrastructuurwerken voor de komende drie jaar worden vastgelegd. Daarbij<br />

wordt in eerste instantie uitgegaan van die objectieve behoefteanalyse, maar in functie<br />

van het beschikbare budget wordt een optimale selectie gemaakt, ook in overleg tussen<br />

minister en administratie, dus het agentschap. Bij die voorbereiding wordt ook rekening<br />

gehouden met de verdeling over de diverse territoriale afdelingen van de administratie, de<br />

provincies. Het voorstel van driejarenprogramma wordt overgemaakt aan de minister, die<br />

dan het fysisch programma voor het komende jaar goedkeurt. Het driejarenprogramma<br />

wordt elk jaar telkens ook ter informatie overgemaakt aan het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>.<br />

Niet in die meerjareninfrastructuurprogramma’s opgenomen, zijn de investeringen voor<br />

missing links die via pps-constructies worden opgezet. Op basis van die driejarenprogramma’s<br />

wordt dan elk jaar wel een jaarprogramma opgemaakt, dat elk jaar door de minister<br />

wordt goedgekeurd. Wanneer een infrastructuurproject werd vastgelegd in het investeringsprogramma<br />

kan eigenlijk worden begonnen met de uitvoering ervan. De meeste<br />

grote infrastructuurprojecten zijn echter MER-plichtig, zoals de leden weten. Die projecten<br />

moeten een hele procedure doorlopen. Er zijn twee soorten MER’s: plan-MER’s en<br />

project-MER’s. Sinds 1 september 2009 is er ook een veranderde wetgeving voor bouwvergunningen,<br />

waarbij sommige projecten nu worden verplicht een mobiliteitseffectenrapport<br />

(MOBER) te maken. Bij MER-plichtige projecten, bijvoorbeeld, moeten de mobiliteitseffecten<br />

volwaardig binnen het MER in kaart worden gebracht. Er is geen aparte procedure<br />

nodig, en in principe is er geen extra planlast.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


18 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

We hebben in ons rapport die MER-procedure uitvoerig bekeken. We konden alleen maar<br />

vaststellen dat die heel complex is en veel tijd in beslag neemt. Ze bestaat uit diverse, duidelijk<br />

omlijnde fasen, met vastgelegde termijnen. Er is de kennisgevingsfase, de richtlijnenfase<br />

en de uitvoeringfase. Pas dan is er sprake van een openbaar onderzoek. Tellen we<br />

dat allemaal op, dan komen we al gauw uit op een minimum van één jaar. Daarmee is het<br />

besluitvormingsproces eigenlijk nog niet ten einde. In vele gevallen moet er, in het kader<br />

van de definitieve aanvraag van een vergunning, ook een project-MER worden opgesteld.<br />

Als eenmaal dat project-MER is opgemaakt en goedgekeurd, kunnen de nodige<br />

vergunningen worden aangevraagd. In het kader van de aanvraag van die vergunningen<br />

is eveneens voorzien in een procedure met een openbaar onderzoek. Soms zijn er bestemmingswijzigingen<br />

nodig voor het realiseren van wegeninfrastructuur. Om een infrastructuurproject<br />

juridisch-planologisch vergunbaar te maken, is er een zogenaamd ruimtelijk<br />

uitvoeringsplan noodzakelijk, of moet een bestaand ruimtelijk uitvoeringsplan worden<br />

aangepast. De procedure voor die definitieve vastlegging van een gemeentelijk ruimtelijk<br />

uitvoeringsplan of RUP is ook zeer uitgebreid. Ze heeft een aanzienlijke doorlooptijd, van<br />

ongeveer één jaar of meer.<br />

Als alle vergunningen zijn verkregen, kan met de aanbesteding worden begonnen en kan<br />

de eerste spadesteek worden gegeven. Bij dat proces moeten we echter ook rekening houden<br />

met mogelijke onteigeningen, die op zich een bijkomende procedure vergen.<br />

Dan komen we tot de conclusies die we op basis van onze vaststellingen in het rapport<br />

hebben gedaan. We hebben een zestal conclusies. Een eerste conclusie is de afwezigheid<br />

van maatschappelijk-economische afwegingen als onderbouw van het beleidsproces. We<br />

situeren dat op twee niveaus. We stellen vast dat bij de aanvang van het proces zelf geen<br />

sociaaleconomische evaluatie plaatsvindt. Dat is het eerste niveau. We stellen ook vast dat<br />

de plaats van de stakeholders, van het middenveld, in die voorbereidingsfase zeer onduidelijk<br />

is. Eigenlijk ontbreekt er formele ruimte voor consultatie bij de start van het proces.<br />

Het tweede niveau is op het vlak van instrumentarium. We hebben die objectieve behoefteanalyse<br />

als intern instrument. Kosten-batenanalyses zijn vooralsnog een vrijblijvend<br />

instrument.<br />

Een tweede conclusie is dat het beleidsproces zeer complex is, maar vooral niet-transparant.<br />

Sinds eind jaren negentig zien we een kentering in de aanpak van het infrastructuurbeleid,<br />

maar van een echt transparant en eenduidig beleidsproces kan nog moeilijk<br />

worden gesproken. Vooral over het beleidskader en het traject dat een project moet doorlopen,<br />

blijven tal van vragen onbeantwoord. Een voorbeeld daarvan is dat er geen formele<br />

regeling bestaat over wanneer infrastructuurprojecten al dan niet een formele beslissing<br />

van de regering beogen. Voor sommige projecten worden formele beslissingen genomen<br />

op het niveau van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, voor andere niet. Dat is allemaal onduidelijk.<br />

Een ander knelpunt is het grote gebrek aan communicatie en rapportering. De laatste<br />

jaren werden mede onder impuls van het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> toch initiatieven genomen om<br />

over bepaalde aspecten van het infrastructuurbeleid te rapporteren. Zo wordt aan het parlement<br />

periodiek gerapporteerd over de stand van zaken van de infrastructuurprojecten<br />

die via alternatieve financiering gebeuren. Er wordt ook gerapporteerd over risico-inschatting,<br />

‐beheersing en ‐monitoring van grote infrastructuurprojecten. Het parlement kan<br />

expliciet verzoeken om informatie of voortgangsrapportages. Ik verwijs naar de Beheersmaatschappij<br />

Antwerpen Mobiel (BAM). Uiteraard kan het parlement daarnaast, dat is<br />

een van de bronnen die we veelvuldig hebben moeten consulteren, schriftelijke en mondelinge<br />

vragen stellen over de stand van zaken van missing links. Dat is op ad-hocbasis. Van<br />

een structurele en periodieke rapportering en communicatie over de stand van zaken van<br />

de missing links en infrastructuurprojecten tout court, is geen sprake, noch in het <strong>Vlaams</strong><br />

<strong>Parlement</strong> noch op andere fora, noch ten aanzien van het maatschappelijk middenveld,<br />

noch het brede publiek.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 19<br />

Daarenboven stellen we vast dat de huidige rapporterings- en evaluatie-instrumenten<br />

vooral interne instrumenten zijn binnen de administratie. Dat leidt volgens ons tot een<br />

enorme kloof in het draagvlak en een ‘bemoeilijking’, ‘verstroeving’ en vertraging van het<br />

beleidsproces. In Nederland bestaat er sinds 2005 een verplichting tot periodieke voortgangsrapportering<br />

over de grote projecten. Ieder halfjaar moet er een verslag over de<br />

voortgang worden gepresenteerd aan de Staten-Generaal.<br />

Een derde conclusie betreft de beperkte en laattijdige betrokkenheid van de stakeholders.<br />

De uitbreiding van het wegennet is op zich een weinig democratisch proces. Zowel bevolking<br />

als stakeholders kunnen zich pas laat in dat proces uitspreken. Vooral in het zogenaamde<br />

openbaar onderzoek bestaat er mogelijkheid tot bemerkingen. Dat wordt meestal<br />

georganiseerd nadat de politieke beslissing is genomen. Een maatschappelijk debat over<br />

nut en noodzaak van nieuwe infrastructuur wordt behoudens enkele uitzonderingen nauwelijks<br />

gevoerd.<br />

Wat gebeurt er met de adviezen die worden gegeven in dat beleidsproces Hoe wordt de<br />

consultatie vertaald in de verdere besluitvorming Ook hierover is ons zeer weinig duidelijk.<br />

Nochtans, een gerichte en laagdrempelige communicatie hierover zou volgens ons<br />

enorm kunnen bijdragen tot de creatie van het draagvlak.<br />

Een vierde conclusie is het gebrek aan monitoring. Nochtans, het meten van beleidseffecten<br />

aan de hand van objectieve indicatoren is niet alleen essentieel als intern instrument<br />

voor administratie en beleidsmakers, maar ook als communicatieve functie. De resultaten<br />

van zo’n effectenmeting kunnen snel zichtbaar worden gemaakt. Op die manier kan men<br />

stakeholders uitnodigen tot discussie en bijdragen aan het draagvlak.<br />

Nog belangrijke redenen voor monitoring zijn: informering van de beleidsmakers en<br />

ondersteuning van de beoordeling van de waarde van het beleidsprogramma, transparantie<br />

van het beleidsproces, verantwoording ten opzichte van de belanghebbenden en optimalisering<br />

van de inzet van middelen door te zoeken naar meer efficiëntie en effectiviteit.<br />

Sinds enkele jaren beschikt de administratie over een aantal monitoring- en evaluatieinstrumenten.<br />

Zo werkt het Agentschap Wegen en Verkeer sinds 2002 met een systeem op<br />

basis van de balanced scorecard. Een balanced scorecard bestaat uit een aantal succesfactoren<br />

die gemeten kunnen worden via vastgelegde indicatoren, die elk gekoppeld zijn aan<br />

streefwaarden. Sinds 2006 wordt tevens elk jaar een intern beleidseffectenrapport opgesteld.<br />

Dat is het verslag van de resultaten van de indicatoren van de balanced scorecard.<br />

Het beleidseffectenrapport geeft onder meer verklaringen waarom bepaalde resultaten<br />

niet gehaald werden. De fundamentele opmerking hierbij is dat beide instrumenten louter<br />

intern worden gehanteerd. Wij konden ze bij de voorbereiding van onze nota niet inkijken.<br />

Andere instrumenten van monitoring en rapportage zijn wel openbaar. Ik heb ze al opgenoemd:<br />

de toestand van het wegennet, het rapport over de onderhoudstoestand van de<br />

fietspaden en de rapportering aan het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>.<br />

Een vijfde conclusie gaat over de doorlooptijd van infrastructuurprojecten. We hebben<br />

de lange doorlooptijd duidelijk kunnen vaststellen. Er zijn een viertal trends die de complexiteit<br />

van zo’n planningsproces mee voeden. Grote belangen komen steeds meer op<br />

gespannen voet te staan: het milieu ten opzichte van het economisch belang. We hebben<br />

de toenemende schaarste aan ruimte; meer van dezelfde functies moeten binnen die<br />

bepaalde ruimte plaatsvinden, waardoor een meer complexe regelgeving nodig is om die<br />

functies op elkaar af te stemmen. Denk aan ruimtelijke ordening en milieuregelgeving. Er<br />

is de veranderende rol van de overheid. De rolverdeling tussen overheid en markt vindt<br />

steeds meer ingang. We moeten omgaan met de interactie tussen marktpartijen en overheid.<br />

Verder is er nog de toenemende invloed van Europese regelgeving die het geheel<br />

complexer maakt.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


20 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Op basis van onze bevindingen hebben we ook vertragende factoren opgelijst die een<br />

negatieve impact hebben op de doorlooptijd van de projecten. Bij grote infrastructuurprojecten<br />

gaat het vaak om zeer ingrijpende maatregelen, waar zeer veel actoren bij betrokken<br />

zijn. Vooraleer een vergunning voor zo’n project kan worden afgeleverd, moet een<br />

zware planprocedure worden doorlopen. Een tweede vertragende factor noemen we de<br />

bestuurlijke politieke factoren. Er zijn nog steeds instabiele en onrealistische scopes zoals<br />

de timing en budgetraming. Een derde punt gaat over de organisatie van de overheid zelf.<br />

We zien soms een versnippering van de procesverantwoordelijkheid. Er is geen echte overkoepelende<br />

procesverantwoordelijke voor het hele traject. Verschillende administraties<br />

werken afzonderlijk in zo’n proces. Wat ook soms voorkomt, is een discontinuïteit in procesverantwoordelijkheid.<br />

Dat heeft men bijvoorbeeld vastgesteld bij het ‘strategisch plan<br />

haven Antwerpen’.<br />

Een belangrijke vertragende factor is het gebrek aan actieve betrokkenheid van de stakeholders<br />

doorheen het hele proces. Uiteraard leidt dit dikwijls tot een gebrek aan een<br />

maatschappelijk draagvlak en dat kan het beleidsproces vertragen, bijvoorbeeld door<br />

beroepsprocedures en protesten waardoor het hele proces moet worden overgedaan. Ter<br />

illustratie van de complexiteit van zo’n planningsproces met een vertragend, remmend<br />

effect, kan ik ook verwijzen naar de audit die het Rekenhof maakt en waaruit blijkt dat<br />

de voorbereiding van die infrastructuurprojecten dikwijls aanleiding geeft tot verrekeningen,<br />

verwijlintresten of schadeclaims, die ook nefast zijn voor het vlotte verloop van zo’n<br />

beleidsproces.<br />

Nog een opmerking hierbij is het zogenaamde watervaleffect. Hoe langer procedures aanslepen,<br />

hoe meer verouderde informatie ze kunnen bevatten, waardoor er opnieuw studiewerk<br />

moet worden geleverd, wat het proces opnieuw kan vertragen.<br />

Op basis van het literatuuronderzoek en de input die we van AWV hebben gekregen over<br />

de stand van zaken van de missing links, hebben we getracht om die stand van zaken om<br />

te zetten in een tijdsbalk voor die 25 missing links die oorspronkelijk geselecteerd waren<br />

in het Mobiliteitsplan en nog twee daaraan toegevoegde missing links. Het gaat echt wel<br />

om indicaties.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Voor een aantal missing links kan de tijdslijn dus nog langer<br />

zijn, want ik merk dat ze allemaal bij 2001 beginnen<br />

De heer Nico Milo: Dat is een keuze die wij hebben gemaakt. Dit is natuurlijk voor discussie<br />

vatbaar, maar wij hebben ervoor geopteerd om te starten bij het Mobiliteitsplan: dat<br />

is het eerste ijkpunt van het proces. Uiteraard staat in de nota dat verschillende projecten<br />

dateren van veel vroeger. Zelfs met het Mobiliteitsplan als eerste ijkpunt komen we tot de<br />

vaststelling dat de infrastructuurprojecten die momenteel nog niet gerealiseerd zijn, een<br />

gemiddelde duur van twaalf jaar hebben. Voor een aantal projecten werd om verschillende<br />

redenen geen timing meegegeven, die zijn dan ook niet ingekleurd. De enige twee projecten<br />

die momenteel al effectief gerealiseerd zijn, de E17 Kortrijk-Waregem en de aansluiting<br />

in Jabbeke, kenden een relatief korte doorlooptijd: drie à vier jaar.<br />

Een laatste conclusie in het rapport is dat er maar weinig missing links effectief gerealiseerd<br />

werden, maar ik meen dat dit buiten het voorwerp van deze bijeenkomst valt.<br />

Belangrijke conclusie hierbij is wel het gebrek aan laagdrempelige en toegankelijke informatie<br />

over de stand van zaken van de missing links. We hebben ook gemerkt dat die informatie<br />

heel versnipperd was, ook bij AWV in Brussel was die niet zomaar voorhanden. We<br />

hebben alles echt bij elkaar moeten sprokkelen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 21<br />

Deze conclusies hebben, uiteraard samen met een grondig debat in de MORA, geleid tot<br />

de aanbeveling in ons mobiliteitsrapport van 2009, waar we staan voor een integraal en<br />

performant investeringsbeleid. Wat zeggen we in de aanbeveling In de eerste plaats dat er<br />

dringend werk moet worden gemaakt van een performanter investeringsbeleid, gezien de<br />

toenemende capaciteits- en fileproblemen. Daarvoor moet worden gewerkt op vier sporen.<br />

Een eerste spoor is het beleidsproces op zich. Een tweede spoor is werken aan een kortere<br />

doorlooptijd. Een derde spoor is het effectief realiseren van de engagementen die werden<br />

genomen voor het realiseren van infrastructuurwerken. Een vierde spoor is het intensifiëren<br />

en het voortzetten van het dynamisch verkeersmanagement.<br />

We moeten dus werken aan een nieuw, modern beleidsproces. Concreet willen we daarmee<br />

zeggen dat investeringen beleidsmatig moeten worden ondersteund door een sociaaleconomische<br />

evaluatie. Er wordt ook gepleit voor een verhoogde transparantie en meer<br />

betrokkenheid van de stakeholders. Daarnaast stellen we als voorbeeld dat er jaarlijks<br />

door de <strong>Vlaams</strong>e Regering wordt gerapporteerd over de uitvoering van het infrastructuurbeleid,<br />

zij het aan het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, zij het aan de MORA. De voorliggende uitvoeringsprogramma’s<br />

moeten budgettair goed onderbouwd worden en waar nodig moeten ze<br />

begeleid worden door een maatschappelijke kosten-batenanalyse.<br />

Het tweede spoor is dus het minimaliseren van de doorlooptijd. We zien het heel complexe<br />

proces en daarom hebben we gepleit voor het oprichten van een specifieke taskforce of een<br />

commissie die binnen een zekere termijn, wij hebben gesteld binnen het jaar, duidelijke<br />

oplossingen voorstelt om snellere en meer kwalitatieve beleidsprocedures te hebben.<br />

Op de twee andere sporen, engagementen realiseren en dynamisch verkeersmanagement,<br />

wil ik nu niet verder ingaan.<br />

Ondertussen werd de beleidsnota Mobiliteit en Openbare Werken gepresenteerd. Daarin<br />

wordt expliciet het belang van en de noodzaak aan een performanter beleidsproces<br />

erkend, en vooral de langere doorlooptijd van grote infrastructuurprojecten wordt als<br />

pijnpunt erkend.<br />

Er worden ook een aantal initiatieven voorgesteld om dat beleidsproces te versnellen. De<br />

MORA vindt het positief dat die instrumenten worden voorgesteld. Het betreft de voorstellen<br />

tot het onderzoeken van de mogelijkheid van een infrastructuurdecreet, het versoepelen<br />

van de administratieve procedures voor onteigeningen, het versoepelen van de<br />

aanleg van fietspaden in en langs bosgebieden en het idee van een projectleider of een<br />

projectgroep die de aansturing moet doen van zo’n beleidsproces zelf.<br />

Op 2 december 2009 heeft de MORA een advies uitgebracht over de beleidsnota Mobiliteit<br />

en Openbare Werken. We zijn toen ook ingegaan op dat beleidsproces, op dat element<br />

van beleid. Wat zeggen we in dat advies Ten eerste vinden we de voorstellen positief. We<br />

vinden het ook positief dat een performanter investeringsbeleid duidelijk op de politieke<br />

agenda wordt geplaatst, maar voor ons is een performant infrastructuurbeleid niet alleen<br />

inzetten op het versnellen en werken aan de regelgevende procedures, maar vooral ook<br />

aandacht besteden aan de kwaliteit van het proces op zich, want dat is minstens even<br />

cruciaal. Een goede voorbereiding met voldoende maatschappelijke economische onderbouwing,<br />

ruimte voor overleg met stakeholders, aftoetsing en vooral communicatie zijn<br />

essentiële bouwstenen, naast de meer regelgevende acties.<br />

We zijn ervan overtuigd dat wanneer er wordt gewerkt aan de kwaliteit van het beleidsproces<br />

zelf, dat ook de snelheid van het proces ten goede zal komen. Verder pleiten we<br />

ook voor een overkoepelend toetsingskader en daarvoor kijken we naar het nieuwe Mobiliteitsplan<br />

Vlaanderen dat wordt voorbereid. Zo’n overkoepelend toetsingskader moet<br />

mogelijk maken om geobjectiveerde en onderbouwde keuzes te maken, enerzijds tussen<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


22 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

wat in de beleidsnota hardware en software wordt genoemd, dus tussen beheersmaatregelen<br />

of infrastructuurmaatregelen, maar anderzijds ook tussen verschillende infrastructuren<br />

voor verschillende modi. Het moet ook mogelijk zijn om duidelijk af te lijnen hoe die<br />

keuzes tot stand komen, waar ze worden gemaakt, hoe erover wordt gecommuniceerd en<br />

hoe ze worden geëvalueerd of gemonitord.<br />

Een belangrijke vaststelling is dat de overleg- en toetsingsrol van het middenveld in de<br />

beleidsnota wel meermaals aan bod komt, maar nog niet verder werd geconcretiseerd. De<br />

MORA heeft in het advies het engagement opgenomen om een voorstel uit te werken over<br />

de rol van het middenveld op het vlak van consultatie, overleg en toetsing. De volgende<br />

stap is de vertaling van deze input naar concrete initiatieven.<br />

De MORA beveelt aan om bepaalde pistes te onderzoeken. Een mogelijke piste is het werken<br />

met groenboeken, conceptnota’s. Men zou kunnen werken met een preadviesprocedure<br />

waarbij advies wordt gevraagd en verleend voor de principiële goedkeuring, in plaats<br />

van nu erna. Daarbij kijken we ook hoe informatie laagdrempelig ter beschikking gesteld<br />

kan worden. Daarbij zouden we ook de link tussen het nieuwe Mobiliteitsplan Vlaanderen<br />

en het infrastructuurbeleid kunnen belichten.<br />

2.2. Bespreking<br />

De voorzitter: We komen onmiddellijk bij de kern van onze activiteiten. Dit stramien zal<br />

heel bruikbaar zijn voor de conclusies die wij in februari zullen formuleren.<br />

De heer Jan Peumans: Mijnheer de voorzitter, daar sluit ik me bij aan. De MORA slaagt<br />

erin het stramien weer te geven.<br />

Ik maak een opmerking over de status van het RSV en het Mobiliteitsplan Vlaanderen.<br />

Dat is een probleem. In de vorige legislatuur gebruikte de ene minister het Mobiliteitsplan<br />

Vlaanderen als referentiekader, terwijl het bij een andere minister bijna nooit in de<br />

beleidsbrieven voorkwam. Ik vind het nog altijd een zeer waardevol werk. Het Mobiliteitsplan<br />

Vlaanderen is niet decretaal goedgekeurd, het RSV duidelijk wel. Het RSV wordt tot<br />

op lokaal niveau gebruikt, om bouwvergunningen te beoordelen, bij wijze van spreken.<br />

Ik hoop dat men het MKBA-verhaal op een bepaalde dag verplicht maakt. Er wordt<br />

hier verwezen naar de derde rijstrook op de E17. Dat was helemaal geen prioriteit bij de<br />

missing links. Maar bestuurders uit de omgeving vonden dat er toch een derde rijstrook<br />

moest komen. Die is aangelegd in de periode 1999-2004, als ik me niet vergis. Ik zal geen<br />

ministers noemen. U kunt dat zelf nagaan. Een bepaalde minister uit die omgeving heeft<br />

daar dus een derde rijstrook gelegd.<br />

Hetzelfde is met de brug van Temse gebeurd. Die was als vierde Scheldeverbinding ook<br />

niet direct een grote prioriteit. Puurs en zo liggen daar in de omgeving. Ik zeg daar verder<br />

niets mee, mijnheer de voorzitter.<br />

Er is een mooi schema gegeven van het strategisch-politiek niveau: beleidsvoorbereiding,<br />

uitvoering en evaluatie. Maar dat niveau wordt in vraag gesteld telkens er een nieuwe<br />

minister komt. Dat is een probleem waarmee wij ook zitten. We moeten de hand in eigen<br />

boezem steken.<br />

Ik mis het risicomanagement bij grote infrastructuurprojecten. Er is nu een omzendbrief<br />

van de secretaris-generaal uitgegaan waarin men zegt dat men bij grote projecten nu eindelijk<br />

eens aan risicomanagement zal doen. Volgens mij is risicomanagement te weinig aan<br />

bod gekomen, met alle negatieve gevolgen van dien.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 23<br />

Mijnheer Milo, u hebt gezegd dat er een grote kloof is vastgesteld bij het maatschappelijk<br />

draagvlak voor infrastructuurbeleid. In de vijf jaar dat ik in dit parlement zit, heb ik nooit<br />

een woord gehoord dat vaker misbruikt is dan ‘maatschappelijk draagvlak’. Ik zou graag<br />

hebben dat u een poging zou ondernemen om een definitie te geven.<br />

Voor het opsporen van knelpunten bij grote infrastructuurwerken is dat begrip ‘maatschappelijk<br />

draagvlak’ heel belangrijk. De commissie-Elverding heeft zich ook heel duidelijk<br />

met het maatschappelijk draagvlak beziggehouden.<br />

Mijnheer de voorzitter, de MORA biedt ons met de conclusies een heel goed stramien. We<br />

kunnen die conclusies nu toetsen aan de reactie van de verschillende overheidsdiensten.<br />

Mijnheer Milo, als ik de optelsom goed gemaakt heb, kosten de zes missing links bij u nu<br />

1,2 miljard euro. Deze regering gaat er nog altijd van uit dat ze 600 miljoen euro kosten.<br />

Ik heb twee berekeningen gezien. De AX naar Zeebrugge en de Noord-Zuid in Limburg<br />

alleen al kosten volgens uw berekeningen samen 600 miljoen euro. Minister Crevits heeft<br />

in de commissie voor Mobiliteit beloofd een nieuwe stand van zaken te geven van de missing<br />

links in februari 2010.<br />

De rapportage zullen we voortzetten zoals in de subcommissie Financiën. Dat is toch de<br />

bedoeling van de commissie voor Mobiliteit. Ik stel voor dat wij toetsen hoe overheidsdiensten<br />

omgaan met de conclusies die de MORA geeft. Het rapport van de MORA heeft<br />

me aangenaam verrast.<br />

De heer Marino Keulen: Met alle waardering voor het geleverde werk wijs ik erop dat het<br />

soms klinkt alsof het vandaag nog te snel gaat. Nochtans is het onze bedoeling dingen<br />

vooruit te helpen en bepaalde duidelijk merkbare vertragingen bij grote infrastructuurprojecten<br />

in heel de regio aan te pakken.<br />

Het lijkt alsof de mensen van de MORA soms het gevoel hebben dat bepaalde zaken nog<br />

te weinig bevraagd of geconsulteerd worden. Daarvoor zijn wij bang. De conclusie van<br />

deze commissie mag toch nooit zijn dat er nog te weinig gebeurt op het vlak van consultatie,<br />

overleg, raadplegingen en adviesverlening. Het moet wel echt de bedoeling zijn om<br />

dingen vooruit te helpen, om Nederland als gidsland te volgen en het geweer van schouder<br />

te veranderen als het over grote investerings- en infrastructuurprojecten gaat.<br />

De voorzitter: Ook de commissie-Elverding heeft geconcludeerd dat de publieke opinie en<br />

de lokale besturen veel eerder in de besluitvorming moeten worden betrokken. Ik voel het<br />

niet aan zoals u, integendeel. De kern is het draagvlak versterken in een veel vroegere fase.<br />

De heer Ludwig Caluwé: Het risico bestaat dat de kwaliteit van de besluitvorming wordt<br />

aangetast doordat stakeholders pas laat in het proces worden opgenomen. Het voortraject<br />

zou onzorgvuldig zijn. Men zegt dat dat zorgvuldiger moet, door een MKBA, door mensen<br />

er snel bij te betrekken en dan al de principiële discussies uit te praten.<br />

Dat kan de indruk geven dat er een fase bijkomt. Vandaag heb je nadien in het proces<br />

plan-MER, project-MER, eventueel wijziging GRUP. Daarbij zijn er telkens inspraak- en<br />

participatieprocedures. Moeten we dan niet tegelijkertijd daarover conclusies trekken en<br />

de evaluatie maken van wat we vandaag hebben ingebouwd aan inspraak- en participatieprocedures<br />

Moeten we niet snel de conclusie trekken dat, op het moment dat we een principiële,<br />

maar gedragen beslissing hebben genomen via een zorgvuldig proces, dit betekent<br />

dat nadien in het proces de opportuniteitsdiscussies niet meer kunnen terugkeren, omdat<br />

we die knoop hebben doorgehakt Dan kan het nog gaan over de wijze van uitvoering<br />

enzovoort.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


24 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Het is een uitstekend rapport, maar ik had dit er liever wat meer in horen doorklinken.<br />

Cru gesteld: als je iets bijbouwt om het beter te maken, wat bouw je dan af omdat je vandaag<br />

theoretisch een bepaalde doelstelling – inspraak en participatie – nastreeft, maar die<br />

er reëel niet aan beantwoordt<br />

Mevrouw Annick De Ridder: Mijnheer Van Thillo, in navolging van uw antwoord op de<br />

heer Keulen, moet u dat ook durven zeggen. Ik lees in het rapport, en ik hoor in de uitleg<br />

van de beide heren, dat de betrokkenheid van het middenveld en de stakeholders te<br />

beperkt en te laat in het proces is. Jullie zeggen dat er meer betrokkenheid van het middenveld<br />

en de stakeholders moet komen, zonder aan te voeren dat er tegelijk andere zaken<br />

moeten worden afgeschaft. Er moeten vroeger in het proces principiële beslissingen worden<br />

genomen met de stakeholders. Dat is een van de oplossingen. Dan hebben we een<br />

principiële beslissing die niet meer vatbaar is voor discussie in het latere gedeelte van het<br />

proces. Dat ontbreekt in de slides en dat kan de indruk wekken dat het enkel over een<br />

uitbreiding en verzwaring gaat, zonder daartegenover te zetten welke zaken vroeger in het<br />

proces worden getrokken en later worden uitgeschakeld.<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Ik had dat zo niet begrepen. Ik heb twee zaken begrepen: stakeholders<br />

worden te laat betrokken, en er is te weinig transparantie. Ik denk aan het Antwerpse<br />

BAM-project, waarbij de stakeholders in het begin waren betrokken. Gouverneur<br />

Paulus heeft iedereen betrokken. Op een bepaald moment was er een draagvlak voor een<br />

totaal Antwerpen Mobiel-project, maar daarna is er een totaal gebrek aan transparantie<br />

geweest en is het draagvlak volledig verwaterd.<br />

We moeten sneller een maatschappelijk draagvlak hebben, en tegelijk de transparantie van<br />

het proces bewaken, en dat steeds in alle openheid bespreken. Als we zien wat er pakweg<br />

vijftien jaar geleden van Antwerpen Mobiel voorlag, en wat daar vandaag van overblijft,<br />

dan is het logisch dat het draagvlak verwatert.<br />

Ik heb er geen probleem mee om te zeggen dat we ook moeten vereenvoudigen, als aan die<br />

twee voorwaarden is voldaan. Als we van bij het begin een maatschappelijk breed draagvlak<br />

creëren, dan zullen we ook minder gerechtelijke procedures hebben. De transparantie<br />

in de verdere fase van het project is net zo belangrijk.<br />

De heer Dirk de Kort: We hadden niet beter kunnen starten dan met een toelichting over<br />

het rapport. We hebben een heel goede beschrijving gekregen van de processen en van<br />

de problemen. Wat ik echter mis in het rapport, is de verantwoordelijkheid van de politieke<br />

besluitvorming. Het is goed dat hier is aangegeven dat, als de stakeholders bij het<br />

voortraject worden betrokken, dit het maatschappelijk draagvlak vergroot en minder zal<br />

leiden tot bepaalde processen. De verantwoordelijkheid van de wijze waarop de politieke<br />

besluitvorming gebeurt of wordt gewijzigd, is onvoldoende belicht. Als daar een wijziging<br />

gebeurt, zal dat moeten worden vastgelegd. Als men daar later van afwijkt, zal dat heel<br />

duidelijk moeten worden gemotiveerd.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Ik vrees dat, als we de inspraak gaan ontdubbelen, dat we<br />

meer tijd gaan verliezen. Tijdens de formele procedures, openbare onderzoeken enzovoort,<br />

zoals gebruikelijk in diverse sectorale decreten, is er hoe dan ook inspraak. Hier wordt<br />

gezegd dat we het middenveld vroeger moeten betrekken. Ik neem aan dat ‘vroeger’ betekent:<br />

voorafgaand aan het formeel laten lopen van alle andere procedures. Het betekent<br />

dat we in een tweede periode inschakelen, dat we het middenveld vroeger betrekken, maar<br />

het is een ontdubbeling van een periode tijdens welke er een discussie met het maatschappelijk<br />

middenveld gebeurt.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 25<br />

De commissie-Elverding, waarnaar wordt verwezen, zegt dat de formele inspraak moet<br />

blijven, maar dat we de stakeholders vroeger moeten betrekken. In Nederland was dat<br />

geen gewoonte. Ik neem aan dat dat voor Vlaanderen net zo geldt, maar dat geldt niet<br />

voor de steden en gemeenten. De projecten die zij starten inzake mobiliteit, starten bijna<br />

altijd met een brede inspraak en omstandige consultatie, waarna in een tweede fase een<br />

formele consultatie tot stand komt. Dat Vlaanderen voor zichzelf spreekt. De steden en<br />

gemeenten laten wel degelijk inspraak toe en gaan daar wijs mee om.<br />

Ik sluit me aan bij de opmerking van de heer Caluwé. In welke mate moeten we dan die<br />

formele inspraakmomenten ook niet naar voren schuiven Dan kunnen we op een bepaald<br />

moment zeggen dat er genoeg inspraak is geweest. Vanaf dan is er geen consultatie meer<br />

en gaan we door. Dat kan veel vroeger dan vandaag het geval is.<br />

De heer Lode Ceyssens: We moeten in deze commissie niet alle infrastructuurdossiers<br />

van Vlaanderen overlopen. Als politiek verantwoordelijken moeten we ons heel bewust<br />

zijn dat we kunnen spreken over procedures en inspraak. Als we er niet in slagen om op<br />

dezelfde lijn te blijven na een genomen beslissing, zoals in Antwerpen gebeurde, als er te<br />

pas en te onpas wordt veranderd van standpunt, dan kunnen we in deze commissie zoveel<br />

discussiëren over inspraak of transparantie als we willen, we zullen er nooit in slagen op<br />

korte termijn infrastructuurprojecten te organiseren.<br />

De heer Frank Van Thillo: We vertalen alleen de consensus in onze raad, het secretariaat<br />

bereidt voor. Dit document is geschreven op het moment dat de leden in onze raad vaststelden<br />

dat alles te traag ging. De vraag om de zaken te versnellen, ligt aan de basis van<br />

dit document.<br />

De definitie van maatschappelijk draagvlak bepaalt heel erg hoe we dat moeten invullen.<br />

In dit dossier kunnen we niet van één draagvlak spreken. We hebben het draagvlak op het<br />

niveau van de strategische besluitvorming. In Antwerpen is dat vrij correct gebeurd, daar<br />

werden alle partners betrokken. Daarna is dat een beetje verwaterd. Maar we hebben ook<br />

een draagvlak op het niveau van de uitvoering. Dat is niet altijd hetzelfde. Als we op strategisch<br />

niveau een draagvlak willen vinden dat standhoudt in het uitvoeringsniveau, dan<br />

moeten we daar heel veel tijd voor nemen.<br />

Er zijn manieren om het efficiënter te doen en toch nog tijd te winnen. Wanneer er op<br />

ambtelijk niveau integratie van de besluitvorming en van de strategische adviesraden is,<br />

dan zou het voorbereidend werk voor procedures kwalitatief kunnen verbeteren, zodat<br />

vragen worden meegenomen die achteraf niet meer tot discussie kunnen leiden. En dan<br />

kan men de besluitvorming min of meer convergeren naar concrete projecten.<br />

Een voorbeeld is de strategische afbakening van de havens. We hebben een brief geschreven<br />

naar de toenmalige minister van Mobiliteit, omdat wij dachten dat er een hiaat was<br />

waarmee men later in een proces wel eens geconfronteerd zou kunnen worden. Wij stellen<br />

dan ook voor de hinterlandverbindingen te onderzoeken en het volledige project nog eens<br />

voor te leggen. Daarmee bedoelen we dat de ondersteunende documenten zodanig moeten<br />

worden bijgestuurd dat daar in de latere procedure geen tijd mee wordt verloren. Wanneer<br />

iets wordt voorgelegd aan een vrij representatieve raad, dan komen er invalshoeken naar<br />

voren die het bekijken waard zijn.<br />

Er is een decreet goedgekeurd dat het mobiliteitsplan een statuut geeft. Het advies van<br />

de MORA daarover ging iets verder dan wat decretaal is vastgelegd. Het primaat van de<br />

politiek geldt daar volledig. De invulling van het mobiliteitsplan biedt tegen eind 2010 een<br />

aantal opportuniteiten. Tijdens de discussie in plenaire vergadering over het Mobiliteitsdecreet<br />

is aangegeven dat vervoersinfrastructuur een belangrijke rol speelt. Ook daar zou-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


26 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

den een aantal processen vervroegd kunnen worden opgestart via de formele strategische<br />

adviesraden.<br />

Ook op strategisch politiek niveau geldt het primaat van de politiek. Wij zeggen niet dat<br />

het strategisch niveau niet altijd speelt, wel dat het op dit ogenblik niet transparant is.<br />

Zelfs wanneer er een beslissing wordt genomen om geografisch politieke redenen, is dat<br />

voor ons het primaat van de politiek. Wij vragen om dat op een transparante manier te<br />

doen. Wat het maatschappelijk draagvlak betreft, is het de bedoeling dat die reflecties<br />

zich daarin kunnen vertalen. Wanneer het parlement dan in een plenaire vergadering een<br />

beslissing neemt, kunnen er via een toetsing aan het maatschappelijk middenveld gegevens<br />

in het debat worden opgenomen die zorgen voor transparantie en openheid.<br />

Er is gezegd dat het risicomanagement niet aan bod komt. Dat is een terechte kritiek. Dat<br />

heeft misschien te maken met onze samenstelling. We zullen daar rekening mee houden<br />

voor het leerproces. Ik geef toe dat het over een zeer technische materie gaat die niet alle<br />

partners even bijzonder interesseert.<br />

Wat de missing links betreft, is die 1,2 miljard euro zonder de pps-constructies. Wij hebben<br />

het totaalbedrag becijferd op 3,9 miljard euro.<br />

Mijnheer Caluwé, ik begrijp dat er wordt gezocht naar een soort van ‘déclic’. Er is dan een<br />

beslissing van waaruit men verder gaat en in de uitvoeringsfase terechtkomt. In de ideale<br />

wereld ben ik het met u eens dat dit zo is, maar dan moet wel duidelijk zijn met wie die<br />

‘clic’ is gemaakt. Dat kan op strategisch niveau. Ik denk dat alle partners bij de Oosterweelverbinding<br />

vinden dat de Antwerpse ring moet worden gesloten en dat er capaciteit<br />

bij moet komen. Ik voel in onze raad een groot draagvlak voor de snelle uitvoering van<br />

de missing links. We hebben tot hier het debat gevoerd. Wij zouden nu graag weten of er<br />

oplossingen zijn om dit te vertalen naar de achterban van de organisaties die bij ons in de<br />

raad zetelen, zoals voetgangersbewegingen, fietsersbond, milieu- en natuurverenigingen.<br />

Dat is niet zo evident. Wanneer de strategische besluitvorming is genomen, komt er nog<br />

een MER-procedure, onteigeningen enzovoort. Dus ook de stakeholders wijzigen in dat<br />

proces. Ik vind het een eerbaar doel om ernaar te streven, maar ik zou niet weten hoe men<br />

die ‘déclic’ kan maken.<br />

Men kan de illusie wekken dat er een volledig draagvlak is, maar wanneer er dan bij de<br />

uitvoering andere stakeholders blijken te zijn, dan is er geen draagvlak. Dat draagvlak is<br />

volgens ons aanwezig op het strategische niveau. Over de uitvoering zullen we eens brainstormen.<br />

Mijnheer van Rouveroij, we pleiten echt niet voor meer formele momenten. Er zijn te veel<br />

formele momenten.<br />

De voorzitter: Hebt u voorstellen om het aantal formele momenten te beperken<br />

De heer Frank van Thillo: Neen, dat is een tijdskwestie. Het rapport is een jaar geleden<br />

geschreven.<br />

De voorzitter: Hoeveel openbare onderzoeken lopen er voor er vanuit het Ruimtelijk<br />

Structuurplan Vlaanderen een bepaald project wordt opgenomen<br />

De heer Frank Van Thillo: Er zijn minstens drie openbare onderzoeken.<br />

Mevrouw Marleen Van den Eynde: De <strong>Vlaams</strong>e Regering vraagt soms heel laat om advies,<br />

waardoor die adviesraden het heel moeilijk hebben om binnen een beperkte tijd een degelijk<br />

advies uit te brengen. Ik stel dat ook vast bij de Minaraad. Men moet met verschil-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 27<br />

lende partners aan tafel gaan zitten om dan vervolgens een advies uit te brengen. Het is<br />

de taak van de <strong>Vlaams</strong>e Regering om tijdig een advies te vragen, zodat de adviesorganen<br />

genoeg tijd hebben om hun werk op een degelijke manier te doen. Door tijdsgebrek kunnen<br />

de adviesorganen soms onvoldoende werk leveren.<br />

De heer Frank Van Thillo: Er zijn twee tijdsaspecten. Het eerste is de technische voorbereiding<br />

die afhangt van het dossier. Dat is nog wel haalbaar. Het tweede aspect is dat wij met<br />

ledenverenigingen werken. Wanneer vakbonden of werkgeversorganisaties hun achterban<br />

op de hoogte willen brengen van bepaalde grote strategische beslissingen, dan vraagt dat<br />

tijd. Het mobiliteitsrapport heeft de doelstelling om de organisaties erop te wijzen dat<br />

mobiliteit breder is dan die ene weg. Het is niet mogelijk om bijvoorbeeld binnen de dertig<br />

dagen zowel het ABVV-bureau als de 27 leden van onze raad te horen. Wij spreken dan<br />

ook over groenboeken en conceptnota’s. Op die manier krijgen we een betere doorwerking<br />

van wat er beleidsmatig leeft.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Ik neem aan dat u aanvaardt dat er grenzen zijn aan inspraak.<br />

Kunt u die grenzen definiëren Inspraak zonder inzicht is een uitspraak zonder uitzicht.<br />

Ik wil bijvoorbeeld niet aan de aangelanden van een autosnelweg het recht geven om<br />

het gabariet in te vullen en aan te dringen op asverschuivingen en een verkeersdrempel.<br />

Sommige projecten kunnen niet het voorwerp uitmaken van inspraak. Wanneer men dat<br />

wel doet, zitten we met problemen. Onderschrijft u die stelling of vindt u dat er in alle<br />

omstandigheden inspraak mogelijk moet zijn<br />

De heer Frank Van Thillo: Inspraak moet decretaal geregeld zijn. Die moet even transparant<br />

zijn als de besluitvorming en regelgeving zelf. Er moeten ook een termijn en een<br />

grens op staan. Bij ons is er consensus. Na het geven van het advies houdt het op. Dan<br />

volgt toch nog het hele beleidsproces waarbij er gerapporteerd wordt hoe met die inspraak<br />

wordt omgegaan. Ik kan moeilijk een milieuvereniging en Touring tot een compromis<br />

bewegen als achteraf blijkt dat het politieke niveau die consensus naast zich neerlegt en<br />

er verder wordt gegaan met een ander project. Er is een wisselwerking tussen de twee.<br />

Alle partners bij ons zijn bereid om op een gegeven moment de inspraak af te ronden als<br />

ze zien dat er een vertaling is in het verdere democratische proces. Als dat niet gebeurt,<br />

keert iedereen terug op de eigen stelling. Dan is men met die zogenaamde inspraak niets,<br />

behalve dat het ons tewerkstelling biedt. Maar dat kan niet de bedoeling zijn.<br />

De heer Lode Ceyssens: Ik deel de stelling van de heer van Rouveroij dat inspraak niet tot<br />

in het oneindige kan duren. Daarnaast moeten we echter een duidelijk verschil maken tussen<br />

inspraak en besluitvorming. De inspraak is nodig om een aantal beslissende elementen<br />

mee in overweging te nemen. Met inspraak zal men echter geen consensus vinden. Mensen<br />

die zich inschrijven voor de inspraak zijn degenen die per definitie een probleem hebben,<br />

die zich wat miskend voelen. Inspraak is een nuttig instrument om een aantal flankerende<br />

maatregelen te nemen. Inspraak is niet gelijk aan besluitvorming.<br />

De voorzitter: Strategische projecten moeten op de schaal van Vlaanderen bekeken worden.<br />

Dat kan niet gebeuren op het niveau van de lokale dorps- of wijkgemeenschap, hoewel<br />

die er ook bij betrokken moet worden.<br />

Er zijn een aantal maatschappelijk belangrijke lokale projecten. Het <strong>Vlaams</strong>e huis is een<br />

huis met vele kamers. Er moet een voorbereidende fase zijn die tot een besluitvorming<br />

moet leiden, waarbij Vlaanderen vanuit al zijn sectorale benaderingen stelt wat kan of niet<br />

kan. Ik kan verwijzen naar een glastuinbouwbedrijf met ongeveer 60 hectare. Vooraleer ik<br />

de discussie met de lokale bevolking en de landbouwers start, wil ik wel van Vlaanderen<br />

weten wat kan en niet kan. Daar verliezen we enorm veel tijd mee. De vraag is of de discussie<br />

niet te vroeg wordt aangegaan over iets dat uiteindelijk toch niet mogelijk blijkt te<br />

zijn. Dat is een heel groot probleem. Op dat punt kunnen we zelf ingrijpen om te zorgen<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


28 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

voor een geïntegreerde <strong>Vlaams</strong>e benadering. Te veel decreten, te veel administraties vertrekken<br />

puur vanuit een sectorale opbouw.<br />

We hebben nu te maken met facebook, internet en burgerbewegingen die zeer spontaan<br />

ontstaan en grote mediabelangstelling krijgen. Waar begint en eindigt het verhaal De<br />

zaken evolueren zeer snel. Wij kunnen niet volgen met onze decreten.<br />

De heer Jan Peumans: Mijnheer de voorzitter, u bent ook burgemeester van een grensgemeente.<br />

Nederlanders zijn zeer bedreven in inspraak en in het inschakelen van allerlei<br />

juridische procedures. Ik herinner me het systeem van de planologische kernbeslissing,<br />

waarbij heel duidelijk werd aangegeven wat er planologisch ging gebeuren. Vaak gaat het<br />

om een planologisch probleem. Het planologisch probleem gaat om milieu-effecten enzovoort.<br />

De Nederlanders hebben allerlei systemen geprobeerd. Tot nu toe hebben ze ook<br />

nog niet echt een oplossing. Het is dus geen gemakkelijke opdracht. Ik verwijs naar de<br />

Tracéwet, waarin staat dat het tracé is vastgelegd. Een volgende minister liet dan weer<br />

geen derde rijstrook aanleggen op de E17, maar wel prioriteit 1 uitvoeren. In Nederland<br />

heeft men dat ook nog niet goed onder controle.<br />

Nederland is een land dat zijn procedures zeer goed kent. Op een bepaald moment was<br />

er de Spoedwet Wegverbreding. Er waren problemen met de luchtkwaliteit, waardoor de<br />

beoogde tijdswinst is verdwenen. Nu moet men weer een andere oplossing zoeken. Dat is<br />

allemaal niet simpel.<br />

3. Gedachtewisseling met een vertegenwoordiger van de <strong>Vlaams</strong>e Havencommissie over de<br />

Aanbeveling van de <strong>Vlaams</strong>e Havencommissie over het beter en sneller doorlopen van<br />

<strong>Vlaams</strong>e planprocessen<br />

3.1. Uiteenzetting door de heer Guy Janssens<br />

De heer Guy Janssens: Dames en heren, ik adviseer het gemeentelijk Havenbedrijf<br />

Antwerpen inzake beleids- en juridische thema’s. Vandaag zit ik hier namens de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Havencommissie, die recent over dit soort problemen een aanbeveling heeft geschreven.<br />

Daarnet ging het over de grenzen van de inspraak. Dat is een belangrijke vraag. Ter<br />

overweging wil ik meegeven dat de Crisis- en herstelwet in Nederland op 1 januari 2010<br />

in werking treedt. Daarin is niet zozeer voor de ambtelijke inspraak, maar wel voor de<br />

gerechtelijke beroepsmogelijkheden een beperking ingesteld. Dat is toch wel een revolutie<br />

voor Nederland, een land waar de rechten van de verdediging zo goed worden gevrijwaard.<br />

De mogelijkheden om een beroep in te stellen bij de Raad van State worden gelinkt<br />

aan het belang dat de betrokken indiener van het beroep heeft. Voordien kon men, zodra<br />

men een belang had, gebruikmaken van alle mogelijke juridische middelen die ter beschikking<br />

staan. Een landbouwer, baggeraar of een particulier kon zich bijvoorbeeld beroepen<br />

op natuurelementen. Nu wordt meer een link gelegd tussen het beroepsmotief en het<br />

belang van de indiener van het beroep. Ook in Nederland tracht men dus de grenzen te<br />

trekken. We zullen zien wat dat in de praktijk oplevert.<br />

Begin november heeft de <strong>Vlaams</strong>e Havencommissie de aanbeveling goedgekeurd naar<br />

aanleiding van moeilijkheden die de <strong>Vlaams</strong>e havens ondervinden bij het doorlopen van<br />

planprocessen. Dat staat los van de parlementaire opdracht, maar er zijn heel wat raakvlakken<br />

met de doelstelling van de aanbeveling van de <strong>Vlaams</strong>e Havencommissie. Het<br />

vloeit voort uit de bezorgdheid dat alles te lang duurt en te complex is.<br />

De <strong>Vlaams</strong>e havens met hun bijzondere economische dynamiek worden in het bijzonder<br />

geconfronteerd met de complexiteit en de lange duurtijd van de processen. Wij hebben<br />

gefocust op de ontwikkeling van de strategische planprocessen zoals die voor de havens<br />

zijn vooropgesteld. Daaruit zijn heel wat knelpunten naar voren gekomen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 29<br />

Het Antwerpse strategisch planproces heeft als casestudy gediend voor de aanbeveling,<br />

maar de conclusies zijn gedragen door de volledige <strong>Vlaams</strong>e Havencommissie. De lessen<br />

die eruit naar voren komen, zijn universeel van karakter en niet strikt beperkt tot de Antwerpse<br />

case.<br />

Het is een aanbeveling over planprocessen. Dat wil zeggen dat het nog niet gaat over de<br />

realisatie van infrastructuurprojecten. Het gaat over de strategische voorfase voor men<br />

formeel de procedure ingaat. Het gaat in het bijzonder over strategische plannen die voor<br />

de havens zijn gemaakt. Het is een term uit het Havendecreet en de verschillende regeerakkoorden,<br />

waarbij men verwijst naar een planproces dat de ruimtelijke afbakening van een<br />

havengebied moet vastleggen en de ruimte moet verdelen tussen de verschillende gebruikers.<br />

Het is vooral de ambitie om op langere termijn rechtszekerheid te bieden voor de<br />

verschillende havengebieden.<br />

Net omdat voor die strategische planprocessen geen wettelijk vastgelegde en welomlijnde<br />

procedures zijn bepaald in onze decreetgeving, bestaat de mogelijkheid om lessen te trekken<br />

uit het proces, die universeel van toepassing zijn omdat ze net niet gekoppeld zijn aan<br />

een moeilijkheid bijvoorbeeld in een welbepaald artikel uit een welbepaald decreet.<br />

Vooreerst wijs ik op een aantal algemene vaststellingen. Het Antwerpse voorbeeld is misschien<br />

het minst goede voorbeeld. Het planproces daar loopt nu al meer dan tien jaar.<br />

In de periode 1999-2000 zijn de eerste principiële beslissingen genomen. Tien jaar later<br />

wachten we nog steeds op een voorontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.<br />

Eigenlijk zijn we op die tien jaar nog steeds niet aan de formele besluitvormingsprocedures<br />

geraakt. Dat is een frappante vaststelling. Het geeft aan hoe belangrijk die voorfase is.<br />

We mogen niet enkel focussen op de formele procedures maar we moeten ook kijken naar<br />

wat er in het voortraject gebeurt en misschien beter zou moeten.<br />

Gedurende die tien jaar is de verhoopte stabiliteit en rechtszekerheid deels uitgebleven.<br />

Bepaalde havenprojecten die een link hebben met het strategische niveau, liepen vertraging<br />

op of werden bemoeilijkt, bijvoorbeeld omdat geen project-MER kon worden gestart of<br />

afgerond omdat bepaalde keuzes nog op plan-MER-niveau moesten worden gemaakt.<br />

Dat is een zeer duidelijk knelpunt bij het realiseren op projectniveau van infrastructuren.<br />

Een andere vaststelling is dat door de lange looptijd en de complexiteit ook de betrokkenheid<br />

van de actoren verminderde. De draagvlakdiscussie komt nog even aan bod. Wij<br />

hebben alleszins vastgesteld dat mede door de lange looptijd bepaalde actoren in de loop<br />

van het proces hebben afgehaakt.<br />

De vertragende elementen bleken zoals al gezegd niet allemaal van strikt juridische aard.<br />

Wij hebben te maken met een proces dat op zich niet aan formele wettelijke procedures is<br />

gebonden en toch hebben we een heel aantal knelpunten ontmoet. Het geeft aan dat het<br />

niet enkel een strikt juridisch verhaal is.<br />

Vertraging kan leiden tot verdere vertraging. De vorige spreker noemde dat een watervaleffect,<br />

ik noem het een sneeuwbaleffect. Dat komt er niet alleen omdat door dode<br />

momenten en pauzes in het proces de betrokkenheid van de actoren is weggeëbd, maar<br />

ook en vooral omdat gegevens uit bepaalde studies, zoals plan-MER, maatschappelijke<br />

kosten-batenanalyses of economische studies, na een tijdje verouderd zijn en men eigenlijk<br />

opnieuw moet beginnen. Dat sneeuwbaleffect hebben wij in de praktijk vastgesteld, wat<br />

bijzonder nefast werkt. De ene vertraging brengt de andere mee. Bepaalde rupturen in<br />

processen kunnen dodelijk zijn en ervoor zorgen dat een strategisch planproces zoals het<br />

onze tien jaar aansleept.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


30 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Eerst is er het niet strikt juridische deel, de bestuurlijke omkadering, waarover al veel<br />

is gezegd. Ik zal enkele kernwoorden onder de aandacht brengen. Om te beginnen is er<br />

continuïteit, eigenlijk een heel eenvoudig gegeven. Een proces dat wordt doorlopen, moet<br />

een bepaalde continuïteit in de regie kennen. Kennis die bij bepaalde diensten en mensen<br />

aanwezig is, moet worden verzilverd. Het is bijzonder nefast als die kennis in de loop van<br />

het proces wegebt omdat mensen of diensten niet meer verantwoordelijk zijn. Kennisbenutting<br />

is een zeer belangrijk element, met een procesmanagement dat het proces van a tot<br />

z kan begeleiden.<br />

Met ongebondenheid bedoel ik dat we het als nuttig ervaren hebben dat een procesmanager<br />

een andere instantie is dan iemand die met zijn twee voeten in de uitvoering van het<br />

proces staat. Ik geef in de aanbeveling het voorbeeld van de provinciebesturen. De eerste<br />

vijf jaar van het strategisch planproces in Antwerpen zijn begeleid door de provincie<br />

die vrij algemeen erkend werd als regisseur van het proces. Dat is goed verlopen, omdat<br />

de provincie met enige afstand naar het proces kon kijken en de regie en ondersteuning<br />

fulltime kon waarnemen. Het is moeilijk voor iemand die met beide voeten in het proces<br />

staat, om daarnaast ook nog eens effectief de regie van het proces te moeten voeren om<br />

het op gang te brengen. Dat zijn twee verschillende rollen die best bij twee verschillende<br />

instanties liggen.<br />

Een derde aspect is homogeniteit. Een overkoepelend management is echt een pluspunt.<br />

Als je een complex proces opdeelt in deelprocessen en daar telkens aparte diensten voor<br />

verantwoordelijk maakt, dan loop je het gevaar voor discrepantie en tegenspraak. De<br />

‘helicopterview’ is heel belangrijk als het gaat om bestuurlijke omkadering en procesmanagement.<br />

Ik geef nog een aantal randvoorwaarden mee: voldoende mandaat en voldoende mensen<br />

ter beschikking. In de eerste fase van het planproces was dat in orde, toen het provinciebestuur<br />

de zaak trok. Nadien was dat minder het geval, net omdat het overheden waren die<br />

voor een deelaspect bevoegd waren en die meteen in de uitvoering stonden. Een bepaalde<br />

afstand in het procesmanagement is dus echt een pluspunt.<br />

Over het maatschappelijk draagvlak is ook al veel gezegd. Het is een term die veel wordt<br />

gebruikt en soms ook misbruikt. Een toverformule hebben wij niet gevonden, maar er zijn<br />

wel een aantal belangrijke elementen naar voren gekomen die draagvlakvorming kunnen<br />

vergemakkelijken.<br />

Een eerste punt is de betrokkenheid die gewaarborgd moet blijven doorheen het hele proces.<br />

Effectief actoren aan boord van het proces houden, is heel belangrijk bevonden, niet<br />

zozeer om procedures nogmaals te verzwaren of zaken te bemoeilijken, maar wel om mensen<br />

op hun verantwoordelijkheid te wijzen.<br />

Ik spreek in het vierde punt over het verzilveren van een tussentijdse consensus. Dat is<br />

voor ons essentieel gebleken. Op bepaalde momenten was er een relatief grote consensus<br />

over tussentijdse akkoorden. Tussentijdse principes werden eigenlijk door iedereen gedragen,<br />

alleen is die consensus te weinig geconsolideerd. Wat daartoe had kunnen bijdragen,<br />

is ons inziens een politieke bekrachtiging van tussentijdse akkoorden, al is het maar over<br />

abstracte, vagere principes. Eens men daar actoren op kan vastpinnen, kan men in het<br />

verdere proces tijdwinst boeken.<br />

De fora waarop de inbreng van stakeholders kan plaatsvinden, moeten wat ons betreft op<br />

maat zijn. Wij hebben gemerkt dat, als een forum te groot of te klein is, er problemen rijzen.<br />

Bij een te groot forum kun je de echte betrokkenheid van actoren nooit waarborgen.<br />

Als het te klein is, hebben een aantal actoren het gevoel aan de zijlijn te staan.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 31<br />

Op het niveau van communicatie ga ik niet echt in. Het moet uiteraard aangepast zijn aan<br />

het publiek: technisch dan wel laagdrempelig, al naargelang het publiek.<br />

Het belang van een goed mitigerend flankerend beleid lijkt evident, maar is een erg cruciaal<br />

element om actoren gedurende het hele proces aan boord te houden en een bepaalde<br />

vorm van vertrouwen op te bouwen en te bestendigen.<br />

Dan iets juridischer. We hebben ons toegespitst op de MER-kwesties, om de heel eenvoudige<br />

reden dat in de strategische planprocessen het eerste en belangrijkste juridische<br />

instrument het plan-MER was. Bij andere havens zijn de zaken al verder gevorderd. Voor<br />

Antwerpen is het plan-MER eigenlijk nog altijd het enige wettelijk geregelde instrument<br />

waarmee vandaag wordt gewerkt.<br />

Essentieel is dat het instrument van het plan-MER moet worden beperkt tot elementen<br />

die daadwerkelijk van planniveau zijn. Dat lijkt misschien vanzelfsprekend, maar dat is<br />

het in de praktijk niet echt. Het plan-MER komt uit de Europese regelgeving. Over het<br />

principe is iedereen het eens: mogelijke milieueffecten moeten in een zo vroeg mogelijk<br />

stadium worden bekeken, zodat ze meer in overweging kunnen worden genomen bij de<br />

besluitvorming. Het principe is Oké, maar de invulling zorgt voor discussie, omdat men<br />

weinig ervaring heeft met dat instrument. De uitvoeringsdetails zijn op dat niveau vaak<br />

nog niet bekend, en men hoort al wel eens tegenwerpen dat een plan op zich geen effecten<br />

op het terrein heeft. Dat is natuurlijk waar, maar goed, het instrument van het plan-MER<br />

bestaat en moet een zinvolle invulling krijgen. Nu wordt en werd al te vaak vanuit een<br />

projectlogica geredeneerd als het gaat om het invullen van een plan-MER. Dat instrument<br />

werd sterk zwaarder gemaakt, en dus ook vertraagd, doordat er heel wat heel technische<br />

en detailelementen in werden verwerkt. We hebben ellenlange discussies gehad over individuele<br />

woonpercelen, over heel concrete waterhuishoudingselementen. Op het abstracte<br />

niveau van het plan-MER werden die allemaal besproken, wat zijn weerslag had op het<br />

tijdsverloop. Het werd dus een bijzonder zwaar instrument, dat nog weinig mensen konden<br />

begrijpen, net omdat men zich niet had beperkt tot het planniveau. Het ging ook over<br />

een document van vele honderden bladzijden. Eigenlijk zou men een aantal elementen<br />

moeten kunnen doorsluizen naar het projectniveau.<br />

Een volgend punt, dat daarmee samenhangt, is dat de contouren van MER- en andere<br />

onderzoeken zo mogelijk op voorhand moeten worden vastgelegd. Ter zake is een belangrijke<br />

taak weggelegd voor de dienst MER. Al in de fase van de kennisgeving voor een<br />

MER moet die dienst duidelijk zeggen wat al dan niet thuishoort in een MER. Zo worden<br />

discussies vermeden die nadien voor vertraging zorgen.<br />

Een andere, schijnbaar evidente vaststelling is dat het MER moet worden beperkt tot het<br />

evalueren van de mogelijke milieu-impact. We hebben gezien dat dit in de praktijk niet<br />

zo evident is. We hebben ellenlange discussies gevoerd over de vraag of bepaalde andere<br />

aspecten, zoals economische aspecten, mee in overweging moeten worden genomen bij<br />

de afweging van scenario’s in MER’s. Dat is een welles-nietesspel geweest, dat voor veel<br />

vertraging heeft gezorgd. Wij zijn geneigd ervoor te pleiten een MER zo zuiver mogelijk<br />

te houden en te proberen het te beperken tot de effecten, in de ruime zin, op mens en<br />

milieu. Als er andere elementen in terechtkomen, en er zelfs beleidsafwegingen in worden<br />

gemaakt, dan wordt eigenlijk een verantwoordelijkheid bij MER-deskundigen gelegd die<br />

daar niet op voorzien zijn. Zij zijn wetenschappers, geen beleidsmakers. De echte afwegingen<br />

samen met niet-milieuaspecten moeten niet in het MER gebeuren, maar op een ander<br />

niveau, namelijk in de besluitvorming erna.<br />

Een volgend punt is dat initiatiefnemers uiteraard moeten kunnen vertrouwen op de termijnen<br />

die in de decreten staan. Het MER-decreet bevat een aantal termijnen van orde.<br />

Er is een termijn voor de volledigverklaring van de kennisgeving, voor het vaststellen van<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


32 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

richtlijnen en voor de goedkeuring van het uiteindelijke MER. Die termijnen staan erin,<br />

maar geef de dienst MER de middelen zodat ze kunnen worden nageleefd.<br />

Ten slotte willen we een oproep doen om duidelijker te maken wanneer een MER nodig<br />

is, en wat de interactie tussen plan-MER en project-MER is. Vandaag is dat in de praktijk<br />

niet altijd duidelijk. Er is de vraag wanneer een ontheffing kan worden verkregen,<br />

en wanneer niet. Als dat duidelijker wordt gemaakt in de wetgeving, kan er tijd worden<br />

gewonnen. We kennen in Vlaanderen een aantal voorbeelden, zij het misschien niet zozeer<br />

in strategische planprocessen. De uitbreiding van het Zwin is een voorbeeld. De MERdiscussie<br />

zorgt daar voor jaren vertraging, omdat men niet weet wanneer men nu een plan-<br />

MER of een project-MER moet maken.<br />

Uit het voornoemde hebben we enkele conclusies getrokken. De problematiek overstijgt<br />

inderdaad de klassieke juridische zorgen over termijnen, inspraak en beroepsprocedures.<br />

Die discussie moet worden gevoerd, maar we mogen de zaken niet daartoe herleiden.<br />

We hebben gezien dat een voorproces, een strategisch proces, ook eigen knelpunten kent,<br />

waarvoor weliswaar oplossingsrichtingen bestaan. De kritische succesparameters situeren<br />

zich op het vlak van bestuurlijke omkadering, procesverloop, organisatieregie en draagvlakvorming.<br />

Ik wil nogmaals het belangrijke punt onderstrepen dat er een risico is op een sneeuwbaleffect<br />

qua vertragingen. De ene vertraging kan tot een andere leiden, zodat we een<br />

sneeuwbal krijgen die eigenlijk niet te stoppen is. Iedereen kan dan zijn eigen juridische<br />

argumentatie vinden, omdat studiemateriaal verouderd is, omdat bepaalde recentere evoluties<br />

niet in overweging werden genomen. Dat is echt een zeer belangrijk discussiepunt<br />

bij grotere planprocessen.<br />

We moeten niet de ambitie hebben om planprocessen heel eenvoudig te maken. Complexiteit<br />

is inherent aan planprocessen. Wel kan er naar eenvoud worden gestreefd bij het<br />

juridisch kader van die processen. Het voorbeeld van de MER-wetgeving is gegeven. Ik<br />

zou zeggen: maak het eenvoudig waar dat kan. Planprocessen zijn op zich al ingewikkeld<br />

genoeg.<br />

3.2. Bespreking<br />

De heer Ludwig Caluwé: U pleit er sterk voor om het plan-MER te beperken tot milieueffecten.<br />

Bestaat niet het risico dat er dan bijkomend sectorale rapporten zullen worden<br />

gevraagd voor die dingen die daar dan niet meer in voorkomen, zodat we meer toetsen<br />

zullen krijgen, in plaats van minder<br />

De heer Guy Janssens: De maatschappelijke kosten-batenanalyse wordt inderdaad steeds<br />

meer algemeen. Op zich is dat geen probleem, in die mate dat we experts bevoegd maken<br />

voor hun vak. Nu merk ik dat MER-deskundigen, en vervolgens ook de dienst MER,<br />

worden geconfronteerd met vragen en problemen waarvoor ze eigenlijk niet opgeleid zijn.<br />

De conclusie kan zijn dat er naast een MER misschien nog een maatschappelijke kostenbatenanalyse<br />

en wie weet ook een landbouweffectenrapport nodig is. Als die zaken parallel<br />

kunnen lopen en worden begeleid door specialisten, is dat op zich geen probleem. Nu<br />

wordt het MER overladen met gegevens die er niet per se in thuishoren en ervoor zorgen<br />

dat het MER-proces gewoon niet wordt afgerond. Sommige MER’s lopen drie, vier, vijf<br />

jaar, waarbij niemand uiteindelijk zijn zegen durft te geven aan dat MER, omdat het veel<br />

te complex wordt, en veel te beladen, zelfs met beleidsafwegingen, die er eigenlijk niet in<br />

thuishoren.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 33<br />

De voorzitter: De mensen van de MORA hebben daarnet gezegd dat de sociaaleconomische<br />

afwegingen bijna niet of veel te weinig aan bod komen in het beleidsproces. Is dat<br />

ook uw ervaring<br />

De heer Guy Janssens: Die komen aan bod via de stakeholders. Als wordt voorzien in<br />

representatieve actoren als het gaat over maatschappelijk overleg, kan dat deels worden<br />

opgevangen. Vandaag bestaan er echter inderdaad geen juridische instrumenten voor,<br />

zoals bijvoorbeeld een tegenhanger van het MER waarin dergelijke zaken aan bod komen.<br />

Soms horen we de kritiek dat elk milieueffect moet worden onderzocht, maar dat de effecten<br />

op de mensen, op de landbouwer, op de particulier, nergens een plaats krijgen. Dat is<br />

op zich een logische zorg. Dat kan worden opgevangen door stakeholdersoverleg en door<br />

het een plaats te geven in de uiteindelijke besluitvorming. Of daar ook nog eens een apart<br />

instrument moet voor worden gecreëerd, is de vraag.<br />

De heer Nico Milo: Die sociaaleconomische overwegingen onderbouwen zeker in de<br />

beginfase niet of nauwelijks het proces. De maatschappelijke kosten-batenanalyse is vrijblijvend,<br />

dus soms gebeurt het en soms niet, als het gaat over wegeninfrastructuur.<br />

De heer Lode Ceyssens: We hadden het daarstraks over het primaat van de politiek. Zijn<br />

dat niet precies de instrumenten die we in de besluitvorming zelf moeten hanteren om ons<br />

draagvlak te zoeken in plaats van alles weer eens in procedures te gieten Ik vermoed dat<br />

we alles nog veel uitgebreider en moeilijker zullen maken. Uiteindelijk schiet er niets meer<br />

over om te beslissen en om vanuit het beleid naar een draagvlak te zoeken. Ik zit enigszins<br />

op dezelfde golflengte, want ik denk dat we te veel proberen in een en dezelfde procedure<br />

te steken.<br />

Ik ben het ermee eens dat we voor het MER de Europese richtlijn en de afweging hebben,<br />

maar als we daar al die andere dingen nog in willen steken, zullen we het onszelf bijzonder<br />

moeilijk maken. Waarin we wettelijk moeten voorzien, is een degelijke regeling van schadevergoeding.<br />

Denken we aan het voorbeeld van de E17 van de heer van Rouveroij en de<br />

mensen die zich langs de derde rijstrook bevinden. De negatieve effecten van de factuur<br />

van de derde rijstrook kan volgens mij niet volledig bij hen worden gelegd, maar als we dit<br />

allemaal in wettelijke procedures vast willen leggen, dan rijden we onszelf vast.<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Ik meen dat hier een consensus groeit over het feit dat een MER<br />

een MER moet zijn. Als we een MER een MER laten zijn, zullen we veel transparanter<br />

werken. Ik zeg nogmaals dat het gebrek aan transparantie het draagvlak permanent doet<br />

verbrokkelen en een te ingewikkelde MER-procedure is daar een voorbeeld van.<br />

De heer Guy Janssens: Een MER van duizend bladzijden of meer, iets wat vaak voorkomt<br />

bij grotere projecten, wordt door niemand gelezen.<br />

De voorzitter: Wat is de beleidsrelevantie er dan nog van<br />

De heer Marino Keulen: Dan blijft alleen nog het vormelijke aspect ervan over.<br />

De voorzitter: Ik denk ook aan wat net al aan bod kwam, namelijk het onderscheid tussen<br />

de plan-MER en de project-MER en dat er opportuniteitsoverwegingen worden gemaakt.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


34 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

III. 8 JANUARI 2010<br />

GEDACHTEWISSELING MET VERTEGENWOORDIGERS VAN HET DEPARTE-<br />

MENT MOBILITEIT EN OPENBARE WERKEN (MOW), HET DEPARTEMENT<br />

RUIMTELIJKE ORDENING, WOONBELEID EN ONROEREND ERFGOED (RWO)<br />

EN HET DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR EN ENERGIE (LNE) VAN DE<br />

VLAAMSE ADMINISTRATIE OVER DE ERVARINGEN MET PROCEDURES BIJ<br />

GROTE PROJECTEN<br />

1. Opening van de vergadering<br />

De voorzitter: Er zijn ook twee leden van de Expertencommissie Infrastructuurprojecten<br />

aanwezig. Is de commissie het ermee eens dat zij ook het woord krijgen tijdens deze vergadering<br />

(Instemming)<br />

2. Gedachtewisseling met het Departement Mobiliteit en Openbare Werken<br />

2.1. Uiteenzetting door mevrouw Carol Vercarre en mevrouw Isabel Franck, Afdeling<br />

Juridische Dienstverlening van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken<br />

Mevrouw Carol Vercarre: We stellen vast dat zowel het regeerakkoord als de beleidsnota’s<br />

van de diverse betrokken ministers voornemens uiten om maatschappelijk belangrijke<br />

investeringsprojecten te versnellen.<br />

Het regeerakkoord geeft het kader aan: “We onderzoeken in welke mate een infrastructuurdecreet<br />

voor MER-plichtige projecten naar Nederlands en Waals voorbeeld effectief<br />

een kader kan scheppen waarbinnen de decreetgever zelf sneller vergunningen kan verstrekken.”<br />

De beleidsnota van minister Crevits benadrukt dat ze wil nagaan hoe er voor<br />

openbare werken door middel van een infrastructuurdecreet een duidelijkere rechtspositie<br />

kan worden gegeven aan de infrastructuurbeheerder. De beleidsnota van minister<br />

Schauvliege voorziet ook in een “optimalisering van milieuregelgeving en een optimalisering<br />

van milieuprocedures”. De beleidsnota van minister Muyters voorziet in het<br />

doorvoeren van procedurele vereenvoudigingen en het evalueren van de inspraak- en<br />

beroepsmogelijkheden.<br />

We vestigen eerst de aandacht op het decreet van 8 november 2002 houdende controle op<br />

de grote infrastructuurprojecten. Dat voorziet in de implementatie van een systeem van<br />

risicobeheer voor grote infrastructuurprojecten, waarbij er jaarlijks wordt gerapporteerd<br />

aan het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> over de resultaten van die risicomonitoring. Ondertussen is<br />

de derde rapportering, voor 2010, al in opmaak. Het rapport gaat dieper in op het systeem<br />

van risicobeheer. Het geeft voor elk groot infrastructuurproject een overzicht van de<br />

inhoud van de rapportering en de vastgestelde evoluties van 2009. Voor die grote infrastructuurwerken<br />

wordt het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> dus structureel geïnformeerd over de huidige<br />

stand van zaken, de oorzaken van de gedetecteerde risico’s inbegrepen. Onder meer<br />

gaat het dan over het tijdspad van het project en de mogelijke vertragingen.<br />

Deze rapporteringen hebben geleid tot een aantal vaststellingen, waaruit we knelpunten<br />

hebben afgeleid. Zo stellen we vast dat er sprake is van lange doorlooptijden alvorens<br />

een project daadwerkelijk kan worden gerealiseerd. Ook is er sprake van een complexe<br />

regelgeving en complexe procedures. Er is eveneens vaak sprake van gerechtelijke procedures,<br />

die projecten hypothekeren. Die vaststellingen hebben geleid tot bedenkingen en<br />

suggesties vanwege MOW, die moeten worden onderzocht als we willen komen tot een<br />

infrastructuurdecreet.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 35<br />

We hebben een lijst gemaakt van de knelpunten, met een onderverdeling in <strong>Vlaams</strong>e en<br />

federale bevoegdheden. Wat de <strong>Vlaams</strong>e bevoegdheden betreft, geven we eerst een aantal<br />

algemene punten, en dan hebben we het meer specifiek over ruimtelijke ordening en<br />

milieurecht. De federale bevoegdheden betreffen vooral de onteigeningswetgeving en de<br />

procedures bij de Raad van State. Voor alle duidelijkheid, we focussen op de knelpunten<br />

die ook in het regeerakkoord en de beleidsnota’s vermeld staan. Er zijn er uiteraard ook<br />

nog andere, zoals vertraging te wijten aan bodemsaneringen tijdens de uitvoering van een<br />

project, aan archeologie, aan gelijktijdige werven die elkaar hinderen, aan problemen met<br />

de milieuvergunning enzovoort. Daar gaan we dus niet verder op in. We spitsen ons echt<br />

toe op de belangrijkste punten.<br />

Algemene knelpunten vinden we terug in de voorbereidende fase en bij de inspraakmomenten<br />

en de openbare onderzoeken. Wat de voorbereidende fase betreft, moeten we<br />

toegeven dat de voorbereiding van projecten soms beter kan, bijvoorbeeld door in een<br />

integraal vooronderzoek te voorzien. Daarbij zou er al sprake zijn van een milieuscope,<br />

een alternatievenonderzoek, een maatschappelijke kosten-batenanalyse, hydraulische studies<br />

enzovoort. Er kunnen ook betere afspraken worden gemaakt over communicatie, bijvoorbeeld<br />

over wie over wat communiceert. Vanaf het prille begin zouden we een groter<br />

draagvlak moeten kunnen creëren.<br />

Dat hangt ook samen met de inspraakmomenten en openbare onderzoeken. Nu is daarin<br />

op verschillende momenten in de verschillende procedures voorzien, maar vaak te laat in<br />

de procedure. Het is misschien ook onduidelijk welke bezwaren op welk tijdstip mogen<br />

worden ingediend, zodat men soms nog bij de bouwvergunning komt aanzetten met<br />

bezwaren die men eigenlijk al had kunnen indienen toen het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan<br />

(GRUP) werd opgemaakt. Een belangrijk aandachtspunt voor ons is ook<br />

de verhouding tussen privé- en algemeen belang. Misschien moet worden nagegaan hoe<br />

we kunnen voorkomen dat het privébelang telkens het algemeen belang doorkruist. Dat is<br />

misschien delicaat, maar voor ons toch wel belangrijk.<br />

Dan komen we bij het onderdeel van de ruimtelijke ordening. Dat is eigenlijk de enige<br />

materie waarover Europees niets geregeld is, zodat wijzigingen er gemakkelijker kunnen<br />

worden doorgevoerd dan bijvoorbeeld in het milieurecht, dat sterk door Europa wordt<br />

beïnvloed. Wat de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen betreft, voorziet de nieuwe<br />

Codex Ruimtelijke Ordening al in een aantal mogelijkheden voor grootschalige stedenbouwkundige<br />

projecten, zoals een geïntegreerde plannings- en uitvoeringsprocedure en<br />

bepaalde administratiefrechtelijke faciliteiten.<br />

Toch denken wij bij MOW dat er nog suggesties zouden kunnen zijn om andere wijzigingen<br />

door te voeren, zoals het verminderen van het aantal projecten waarvoor een GRUP<br />

nodig is en eventueel een evaluatie van het Kleinewerkenbesluit. Indien nodig moet dat<br />

opnieuw worden uitgebreid. Ook moet worden bekeken of het mogelijk is de lange doorlooptijden<br />

van procedures in te korten in bepaalde fases, en moet eventueel worden voorzien<br />

in tussentijdse beroepsmogelijkheden, zodat bijvoorbeeld bij procedures tegen het<br />

GRUP bij de Raad van State niet meer kan worden teruggekomen op procedurefouten<br />

die helemaal in het begin van de procedure werden gemaakt. Voor zeer specifieke grote<br />

projecten lijkt het ons misschien ook aangewezen dat de typevoorschriften veeleer flexibel<br />

kunnen worden toegepast, zodat, als in het GRUP nog niet meteen iets kon worden<br />

geconcretiseerd, en naderhand blijkt dat er ergens een kleine aanpassing moet gebeuren,<br />

het GRUP niet volledig opnieuw moet worden opgemaakt. De vergunningen volgen de<br />

bijzondere procedure uit de codex, met al vrij korte termijnen. Hier ziet men geen tijdswinst<br />

meer mogelijk.<br />

De nieuwe beroepsprocedure bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen kan nog niet worden<br />

geëvalueerd. Men wijst wel op een mogelijk conflict tussen uitspraken van de Raad<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


36 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

van State over een RUP en uitspraken van de Raad voor Vergunningsbetwisting over een<br />

bouwvergunning in het kader van hetzelfde project. De toekomst zal moeten uitwijzen of<br />

dit effectief een probleem zal zijn.<br />

Mevrouw Isabel Franck: Er zijn een aantal knelpunten in verband met het milieurecht.<br />

Een eerste knelpunt gaat over de milieueffectrapportage. MOW stelt vast dat er zowel bij<br />

de burger als bij andere actoren een verkeerde perceptie is van een MER. Men ziet niet<br />

altijd goed in waarom een MER wordt goed- of afgekeurd. Een goed- of afkeuring heeft<br />

te maken met een goede of slechte onderbouwing en niet zozeer met de effecten zelf. Het<br />

is niet zo dat een MER, omdat er negatieve effecten zijn vastgesteld, wordt afgekeurd.<br />

Indien een MER goed is onderbouwd, wordt het goedgekeurd en is het een element dat<br />

wordt gebruikt in de verdere besluitvorming.<br />

Een MER is slechts één element waarmee rekening moet worden gehouden. Er zijn ook<br />

nog heel wat andere elementen die ook moeten worden onderzocht en mee in acht moeten<br />

worden genomen. Het gaat om multicriteria-analyses, mobiliteit, landbouw, ruimte, maatschappelijke<br />

kosten-batenanalyses enzovoort. Deze elementen worden dus vaak overschaduwd<br />

door het MER, wellicht omdat het op dit moment het enige wettelijke instrument is.<br />

MOW suggereert om eens na te gaan of er geen mogelijkheid is om alle elementen in één<br />

rapport te onderzoeken. Men kan dan spreken over een effectenrapport in plaats van een<br />

milieueffectenrapport.<br />

Ook over de omvang en de inhoud van de MER-procedure kunnen er vragen worden<br />

gesteld. MOW vraagt zich af of er geen te strenge omzetting is van de Europese MERrichtlijnen<br />

en of er geen aanpassingen kunnen gebeuren ten voordele van een versnelling<br />

van de procedures. Ook inhoudelijk zouden er vereenvoudigingen kunnen gebeuren. Men<br />

zou dit kunnen nagaan door een rechtsvergelijkend onderzoek en door inspiratie te halen<br />

in Nederland.<br />

Termijnen zijn wel bindend, maar er zijn geen sancties, en ze zijn lang. Misschien moet<br />

men onderzoeken of er ook hier geen wijzigingen mogelijk zijn, weer ten voordele van een<br />

versnelling van de bestaande procedures.<br />

MOW meent dat het goedkeuringsverslag een eindonderzoek moet zijn dat geen verrassingen<br />

meer mag inhouden en een laatste fase van de kwaliteitsbewaking moet zijn. Alles<br />

moet voordien reeds duidelijk zijn. MOW stelt vast dat een goedkeuringsverslag soms nog<br />

voorwaarden en eisen bevat die voor onverwachte wendingen kunnen zorgen. Ook hier de<br />

vraag of sommige bepalingen niet kunnen worden aangepast.<br />

Er is geen beroep mogelijk tegen een milieueffectrapportage, maar de argumenten in verband<br />

met een MER kunnen later wel worden aangehaald in de procedure voor de Raad<br />

van State. Om dit te voorkomen, stelt MOW voor om na te gaan of de goed- of afkeuring<br />

van het MER geen aanvechtbare rechtshandeling met beroepsmogelijkheid moet worden.<br />

Er zijn ook nog knelpunten op het vlak van de verhouding tussen het plan-MER en het<br />

project-MER. MOW stelt een drietal zaken vast. Voor een aantal concrete infrastructuurwerken<br />

is een GRUP nodig en moet er dus een plan-MER worden opgesteld. Maar soms<br />

vraagt de hoogdringendheid dat het project al veel vroeger plaatsvindt en dat bijgevolg<br />

dus ook het project-MER zou moeten kunnen vooroplopen op het plan-MER. De huidige<br />

MER-regelgeving is hierover niet duidelijk. MOW zou willen laten nagaan of dit in<br />

bepaalde gevallen niet moet worden mogelijk gemaakt.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 37<br />

In een aantal andere gevallen wordt er een GRUP opgemaakt zonder concrete projecten.<br />

Het onderscheid tussen het plan-MER en het project-MER is hier niet altijd duidelijk<br />

genoeg. Het plan-MER mag niet zo gedetailleerd zijn zoals een project-MER.<br />

Tot slot zou het plan-MER ook een duidelijke trechterfunctie moeten vervullen wat de<br />

alternatieven betreft. Het plan-MER zal een aantal alternatieven weerhouden. Het project-MER<br />

zou enkel mogen voortgaan op die alternatieven en het niet meer hebben over<br />

alternatieven die niet in het plan-MER zijn opgenomen.<br />

Dan komen we bij de passende beoordeling. Ook hier stellen we in de praktijk een aantal<br />

vertragingen vast. Het zou goed zijn indien zou worden onderzocht waaraan deze vertragingen<br />

precies te wijten zijn en hoe ze kunnen worden opgelost.<br />

De milderende maatregelen worden nu altijd pas in een zeer laat stadium duidelijk. Daardoor<br />

loopt de realisatie vertraging op. Er zou moeten worden onderzocht hoe deze maatregelen<br />

al in een vroegere fase kunnen worden besproken en vastgelegd.<br />

Een terrein waarop Vlaanderen geen vrij spel heeft, levert toch enkele belangrijke aandachtspunten.<br />

We vinden dat de onteigeningswetgeving mag worden gemoderniseerd. Er<br />

zou een versoepeling moeten komen van de administratieve en gerechtelijke procedures.<br />

Een snellere grondinname zou mogelijk moeten zijn voor beperkte onteigeningen, bijvoorbeeld<br />

in functie van verkeersveiligheid.<br />

Een zeer belangrijke vertragingsfactor zijn de procedures van de Raad van State. Ook hier<br />

zijn wij niet bevoegd, maar wij hebben wel een aantal suggesties. Er zou al veel worden<br />

verholpen indien de uitspraak binnen een welbepaalde termijn zou moeten gebeuren en<br />

indien de mogelijkheid van een gedeeltelijke vernietiging zou bestaan, of een mogelijkheid<br />

tot reparatie, zoals in Nederland. Daarmee wordt bedoeld dat al tijdens de procedures het<br />

gebrek wordt hersteld, in plaats van meteen over te gaan tot vernietiging.<br />

Gelet op alle hier vermelde knelpunten en de knelpunten die nog moeten worden onderzocht,<br />

lijkt de opmaak van een infrastructuurdecreet zeker aangewezen. We gaan dan ook<br />

graag in op het voorstel om een taskforce van ambtenaren uit de betrokken departementen<br />

en beleidsdomeinen op te richten ten einde hiernaar verder onderzoek te verrichten,<br />

zoals door de commissie zelf werd gesuggereerd.<br />

3. Gedachtewisseling met het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend<br />

Erfgoed<br />

3.1. Uiteenzetting door mevrouw Christine Daniels, afdeling Ruimtelijke Planning van<br />

het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed<br />

Mevrouw Christine Daniels: We gaan eerst in op de manier waarop RWO betrokken is bij<br />

deze problematiek. Vervolgens gaan we kort in op de knelpunten die we vaststellen op<br />

procedureel, maar voornamelijk op inhoudelijk en procesmatig vlak. Daarna geven we<br />

enkele oplossingspisten en conclusies.<br />

De betrokkenheid van RWO, voor zover het de procedures betreft en voor zover het gaat<br />

over een project waarvoor de bestemmingswijziging nodig is, is onder meer gelegen in<br />

de plan-MER-rapportage. Aangezien de link met het RUP moet worden gemaakt, zijn<br />

wij daar vrij nauw bij betrokken. Vervolgens maken wij het RUP op en leiden wij daarin<br />

de procedure. In de daaropvolgende vergunningsfase wordt eerst de project-MER opgemaakt.<br />

Daar is onze betrokkenheid veeleer zijdelings en adviesverlenend. Ten slotte is<br />

er de stedenbouwkundige vergunning die, voor zover het projecten van algemeen belang<br />

betreft, niet door de gemeenten maar door de gedelegeerde of de gewestelijke steden-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


38 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

bouwkundige ambtenaar wordt afgeleverd. Wij zijn uiteraard ook betrokken bij eventuele<br />

juridische procedures achteraf en natuurlijk ook bij het voorproject, voordat de formele<br />

procedure van start gaat.<br />

Er is recent een vereenvoudiging ingevoerd. De <strong>Vlaams</strong>e Codex bepaalt dat kleine wijzigingen<br />

van handelingen van algemeen belang mogelijk zijn, in afwijking van de bestaande<br />

gewestplannen en RUP’s. Daardoor kan in een aantal gevallen de eerste stap – plan-MER<br />

en RUP – worden overgeslagen. Dat besluit bevat een aantal voorwaarden waaraan voldaan<br />

moet zijn. Het moet gaan om bestaande of bestemde infrastructuur, die aanwezig<br />

is op het gewestplan of RUP, maar nog niet is aangelegd. De handelingen mogen niet<br />

opgenomen zijn in bijlage 1 van het MER-decreet, ze mogen dus niet MER-plichtig zijn.<br />

Ze mogen niet worden uitgevoerd in een ruimtelijk kwetsbaar gebied. Wanneer ze daar<br />

wel in gelegen zijn, mogen ze er geen significante impact op uitoefenen. Wanneer het om<br />

weginfrastructuur gaat, moet het gaan om een ruimtelijke of verkeerstechnische optimalisatie<br />

van de situatie. Dat kan dan een knooppunt betreffen, of een verbreding van de weg<br />

of een verschuiving van de as van de weg of de aanleg van een carpoolparking. Dat alles<br />

natuurlijk onder bepaalde voorwaarden.<br />

Daarnaast vestigen wij er de aandacht op dat er, vooraleer er van start wordt gegaan met<br />

de formele procedures, een heel voortraject is. Afhankelijk van de projectstructuur en van<br />

de initiatiefnemer worden wij daar op een of andere manier bij betrokken. Het gaat dan<br />

bijvoorbeeld om streefbeeldstudies, tracéstudies, haalbaarheidsstudies, technische onderzoeken.<br />

Onze rol kan daarin heel verschillend zijn, afhankelijk van het onderwerp. Afhankelijk<br />

van de projectstructuur is die rol veeleer van formele of informele aard.<br />

Uit die opeenvolging van procedures blijkt duidelijk dat een heel goede afstemming en<br />

coördinatie nodig zijn om het geheel vlot te laten verlopen. Dan hebben we het niet alleen<br />

over timing maar ook over inhoudelijke conclusies.<br />

Elke stap heeft natuurlijk een impact op de volgende stap. Een goede samenwerking en<br />

afstemming tussen de betrokken administraties en onderzoekers is essentieel.<br />

Wat de knelpunten betreft, is onze belangrijkste vaststelling dat er veel tijd ligt tussen<br />

het eerste voornemen om, bijvoorbeeld, een missing link aan te pakken en de feitelijke<br />

uitvoering van de werken. Ons inziens, is dit zeker niet geheel aan de procedures te wijten.<br />

Volgens ons nemen de procedures slechts een beperkt gedeelte van de tijd in. Het is<br />

heel belangrijk een goed planningsproces te voeren voor de formele procedures worden<br />

aangevat. Ik heb het hier niet enkel over de technische en andere onderzoeken die voor de<br />

effectieve start moeten worden gevoerd. Er is ook behoefte aan een goed voorproces. Dit<br />

moet tot een vlot traject en een maatschappelijk draagvlak leiden. Een consensus moet het<br />

mogelijk maken goede keuzes te maken. Daarnaast zijn er nog inhoudelijke knelpunten.<br />

Het is in elk geval niet onze bedoeling te zeer op de decretale procedures inzake de ruimtelijke<br />

ordening te focussen. Volgens ons vormen die immers slechts een beperkt gedeelte<br />

van het hele proces.<br />

Wat de ruimtelijke ordening betreft, gaat het om maximale vervaltermijnen. De decretaal<br />

bepaalde termijnen zijn effectief vervaltermijnen. Dat betekent dat we er steeds naar<br />

streven sneller te werken. Eenmaal het openbaar onderzoek voor een ruimtelijk uitvoeringsplan<br />

is afgelopen, is de termijn om tot een definitieve vaststelling te komen decretaal<br />

bepaald. Het gaat om een maximumtermijn. Indien de adviescommissie snel een advies<br />

uitbrengt en indien er een consensus is, kunnen we sneller tot de definitieve vaststelling<br />

overgaan.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 39<br />

Daarnaast mogen we niet vergeten dat een aantal procedurele stappen ten gevolge van<br />

Europese verdragen verplicht zijn. Die stappen zijn bedoeld om de inspraak te garanderen<br />

en om tot een draagvlak te komen. Dat draagvlak zal er echter niet enkel omwille van formele<br />

procedures, maar vooral omwille van het voortraject komen.<br />

We stellen vast dat steeds meer procedures worden aangespannen tegen RUP’s en tegen<br />

de afgeleverde vergunningen. Het is dan ook belangrijk dat we de procedures zorgvuldig<br />

doorlopen en geen fouten maken. Veel procedures die worden aangespannen, grijpen<br />

terug naar een aantal beoordelingen in milieueffectenrapporten en in mobiliteitseffectenrapporten<br />

en naar ingediende bezwaarschriften. Die documenten zijn oorspronkelijk<br />

bedoeld om de overheid toe te laten een goede beslissing te nemen. Nu worden ze gebruikt<br />

of zelfs misbruikt om op basis van kleine elementen die onvoldoende zijn gemotiveerd een<br />

schorsing of een vernietiging te verkrijgen. Een goede motivering is dan ook zeer belangrijk.<br />

Dit kost op zich echter ook wat tijd.<br />

De inhoudelijke knelpunten zijn voor ons de belangrijkste. In de loop van het traject van<br />

heel ruwe schets van een tracé tot de feitelijke realisatie in het technisch ontwerp vinden<br />

allerlei onderzoeken plaats. Die onderzoeken kunnen tot bijstellingen van het oorspronkelijk<br />

tracé leiden. Dat heeft natuurlijk een impact op het RUP of op de lopende vergunningsprocedure.<br />

Zoals al eerder is opgemerkt, kan dat tot problemen leiden.<br />

Voor veel missing links wordt momenteel met een ‘Design, Build, Finance, Maintain’-<br />

procedure (DBFM-procedure) gewerkt. Op die manier wordt getracht de aannemer een<br />

bepaalde mate van ontwerpvrijheid te laten behouden. Het is niet altijd even eenvoudig<br />

dit in een RUP te verwerken. In een RUP moeten immers bepaalde kwaliteitseisen worden<br />

vastgelegd en moeten een aantal milderende maatregelen uit het MER worden vertaald.<br />

Daarnaast moeten in het RUP ook de omvang van het tracé en het tracé zelf worden vastgelegd.<br />

Het vinden van dit delicate evenwicht vergt een hele zoektocht.<br />

Tot slot wil ik nog iets zeggen over de relatie tussen een plan-MER en een RUP en tussen<br />

een project-MER en een stedenbouwkundige vergunning. We merken vaak dat met<br />

verschillende niveaus van detaillering wordt gewerkt. In een RUP ligt het abstractieniveau<br />

veel hoger dan in een plan-MER, waarin de milderende maatregelen al heel gedetailleerd<br />

worden uitgewerkt. Het is niet altijd eenvoudig beide met elkaar te verzoenen. De milderende<br />

maatregelen in het MER moeten in het RUP of in de stedenbouwkundige vergunning<br />

een vertaling krijgen. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat een<br />

RUP enkel uitspraken kan doen over wat ruimtelijk relevant is. Dat is niet het geval voor<br />

elk punt dat in een MER is opgenomen. Dit vergt een zoektocht. Bovendien is dit een<br />

zwak punt dat in procedures bij de Raad van State vaak aan bod komt.<br />

Wat de procedures betreft, zouden enkele denksporen tot oplossingen kunnen leiden.<br />

Door bepaalde procedures te laten overlappen, zou tijdswinst kunnen worden geboekt.<br />

Na de kennisgevingsfase van het plan-MER wordt de opmaak van het plan-MER aangevat.<br />

We zouden tegelijkertijd ook aan de opmaak van het RUP kunnen beginnen. Na de<br />

bespreking van de ontwerptekst van het plan-MER zou al een plenaire vergadering in verband<br />

met het RUP kunnen worden georganiseerd. Hierdoor zou na de goedkeuring van<br />

het plan-MER al onmiddellijk een voorlopige vaststelling van het RUP door de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Regering kunnen plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor wat na de voorlopige vaststelling<br />

nog moet gebeuren. Eenmaal een openbaar onderzoek is gevoerd, kan de opmaak van<br />

het project-MER al aanvatten. Die mogelijkheid is ondertussen formeel in de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Codex Ruimtelijke Ordening opgenomen. De bepalingen inzake ruimtelijke projecten van<br />

gewestelijk en strategisch belang laten toe procedures te laten overlappen. Aangezien die<br />

artikelen nog maar pas van kracht zijn, hebben we hier echter nog niet veel ervaring mee.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


40 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Een goede coördinatie en afstemming vergen niet enkel een stappenplan in de tijd, maar<br />

ook met betrekking tot de inhoud. De onderzoeken en procedures hebben immers een<br />

belangrijke invloed op elkaar. Wat betreft de procedures en de tijd die die innemen, willen<br />

we er ook op wijzen dat er met de Codex voor dossiers die ingediend zijn volgens de bijzondere<br />

procedure, ondertussen ook een dwingende behandelingstermijn geldt. De stedenbouwkundig<br />

ambtenaar heeft na het advies van het schepencollege 60 dagen de tijd om<br />

een beslissing te nemen, zo niet is het een stilzwijgende weigering. Dat betekent natuurlijk<br />

ook dat dit een heel krappe periode is, indien er nog bijkomend onderzoek of bijkomend<br />

overleg nodig is. Dat is heel moeilijk. Vandaar dat ervoor gepleit wordt om voorafgaand<br />

aan het indienen van de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag al tot een consensus te<br />

komen.<br />

Daarbij aansluitend, lijkt vooroverleg ons enorm belangrijk, zowel op het vlak van het<br />

ruimtelijk uitvoeringsplan (bestemmingswijziging) als op het vlak van de stedenbouwkundige<br />

vergunningsaanvraag. De Codex heeft daar ook op ingespeeld met een mogelijkheid<br />

om projectvergaderingen te organiseren. Er is op dit moment een uitvoeringsbesluit in<br />

opmaak. Er wordt gemikt op een inwerkingtreding vanaf 1 april. Dat betekent dat er<br />

vooroverleg kan plaatsvinden met alle adviesverlenende instanties, wat dan leidt tot een<br />

schriftelijk stedenbouwkundig attest, waar niet zomaar op kan worden teruggekomen.<br />

Wat betreft de inhoud, willen we er ook de nadruk op vestigen dat de verschillende<br />

instrumenten op de juiste manier moeten worden ingezet. Het is al herhaaldelijk aan bod<br />

gekomen dat een plan-MER vaak heel gedetailleerd wordt uitgewerkt en meer op projectniveau<br />

gesitueerd is. Wanneer een plan-MER effectief in functie van de tracébeoordeling<br />

wordt ingezet, maakt het dat veel eenvoudiger om de vertaling naar het ruimtelijk uitvoeringsplan<br />

uit te voeren. Hetzelfde geldt voor het ruimtelijk uitvoeringsplan, om daar op<br />

een voldoende abstract niveau te blijven, zodat later, in de stedenbouwkundige vergunning<br />

en in het project-MER, de nodige onderzoeken en verfijning verder kunnen gebeuren.<br />

Daarbij aansluitend, willen we wijzen op de benchmarkstudie die RWO heeft laten uitvoeren,<br />

met de bedoeling om inzicht te krijgen in de manier waarop het er in andere regio’s in<br />

de praktijk aan toe gaat. De studie gaat verder dan louter kijken naar het juridische luik,<br />

omdat dat niet altijd even duidelijk maakt hoelang een procedure duurt of wat er echt in<br />

een beoordeling staat. Daarom hebben we echt naar de praktijk gekeken.<br />

Er zijn zeven regio’s geraadpleegd: het Brusselse en Waalse Gewest, Denemarken, Finland,<br />

Schotland, Beieren en Oostenrijk. De vragen die daar gesteld zijn, peilden naar<br />

de juridische achtergrond, de praktijk van zowel ruimtelijke ordening als MER, en de<br />

integratie tussen beide planningsprocessen. Verder zijn er ook een aantal praktijkvragen<br />

gesteld over specifieke elementen zoals hiërarchie van plannen, onderzoek tot MER, nota<br />

publieke consultatie, de methodiek, monitoring en evaluatie.<br />

Ik geef u een aantal in dit kader relevante antwoorden die we op de vragen hebben gekregen.<br />

Opmerkelijk is dat de wetgeving in de meeste regio’s, hoewel oorspronkelijk misschien<br />

opgenomen in de milieuwetgeving, op dit moment, voor zover het gaat om plan-MER’s<br />

voor ruimtelijke plannen, volledig geïntegreerd is in de ruimtelijkeordeningswetgeving.<br />

Verder liggen het initiatief en de deskundigheid voor het opmaken van de milieueffectenrapporten<br />

bij de planningsautoriteit en worden er zelden consultants ingehuurd. Meer<br />

zelfs: heel vaak wordt aangegeven dat consultants inhuren een zwak punt is, omdat je dan<br />

gaat werken met mensen die misschien te weinig voeling hebben met de politieke gevoeligheden<br />

en er dus ook te moeilijk op kunnen inspelen. In andere gevallen treedt de milieuadministratie<br />

zelf op als consultant.<br />

Ook de scoping gebeurt door de planningsautoriteit, in bepaalde gevallen met adviesinstanties<br />

of met inspraak van de bevolking. De discussie die wij hier vaak opmerken<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 41<br />

over de vraag of een MER een afzonderlijk document moet zijn, dan wel of het volledig<br />

geïntegreerd moet worden in het ruimtelijk uitvoeringsplan, speelt ook in andere regio’s.<br />

Hetzelfde geldt voor de detailleringsgraad. Dat is hier vaak een moeilijk punt, en dat geldt<br />

ook voor de andere regio’s.<br />

De kwaliteitscontrole die daarna op de afgewerkte milieubeoordeling moet gebeuren,<br />

valt vaak volledig onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde planningsoverheid. Er<br />

is dus vaak geen goedkeuringsprocedure, zoals hier wel het geval is. In bepaalde gevallen<br />

gebeurt dat ook door een impliciete controle door het garanderen van raadpleging<br />

en participatie. Die raadpleging en participatie worden als heel belangrijke elementen<br />

beschouwd. In een aantal gevallen horen daar formele verplichtingen bij, maar bijvoorbeeld<br />

in Finland hebben ze een heel grote cultuur van raadpleging en participatie en blijven<br />

die formele verplichtingen beperkt.<br />

Daaruit kunnen we een aantal conclusies trekken. Een eerste conclusie is het belang van<br />

een geïntegreerd proces, waarmee we bedoelen dat Leefmilieu volledig geïntegreerd wordt<br />

in het ruimtelijke planproces en dat er geen seriële schakeling van verschillende procedures<br />

is. Er wordt ook vaak aandacht gevestigd op de meerwaarde van een getrapt of iteratief<br />

besluitvormingsproces. Daarnaast is er een participatief proces, waarbij er al in een vroeg<br />

stadium voldoende betrokkenheid moet worden gegarandeerd. Die betrokkenheid moet<br />

ook continu doorlopen. Het moet een heel open en transparant proces zijn, op maat van<br />

het specifiek project. Er is ook altijd aandacht gevraagd voor de focus op de verschillende<br />

rollen die de verschillende actoren moeten innemen.<br />

Tot slot wordt ook de aandacht gevestigd op het beperken van de graad van formalisme.<br />

Er wordt voor gewaarschuwd dat een hoge graad van formalisme misschien een illusie van<br />

rechtszekerheid geeft, maar die zeker niet biedt. Natuurlijk moeten wel de nodige randvoorwaarden<br />

worden vastgelegd.<br />

Een van de inhoudelijke oplossingspistes die wij voorstellen, is om te onderzoeken op<br />

welke manier kan worden overgegaan tot trapsgewijze beslissingsmomenten, waarbij bijvoorbeeld<br />

wordt gegarandeerd dat op het moment dat er een tracékeuze is gemaakt voor<br />

een missing link, er op een later moment niet meer op wordt teruggekomen en dat het echt<br />

is afgesloten. Bij een stedenbouwkundige vergunningsaanvraag voor een project wordt<br />

dus niet meer aangegeven dat het eigenlijk het verkeerde tracé is.<br />

Misschien wel het belangrijkste punt is het werken aan een maatschappelijk draagvlak.<br />

Goede communicatie lijkt ons essentieel, ook wanneer men kijkt naar de gerechtelijke procedures<br />

die achteraf vaak volgen. Het van bij de aanvang opbouwen van een maatschappelijk<br />

draagvlak kan dergelijke procedures vermijden.<br />

Naar ons aanvoelen, vormen de procedures van ruimtelijke ordening niet het grote probleem.<br />

Zij kunnen vrij snel worden doorlopen op het moment dat er een consensus is en<br />

dat de beleidsopties duidelijk zijn.<br />

Conclusie: het zijn niet zozeer de decretaal bepaalde procedures waarop moeten worden<br />

ingezet, maar veeleer het voortraject. Het gaat dan zowel over het opbouwen van een<br />

draagvlak als over het bereiken van een consensus over de juiste keuzes. Ook het inzetten<br />

van het juiste instrument op het juiste moment en op het juiste schaalniveau is essentieel.<br />

Het volledige proces van idee tot realisatie – goed coördineren en het invoeren van trapsgewijze<br />

beslissingsmomenten – is essentieel om op een eenvoudige en vlotte manier tot<br />

realisatie te komen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


42 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

4. Gedachtewisseling met het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie<br />

4.1. Uiteenzetting door de heer David Stevens, dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen<br />

van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie<br />

De heer David Stevens: De presentatie die ik zal geven, is opgebouwd uit de ervaring die<br />

ikzelf heb na meer dan tien jaar participatie in een aantal van de belangrijkste <strong>Vlaams</strong>e<br />

planningsprocessen uit het afgelopen decennium. Ik denk dan aan de afbakeningen van<br />

de havens van Antwerpen, Gent, Zeebrugge en het planningsproces rond het Economisch<br />

Netwerk Albertkanaal.<br />

Mijn presentatie bestaat uit drie onderdelen. Enerzijds geef ik een visie vanuit Leefmilieu<br />

op de oorzaken van de lange duur van die planningsprocessen. Ik zal ook een aantal leerpunten<br />

uit het buitenland naar voren brengen. Ik heb ook een eerste voorstel van aanpak<br />

over hoe we in de toekomst beter met die planningsprocessen kunnen omgaan.<br />

Vanuit Leefmilieu zijn wij al lange tijd betrokken bij die planningsprocessen. Wij zien een<br />

viertal belangrijke oorzaken voor het feit dat het in Vlaanderen zolang duurt voor er een<br />

schop in de grond gaat.<br />

De eerste oorzaak is dat het maatschappelijk bewustzijn de afgelopen decennia enorm<br />

is gegroeid wanneer het gaat over milieuproblemen. De tweede oorzaak is de ruimtelijke<br />

versnippering in Vlaanderen van functies en activiteiten. Een derde oorzaak heeft te<br />

maken met de toch wel moeizame zoektocht naar een maatschappelijk draagvlak voor die<br />

infrastructuurprojecten. De vierde oorzaak is veeleer procedureel. Wanneer het gaat over<br />

milieueffectenbeoordelingsprocedures, dan stellen we vast dat die worden opgeladen met<br />

zaken die daar eigenlijk niet thuishoren.<br />

Gedurende de afgelopen 20 à 30 jaar is de aandacht voor milieu, gezondheid en leefomgeving<br />

heel erg gestegen. Dat vertaalt zich vandaag in die milieueffectenbeoordeling. Het<br />

plan-MER heeft een hele evolutie met zich meegebracht waarin veel meer elementen van<br />

die complexe milieuproblematiek – lucht-, geluid- en bodemverontreiniging – zich opstapelen.<br />

Het MER komt dus steeds meer in beeld. Omwille van het stijgende belang van<br />

het milieu bij burgers en actiegroepen, worden ook de gekozen oplossingen en eventuele<br />

alternatieven steeds vaker in vraag gesteld.<br />

Vanuit het milieubeleid willen we aangeven dat een MER een goed of middelmatig milieuproject<br />

beter kan maken door het inpassen van een aantal milderende maatregelen of<br />

door aandacht te hebben voor een flankerend beleid. Een MER kan een slecht milieuproject<br />

echter niet goedmaken. Dat is onmogelijk.<br />

Wat die vier oorzaken betreft, zal ik een aantal ideeën naar voren brengen over hoe we<br />

daar in de toekomst mee kunnen omgaan.<br />

Wat de eerste oorzaak betreft, moeten we de maatschappelijke realiteit aanvaarden en<br />

daarop anticiperen. Het MER-rapport heeft een specifieke rol, met name het milieuonderzoek<br />

van die complexe mix van elementen van bodem, geluid en lucht. Het MER heeft<br />

niet tot doel om allerlei andere elementen te onderzoeken. Wat wel kan, is een MERproces<br />

op zich. Dat is, meer dan het opmaken van een MER-rapport, het MER-proces<br />

gebruiken als een plan of ontwikkelingsinstrument door een aantal milderende maatregelen<br />

te koppelen aan het oorspronkelijke plan. Er wordt dan niet alleen een weg aangelegd.<br />

Er wordt tegelijkertijd nagedacht over de omgeving van die weg: geluidsbuffers, fijn stof<br />

enzovoort.<br />

De tweede oorzaak, de ruimtelijke versnippering van functies en activiteiten in Vlaanderen,<br />

is typisch voor de <strong>Vlaams</strong>e context. Vlaanderen is volgebouwd met zaken die daar<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 43<br />

niet thuishoren. Wanneer we de vergelijking maken met een ander West-Europees land dat<br />

inzake bevolkingsdichtheid bij ons land aanleunt, dan stellen we vast dat in Vlaanderen 25<br />

percent van de ruimte is bebouwd. In Nederland is dat 15 percent. Het is vandaag uiteraard<br />

veel moeilijker om die noodzakelijke infrastructuurwerken, een nieuwe missing link,<br />

daar nog tussen te krijgen. We ondervinden veel meer oppositie. We moeten daar in ons<br />

milieubeleid en de MER-onderzoeken actief op inspelen. Een oplossing zoeken daarvoor<br />

duurt veel langer omdat we met veel meer randfactoren rekening moeten houden.<br />

Dat kunnen we niet van vandaag op morgen realiseren. Een kernversterkende ruimtelijke<br />

ordening zoals in een aantal andere landen, zou ons daarin kunnen helpen. De kosten<br />

voor infrastructuurwerken worden niet enkel door het project zelf bepaald, maar ook<br />

door de milderende maatregelen en het noodzakelijke flankerende beleid. Er zijn altijd<br />

mogelijkheden om de oppositie tevreden te stellen. Zo creëren we win-winsituaties. We<br />

kunnen bijvoorbeeld de landbouwers specifieke compensaties aanbieden, zoals een gebruikersregeling.<br />

We kunnen natuurlijk nooit iedereen tevreden stellen, maar we moeten er<br />

toch voor zorgen dat maatschappelijk belangrijke groepen de meerwaarde van een investeringsproject<br />

inzien. We moeten de alternatieven ook buiten de bestaande paden zoeken.<br />

In andere landen slaagt men daarin.<br />

De milieuaspecten zijn intussen veel belangrijker geworden. Het MER komt vaak vrij laat<br />

in het proces naar voren. De terinzagelegging – gekoppeld aan de opmaak van een plan-<br />

MER – dus ook. De terinzagelegging is voor de burger vaak de eerste kennismaking met<br />

de plannen van bijvoorbeeld een missing link. Het eerste planningsproces vindt meestal<br />

plaats binnen de administratie en op politiek niveau. De terinzagelegging gaat niet over de<br />

tevredenheid van de burger, maar over de methodiek van het plan-MER. Ook al maken<br />

we dat duidelijk, vaak grijpt de burger dat moment aan om op het project of het plan te<br />

schieten.<br />

Dat is niet de bedoeling en genereert extra werk voor de dienst-MER, waar we zelf niet<br />

voor geschikt zijn, dat moet ik toegeven. Het is niet onze taak om te reageren op de<br />

opmerkingen van burgers die een project niet zien zitten, maar om goed milieuonderzoek<br />

te voeren. Men moet de terinzagelegging duidelijker motiveren.<br />

Men moet een manier vinden om de goed- of afkeuring van de burger veel vroeger in het<br />

planningsproces te vragen, zelfs in de eerste fase al. Zoals collega’s al zeiden, moet de<br />

participatie en de zoektocht naar een draagvlak een aandachtspunt vormen gedurende het<br />

hele planningsproces. Een goed voorbeeld op dat vlak is het project Gentse Kanaalzone.<br />

Dat loopt al sinds begin jaren negentig. Er wordt continu met de wijkorganisaties overlegd.<br />

Er zijn altijd actiegroepen die oppositie voeren tegen een project. Spijtig genoeg zijn het<br />

vaak individuele burgers die via de Raad van State het project aanvallen. Wij vinden dat<br />

we methodes moeten zoeken om de zwijgende meerderheid die voorstander is te activeren.<br />

Dat zal niet eenvoudig zijn, maar wellicht een meerwaarde betekenen voor de planningsduur.<br />

Een laatste oorzaak van de lange duur van de planningprocessen is specifiek gebonden<br />

aan de MER-procedures. Gedurende die tien jaar hebben een aantal MER’s een abnormaal<br />

lange doorlooptijd gekend. Gemiddeld neemt dat een jaar in beslag. Zelfs voor een<br />

moeilijk project is dat voldoende om alle milieuaspecten in voldoende mate en gedetailleerd<br />

te onderzoeken. In de afgelopen jaren kwamen we dossiers tegen die anderhalf tot<br />

twee jaar nodig hadden. De hoofdreden daarvan is dat er niet-milieugebonden motivaties<br />

worden opgenomen in dat MER. Het MER is er eigenlijk enkel om het milieuonderzoek<br />

te voeren en om de politieke besluitvormers informatie te geven over de kwaliteit van het<br />

milieu en van de alternatieven die moeten worden onderzocht. Omdat het plan-MER het<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


44 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

enige instrument is met een stevige juridische verankering, probeert men de eindconclusie<br />

van het MER op te laden met niet-milieugebonden elementen. Dat kan een maatschappelijke<br />

kosten-batenanalyse zijn, of een multicriteria-analyse waarbij economische argumenten<br />

worden aangehaald om een bepaald tracé, een milieuvriendelijk alternatief toch nog<br />

in een bepaalde richting te duwen. Wij denken dat dat een expliciete opdracht is van het<br />

besluitvormingstraject en dat het niet de bedoeling kan zijn om het plan-MER daarmee<br />

op te laden. Dat zou moeten kunnen worden omgedraaid. Het MER is daar niet geschikt<br />

voor. Dat veroorzaakt die lange doorlooptijden. De behandelingstijd die de milieuoverheid<br />

daaraan besteedt, is eigenlijk veel korter. Zo waren er eind 2009 11 op 241 lopende<br />

dossiers waarvoor we de in de regelgeving opgenomen termijnen van orde overschrijden.<br />

Dat lijkt me niet zo catastrofaal.<br />

Hoe kunnen we daarmee omgaan Het is belangrijk dat dit herkenbare milieuonderzoek<br />

in een eerste informele fase van het planningsproces parallel kan lopen met die studies,<br />

zodat het plan-MER niet wordt overladen met al die andere studies qua mobiliteit en<br />

ruimtelijke en economische afwegingen. Een goed voorbeeld is het Economisch Netwerk<br />

Albertkanaal. Dat proces is begonnen in 2002 en wordt getrokken door de collega’s van<br />

Ruimtelijke Ordening. Daar heeft men in een eerste informele fase gedurende twee jaar<br />

allerlei onderzoeken parallel laten lopen, om dan te komen tot politieke besluitvorming.<br />

Op 23 april 2004 heeft de <strong>Vlaams</strong>e Regering op basis van het planningsproces beslist voor<br />

welke bedrijventerreinen ze zou gaan, en voor welke niet. Aan de hand van die keuzes zijn<br />

er dan een heel aantal vervolgprocessen en -projecten opgestart. Nu, zes jaar later, zien we<br />

dat die beslissing het beginpunt is geweest voor een heel aantal bedrijventerreinen. Het<br />

zijn er momenteel acht. Voor een aantal niet zo evidente bedrijventerreinen is er heel vlot<br />

een RUP opgestart. Ondertussen zijn ook al de vergunningen verstrekt en is men zelfs<br />

al bezig met de aanleg van een aantal terreinen. Onzes inziens is dat te danken aan die<br />

eerste planningsfase, waarin we niet bezig zijn geweest met formele MER- en andere procedures,<br />

maar waarbij we in een goed partnerschap en in samenwerking met gemeenten<br />

– want er is best ook wel wat informatie en participatie van lokale besturen geweest – zijn<br />

gekomen tot een politieke besluitvorming. Dat is dus gebeurd zonder dat er één formele<br />

procedure werd doorlopen.<br />

Ik geef het voorbeeld van de aanleg van een bedrijventerrein van 60 hectare. Voor Vlaanderen<br />

is dat toch geen klein bedrijventerrein. We hebben een aantal stappen op een tijdslijn<br />

gezet. De stappen die aan het milieubeleid, aan de formele MER-procedures, zijn<br />

gekoppeld, beslaan slechts enkele maanden, ten eerste voor een ontheffing van een plan-<br />

MER en ten tweede voor een ontheffing van een project-MER. Toch constateren we dat<br />

men er zeven jaar over doet om dat bedrijventerrein te realiseren. Er zijn vandaag heel veel<br />

aspecten die maken dat dit zeven jaar duurt en die hebben niet enkel te maken met een<br />

MER-aspect.<br />

Deze commissie gaat over de maatschappelijk belangrijke investeringsprojecten. Ik heb<br />

geprobeerd een niet-limitatieve opsomming te geven van de belangrijkste projecten waarvoor<br />

de voorbije twee jaar binnen onze dienst MER een MER-proces heeft gelopen. Dat<br />

is best een indrukwekkende lijst. Gelukkig stellen we vast dat een aantal projecten in uitvoering<br />

zijn, zoals het Diaboloproject en de Hedwige-Prosperpolder. Een aantal andere<br />

zijn echter echt nog wel langetermijndenken. Tegelijk zijn we ook vanuit het milieubeleid<br />

betrokken bij heel wat andere studies, die ook nog een aantal plannen voor de toekomst<br />

onderzoeken. Dat is toch wel een heel erg groot aantal waarmee we ons op twee jaar – op<br />

zich geen heel lange periode – tegelijkertijd en parallel mee moeten bezighouden. Dat<br />

maakt dat onze aandacht vanuit het milieubeleid heel sterk versnipperd is over een heel<br />

erg groot aantal projecten.<br />

LNE is dan ook voorstander van het opmaken van een politiek verankerd meerjarenplan<br />

op lange termijn, waarin er veel meer keuzes worden gemaakt. We achten het weinig rea-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 45<br />

listisch dat de lange lijst van projecten in de komende vijf jaar zou kunnen worden gerealiseerd.<br />

Toch moeten we onze aandacht over al die projecten verdelen. Dat lijkt ons niet zo<br />

efficiënt. Er moet een veel meer onderbouwde keuze worden gemaakt door het politieke<br />

besluit vormingsniveau, zodat de administratie zich kan beperken tot een aantal plannen<br />

die prioritair zijn voor Vlaanderen en waarop we dan ook prioritair kunnen inzetten.<br />

Daar zouden we dan ook echt projectleiders voor kunnen aanduiden. Vandaag is alleszins<br />

binnen de dienst-MER iedereen bezig met zeventien verschillende projecten en plannen.<br />

Dan kunnen we ons ook niet echt focussen en er voldoende diepgang in krijgen, bijvoorbeeld<br />

om mee te helpen aan dat maatschappelijk draagvlak.<br />

Dat staat vandaag ook zo in het regeerakkoord. Er zou een projectleider kunnen worden<br />

aangeduid voor een aantal plannen en projecten. Ook zou daaraan een multidisciplinair<br />

projectteam kunnen worden gekoppeld, met mensen van Ruimtelijke Ordening, Milieu,<br />

Mobiliteit, Archeologie en weet ik wie allemaal. Op die manier kunnen we die projecten<br />

wellicht sneller afronden, omdat we onze aandacht niet moeten versnipperen over een<br />

groot aantal projecten.<br />

Ik verwijs in dat verband naar een Nederlands voorbeeld, het project Stadshavens in<br />

Rotterdam. We kijken nogal vaak over onze noordergrens. We vinden dat een heel goed<br />

voorbeeld van een projectteam, dat ondertussen ook al bijna een decennium bezig is.<br />

Dat bestaat uit maar liefst 25 mensen, waarvan een aantal gedetacheerd vanuit de administratie<br />

en een aantal mensen die louter voor die opdracht in dienst zijn genomen.<br />

Die mensen zijn voltijds bezig om voor een onderdeel van de haven van Rotterdam in de<br />

begeleiding te voorzien van wat vandaag economisch terrein is – een aantal dokken – naar<br />

gemengd woon-werkgebied. Vandaag moet bij ons één iemand vaak zeven à acht verschillende<br />

projecten opvolgen. U zult begrijpen dat dit niet evident is en dat de kwaliteit daar<br />

echt wel onder lijdt.<br />

De voorbije jaren is er ook met betrekking tot de opmaak van plan-MER’s een enorm<br />

grote evolutie geweest. We zijn er zeker niet tegen om het aantal MER’s die worden opgemaakt<br />

te beperken.<br />

Ik vat de leerpunten kort samen. Er zijn diverse oorzaken die maken dat maatschappelijk<br />

belangrijke investeringsprojecten vertraging oplopen. Die oorzaken zijn contextgebonden.<br />

Er is niet één oorzaak die echt geldt voor alle planningsprocessen. Het is echt wel een mix<br />

van oorzaken, die vaak gebonden zijn aan de specificiteit van dat project.<br />

We merken, en vinden dat niet altijd even leuk, dat milieubeleid en MER’s vaak – en<br />

soms wel ten onrechte, vinden wij – worden genoemd als oorzaak van die vertraging. In<br />

een aantal gevallen zal dat zeker het geval zijn geweest, maar het zal zeker niet om een<br />

meerderheid gaan. Mea culpa: de <strong>Vlaams</strong>e overheid is onvoldoende georganiseerd voor<br />

die complexe planningsprocessen. Wij zijn heel sterk in het maken van procedures en dergelijke,<br />

maar het opvolgen van een complex planningsproces in de vandaag zo specifieke<br />

ruimtelijke context vraagt eigenlijk een specifieke knowhow. Vandaag zijn we daar wellicht<br />

niet zo goed op voorzien.<br />

Ik verwijs naar de studie ‘Geïntegreerd gebiedsgericht beleid’ van Jef Van den Broeck<br />

en Louis Albrechts. Die laatste is een van de auteurs van het Ruimtelijk Structuurplan<br />

Vlaanderen. Al tien jaar geleden gaven zij aan hoe we eigenlijk met dergelijke complexe<br />

planningsprocessen zouden moeten omgaan. In het pleidooi voor veel meer informele<br />

planningsprocessen kan de studie voor de leden van deze commissie een handleiding zijn.<br />

Ze bevat voorbeelden van hoe we daar efficiënt en met aandacht voor participatie mee<br />

kunnen omgaan.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


46 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Dan zijn er de leerpunten uit het buitenland. De benchmarkstudie werd al aangehaald. We<br />

merken dat een aantal knelpunten zeker niet specifiek zijn voor de <strong>Vlaams</strong>e context, maar<br />

een aantal andere wel. We merken ook dat die planningsprocessen in het buitenland zeker<br />

niet korter duren. Ze worden anders gestructureerd en verlopen anders, maar wij merken<br />

dat de meerderheid van die planningsprocessen ook echt wel jarenlang duren. Dat lijkt me<br />

typisch te zijn voor de West-Europese context. Wel heeft Vlaanderen nood aan een vergroting<br />

van de efficiëntie; aan een verdere integratie, zeker op het niveau van de administratie,<br />

maar ook inhoudelijk; aan een gezonde dosis informeel overleg, dus niet te veel nieuwe<br />

procedures creëren, en aan aandacht voor participatie. Wat dat betreft, onderschrijven we<br />

de conclusies van die studie.<br />

LNE heeft het Nederlandse programma Sneller en Beter van de commissie-Elverding<br />

bestudeerd en heeft er een aantal leerpunten uitgehaald. De commissie-Elverding heeft<br />

een aantal adviezen verstrekt. Een van de eerste resultaten van het programma Sneller en<br />

Beter is de keuze van één alternatief voor de zuidelijke ringweg rond Groningen, die zal<br />

worden aangelegd in 2015. Sneller We kunnen hier een vraagteken bij plaatsen. Beter<br />

Het lijkt zo, omdat men vrij vlug een alternatief heeft gekozen.<br />

De conclusies zijn het uitgangspunt voor een aantal LNE-studies die recent zijn opgestart.<br />

Een studie is de bevraging van alle stakeholders over hun evaluatie van alle MER-processen.<br />

Dit leidde tot een SWOT-analyse en een plan van aanpak met de bedoeling tot verbeterpunten<br />

te komen. Zeker nog dit jaar moet er een implementatieplan zijn.<br />

LNE gaat ook een aantal casestudy’s onderzoeken. Twintig lopende plan- en project-<br />

MER-processen worden gedetailleerd onderzocht op knelpunten met de bedoeling de<br />

processen te versnellen. Er wordt vooral gekeken naar de manier waarop men participatie<br />

kan verbeteren. In maart worden de eerste tussentijdse resultaten van de studie verwacht<br />

en na de zomer zou het eindrapport met aanbevelingen klaar moeten zijn.<br />

Deze initiatieven sluiten nauw aan bij de werking van deze ad-hoccommissie en bij de<br />

werking van de Expertencommissie van mevrouw Berx, in opdracht van de <strong>Vlaams</strong>e Regering.<br />

De conclusies uit de commissie-Berx zullen worden samengelegd met deze uit de<br />

LNE-studie om te komen tot een verbetering van de planningsprocessen. Vandaar dat de<br />

betrokkenheid van alle relevante actoren heel belangrijk is.<br />

LNE pleit in een eerste fase voor een informeel planningsproces, los van formele procedures,<br />

met een hoge graad van participatie, zowel van administraties als van individuele<br />

burgers. Ze moeten zo vroeg mogelijk worden betrokken, aangestuurd door een multidisciplinair<br />

projectteam uit de administratie, met een gebiedsenveloppe. Deze fase zou<br />

moeten worden afgesloten met een bestuursovereenkomst om een aantal afspraken te<br />

maken – het is het idee van de getrapte besluitvorming – over het verdere planningsproces.<br />

Hoe gaat het verder nadat er een bepaalde consensus is gevonden Die consensus kan<br />

gaan over een bepaalde missing link of over alternatieven enzovoort. Het is goed om die<br />

elementen in een bestuursovereenkomst vast te leggen, zodat men er in de formele MERprocedures<br />

niet meer op moet botsen. Hoe vlugger men in een bepaalde fase een bestuursovereenkomst<br />

kan afsluiten, hoe vlugger men alle mogelijke gerechtelijke procedures kan<br />

laten plaatsvinden. Een financieel plan is ook een belangrijk element in de bestuursovereenkomst.<br />

Het milieuonderzoek is geen formeel MER, wel een MER-proces en maakt evenwaardig<br />

deel uit van de eerste fase, net zoals bijvoorbeeld een mobiliteitsonderzoek. In het plan<br />

moeten milderende maatregelen worden opgenomen omdat het op die manier beter verkoopbaar<br />

is.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 47<br />

Indien voldaan wordt aan de drie kenmerken van het plan-MER – systematische en<br />

wetenschappelijk verantwoorde analyse van het plan en de redelijkerwijze in beschouwing<br />

te nemen alternatieven, kwaliteitsbeoordeling van de informatie, actieve openbaarheid –<br />

dan kan een ontheffing van plan-MER verleend worden. Dit kan dus een versnelling zijn.<br />

De volgende fase is veel meer aan procedures gekoppeld, want op dat moment is er eigenlijk<br />

al een eerste politieke besluitvorming gebeurd. In deze fase kunnen een gekozen alternatief<br />

of alternatieven parallel in een MER en in een RUP worden uitgewerkt. Ook deze<br />

fase wordt afgesloten met een bestuursovereenkomst.<br />

Deze aanpak is wellicht niet sneller qua planningsfase, maar wel efficiënter in die zin dat<br />

er een gelijkwaardig partnerschap is gegroeid en dat de bekommernissen van individuele<br />

burgers of actiegroepen sneller worden meegenomen. De kwaliteit is van een hoger<br />

niveau. Individuele burgers of actiegroepen zullen minder gronden hebben om naar de<br />

Raad van State te stappen. Op die manier is er wel een versnelling mogelijk.<br />

Deze aanpak is niet geschikt voor elk planningsproces in Vlaanderen. Het gaat over een<br />

beperkt aantal complexe planningsprocessen, zoals bijvoorbeeld de uitbouw van havens.<br />

Voor minder complexe projecten – bijvoorbeeld een ring rond een kleinstedelijk gebied<br />

– moet de doorlooptijd wel verkort kunnen worden. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid<br />

LNE en RWO, die daar nu reeds gezamenlijk aan werken.<br />

5. Bespreking<br />

De voorzitter: Deze interessante uiteenzettingen maken duidelijk dat de commissie zich de<br />

komende weken nog intens met deze problematiek zal moeten bezighouden.<br />

Naast de taskforce in de administratie, is er ook een Expertencommissie opgericht, die<br />

vertegenwoordigd is op deze hoorzitting.<br />

De heer Bart Martens: Mijnheer de voorzitter, ik wil eerst en vooral de sprekers danken<br />

voor hun boeiende uiteenzettingen. Het zou goed zijn indien ook de commissieleden de<br />

rapporten waarnaar zij verwezen zouden krijgen. Ik denk onder meer aan de benchmarkstudie,<br />

besteld door de Afdeling Ruimtelijke Planning (ARP), over de manier waarop de<br />

plan-MER al dan niet integreert in de planningsprocedures van de verschillende Europese<br />

regio’s.<br />

Mijn eerste vragen zijn gericht tot de vertegenwoordigster van Openbare Werken. Mevrouw,<br />

u pleit voor een meer uitgebreid integraal vooronderzoek, waarbij niet alleen de<br />

milieu effectenbeoordeling zou plaatsvinden, wat een geformaliseerde ex-antebesluitsevaluatiemethode<br />

is, maar ook een maatschappelijke kosten-batenanalyse, eventueel een<br />

landbouweffectenrapportering en dergelijke meer. U pleit voor een soort integrale benadering,<br />

waarbij verschillende effecten op een geïntegreerde manier worden beoordeeld. Zijn<br />

er al voorbeelden in het buitenland waar men met een dergelijk INTEGER, een integraal<br />

effectenonderzoek, werkt Ik weet dat in Nederland het instrument van de maatschappelijke<br />

kosten-batenanalyse wettelijk is vastgelegd. Maar daar houdt het, denk ik, mee op.<br />

Misschien zijn er lidstaten die met een MOBER werken, een officiële mobiliteitseffectenrapportage.<br />

Zijn er lidstaten die ervaring hebben met een meer geïntegreerde effectenbeoordeling<br />

in een vroeg stadium van de besluitvorming<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


48 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

U hebt gewezen op een aantal tekortkomingen van de onteigeningswetgeving. Wij kunnen<br />

daar natuurlijk weinig aan doen. Maar ik heb in de uiteenzetting de mogelijkheid gemist<br />

om samen met een ontwerp-RUP tegelijk een onteigeningsplan op te maken. Ik stel vast<br />

dat dat eerder zelden gebeurt in Vlaanderen. Nochtans is er heel wat tijdwinst te boeken<br />

door een ontwerp-RUP samen met een onteigeningsplan in een openbaar onderzoek te<br />

laten opnemen. Het gaat tenslotte om hetzelfde project, met dezelfde gevolgen voor de<br />

betrokken grondeigenaars. Welke ervaringen heeft de administratie met die koppeling van<br />

de procedures van RUP en onteigeningsplan Waarom gebeurt dat niet vaker Vandaag<br />

wordt dat vooral serieel ingezet in plaats van tegelijkertijd.<br />

Mijnheer Stevens, u pleit voor een betere regie van het prille begin van de planvorming<br />

tot en met de uitvoering, voor de figuur van een projectleider en voor een multidisciplinair<br />

team. U verwijst naar het voorbeeld van Rotterdam. Een goed voorbeeld is ook de<br />

besluitvorming met betrekking tot de tweede Maasvlakte. Ook bij de ontwikkelingsschets<br />

voor het tweede Schelde-estuarium hadden we met ProSes en met het overleg van adviserende<br />

partijen min of meer een zelfde aanpak, met een projectleider en een projectteam.<br />

Daarnaast had je ook een soort bemiddelaar die kon zorgen voor het maatschappelijk<br />

draagvlak. Is dat niet ook een figuur die zou moeten worden betrokken bij uw voorstel om<br />

te werken met een projectleider en een projectteam Zo kan men al in een pril stadium van<br />

de besluitvorming zoeken naar een bestuurlijk draagvlak met de lokale besturen, maar<br />

ook naar een maatschappelijk draagvlak. Bij ProSes, de ontwikkelingsschets voor het<br />

Schelde-estuarium die tot onze Scheldeverdragen heeft geleid, gebeurde dat binnen het<br />

overleg van adviserende partijen, waarbij de lokale besturen samen met de maatschappelijke<br />

actoren werden betrokken. Dat heeft tot goede resultaten geleid. We kunnen daar<br />

misschien wel wat inspiratie halen.<br />

We hebben hier een apart Brownfielddecreet goedgekeurd waarin per geselecteerde brownfield<br />

ook met zo’n projectleider en met een brownfieldconvenant wordt gewerkt om wat u<br />

de bestuursovereenkomst noemt, te kunnen vastleggen: de inspanningen van de verschillende<br />

bestuurlijke overheden en ook wat de private actoren moeten doen. Misschien kan<br />

ook daar inspiratie worden gevonden.<br />

De heer Stevens had het ook over geïntegreerd gebiedsgericht beleid en de ideeën die daarover<br />

vroeger door de professoren Jef Van den Broeck en Louis Albrechts werden geventileerd.<br />

In Nederland is er nu ook sprake van omgevingsvergunningen. Daarbij probeert<br />

men verschillende inrichtingsvergunningen geïntegreerd in één vergunning af te leveren. Is<br />

dat ook niet bij ons aangewezen<br />

Wij hadden het nu vooral over de ruimtelijke planning, de MER en het planningsproces.<br />

Maar de uitvoering is vaak nog een ander paar mouwen. Ik vraag mij af of de formule<br />

van een geïntegreerde omgevingsvergunning ook niet in Vlaanderen zou moeten worden<br />

bestudeerd. Ik geef een concreet voorbeeld. Als je een natuurlijk overstromingsgebied<br />

aanlegt, moet dat in principe al zijn opgenomen in het bekkenbeheersplan. Dat moet dan<br />

nog eens worden vertaald via een GRUP en op het terrein worden ingekleurd als overstromingsgebied.<br />

Als je dat als natuurgebied wilt inrichten, heb je een natuurrichtplan nodig.<br />

Zit er een stukje bos in, dan heb je nog een bosbeheersplan nodig. Dat is misschien van<br />

het goede te veel. Waarom zouden die stedenbouwkundige vergunning, het natuurrichtplan<br />

en het bosbeheersplan niet in één instrument kunnen worden uitgevoerd en beslist<br />

Ik vraag aan de sprekers wat zij denken van de Nederlandse evolutie om te komen tot een<br />

soort omgevingsplan.<br />

De heer David Stevens: Wij houden in elk geval rekening met de aanbevelingen van de<br />

heer Martens om te komen tot een betere regie. Bij een multidisciplinair project zou het<br />

inderdaad goed zijn dat iemand, of een aantal mensen, verantwoordelijk is voor het maat-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 49<br />

schappelijk draagvlak. Dat vergt een specifieke kennis en ervaring. Vandaag laten wij dat<br />

vaak over aan specifieke communicatiebureaus. Het kost ook veel geld. Als je zo iemand<br />

in je projectteam zou kunnen opnemen, kan dat zeker een meerwaarde betekenen, zowel<br />

voor de kosten als voor de kwaliteit van het planningsproces. Of die persoon nu al dan<br />

niet uit de administratie komt, lijkt mij niet van cruciaal belang. Wij willen met die aanbeveling<br />

in onze eigen studies zeker rekening houden.<br />

De brownfields zijn ons iets minder bekend. Wij zullen die regelgeving eens bekijken om te<br />

weten in hoeverre zij ons kan helpen in dit debat.<br />

Wij weten dat er in Nederland wordt gewerkt met een omgevingsvergunning. In Vlaanderen<br />

werken wij met twee vergunningen: een stedenbouwkundige vergunning en een<br />

milieuvergunning. Bij de milieuvergunning hebben wij in de loop der jaren een sterke integratie<br />

opgebouwd van allerlei vergunningen. Er is dus al een integratie gebeurd. Op het<br />

niveau van planning zijn er wel mogelijkheden. De provincie Nederlands-Limburg heeft<br />

een omgevingsplan opgemaakt waarin elementen van bosbeheersplannen, natuurbeheersplannen<br />

en bekkenbeheersplannen in elkaar zijn geschoven. Mijn persoonlijke visie is dat<br />

dit ook in Vlaanderen een meerwaarde zou kunnen genereren. Wij weten dat de administratie<br />

en de agentschappen elk een eigen plan opmaken. Op die manier ontstaat er versnippering.<br />

Het is niet evident voor de politieke besluitvorming om een zicht te krijgen op al<br />

die plannen. Een omgevingsplan voor een bepaald gebied zou goed zijn. Maar dat gebied<br />

mag dan ook weer niet te groot zijn, of het wordt te complex. Het zou een meerwaarde<br />

zijn maar het zou dan wel gekoppeld moeten worden aan de ruimtelijke context van de<br />

RUP’s. Ik ben er op het eerste gezicht niet van overtuigd of dit ons helpt om de tijdsduur<br />

van planningsprocedures voor belangrijke investeringsprojecten te verkorten. We kunnen<br />

het in elk geval in ons onderzoek betrekken.<br />

De heer Bart Martens: Wat de vergunningen betreft, heeft al een belangrijke integratie<br />

van de milieuvergunningen plaatsgevonden. Vroeger hadden we aparte vergunningen voor<br />

lozingen, voor grondwater et cetera. Dit is nu allemaal in een enkele milieuvergunning<br />

vervat. In Wallonië, bijvoorbeeld, staan ze echter nog een stuk verder. De ‘permis unique’<br />

is een integratie van de bouw- en de milieuvergunning. Met het uniek loket en het gecombineerd<br />

openbaar onderzoek hebben we zelf een stap in de richting van een geïntegreerd<br />

vergunningenstelsel gezet. Ik vraag me af in welke mate we de in Wallonië ingeslagen weg<br />

zelf kunnen volgen.<br />

Het geïntegreerd vergunningenstelsel stond in het vorige <strong>Vlaams</strong>e regeerakkoord. Ik heb<br />

eigenlijk nooit goed begrepen waarom dat niet is gelukt. Deze commissie heeft er allicht<br />

behoefte aan te weten waarom dit engagement in het vorige <strong>Vlaams</strong>e regeerakkoord om<br />

tot een geïntegreerde bouw- en milieuvergunning te komen uiteindelijk is mislukt.<br />

Ik merk dat het in Wallonië wel is gelukt. Ik weet niet wat de eventuele nadelen zijn. Dit<br />

moet zeker ook eens worden bekeken. Een bouwvergunning wordt in principe eenmalig<br />

afgeleverd. Een milieuvergunning is periodiek van aard. Het lijkt me in elk geval nuttig<br />

eens te achterhalen waarom dit engagement van de vorige <strong>Vlaams</strong>e Regering niet is waargemaakt.<br />

De heer Roger Liekens, afdelingshoofd afdeling Ruimtelijke Planning Departement Ruimtelijke<br />

Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed: De benchmarkstudie is pas voltooid.<br />

De resultaten kunnen uiteraard worden overgemaakt. We zullen die op de website ter<br />

beschikking stellen.<br />

Ik wil even ingaan op de vraag over de koppeling van onteigeningen aan gewestelijke<br />

RUP’s (GRUP’s). De ervaring leert ons dat die koppeling het hele proces, in het bijzonder<br />

het GRUP, verzwaart. Het gaat dan onder meer om de mensen die een bezwaar indienen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


50 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Ongeveer iedereen die in een onteigeningsplan is opgenomen, dient een bezwaar in. Het<br />

gaat ook om de procedures die achteraf bij de Raad van State worden ingespannen.<br />

Dit betekent niet dat we hier geen aandacht voor hebben. In het proces dat aan het GRUP<br />

voorafgaat, wordt duidelijk met de actoren overlegd. De vraag is dan wie als onteigenende<br />

instantie wil optreden en de correcte gegevens kan leveren. Er is trouwens ook discussie<br />

over de vraag of dit al dan niet moet. Het gaat erom dat de betrokkenen afspraken moeten<br />

maken. Indien een onteigeningsplan wordt gekoppeld aan een RUP, moeten we in het<br />

GRUP een onteigenende instantie vermelden. Er moeten afspraken zijn met de steden en<br />

de gemeenten. Zij kunnen verklaren voor bepaalde stukken de verantwoordelijkheid op<br />

zich te nemen en de gegevens te leveren. Binnen die context kan de koppeling plaatsvinden.<br />

Dit gebeurt trouwens nu al. Indien die duidelijkheid er niet is, vinden we dat die koppeling<br />

de procedure sterk vertraagt en de verdere voortgang bemoeilijkt.<br />

Het gaat immers om heel wat bijkomende planlast. De procedure wordt eveneens zwaarder.<br />

Alle mensen moeten worden aangeschreven. Er moet een afweging worden gemaakt.<br />

De vraag is steeds of het de moeite loont dit binnen het GRUP en het tijdspad op te<br />

nemen.<br />

We moeten tevens kijken naar de eventuele alternatieven van de betrokken sectoren. De<br />

meeste sectoren beschikken over een eigen onteigeningsinstrumentarium. We moeten<br />

afwegen en afspreken wie dat gemakkelijker kan doen. Dit wordt telkens opnieuw onderzocht.<br />

In samenspraak met de betrokkenen worden keuzes gemaakt.<br />

De heer Lode Ceyssens: Ik besef ten volle dat de toevoeging van het onteigeningsplan de<br />

procedure enorm verzwaart. Daarnaast vind ik wel dat het ons tijdens de zoektocht naar<br />

maatschappelijk draagvlak enig voordeel oplevert. Dit plan biedt immers heel wat duidelijkheid.<br />

Ik stel in verband met planologische initiatieven vaak vast dat een storm van kritiek<br />

op bepaalde, al dan niet terechte, veronderstellingen is gebaseerd. De kritiek die hier<br />

het resultaat van is, kan het planologisch initiatief soms helemaal onderuit halen.<br />

Indien we een planologisch initiatief afwerken en vervolgens vaststellen dat het onteigeningsplan<br />

in de soep draait, heeft het geen zin gehad het planologisch initiatief tot een<br />

goed einde te brengen. We lopen daarna immers weer vast.<br />

De voorzitter: Dit heeft vaak met de grafische weergaven tijdens de eerste fase te maken.<br />

Er wordt met brede stifttekeningen gewerkt. De mensen gaan dan op Google Earth millimeter<br />

per millimeter nakijken hoe het zit.<br />

De heer Jan Peumans: Er zit natuurlijk een verschil in de benadering vanuit de invalshoek<br />

van de administratie. Ik wil me hier vooral beperken tot het onderwerp dat me het meest<br />

interesseert, namelijk het beleidsdomein Openbare Werken. Met de beleidsdomeinen<br />

Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu ben ik niet zo vertrouwd.<br />

We moeten oog hebben voor de manier waarop de administratie met projecten omgaat.<br />

We beschikken over wetgeving, decreetgeving en uitvoeringsbesluiten. De vraag is hoe<br />

de administratie omgaat met de procedures die ze zelf heeft ontwikkeld. Ik verwijs in dit<br />

verband naar een omzendbrief van de Administratie Wegen en Verkeer over de bouw<br />

van infrastructuurwerken. De omzendbrief verduidelijkt hoe die werken tot stand moeten<br />

komen en welke procedures moeten worden gevolgd. Dit is best interessante lectuur. Bij<br />

die bedrijfsprocessen komen heel wat zaken kijken. Dit enorm complex gegeven is gedeeltelijk<br />

door de administratie zelf tot stand gebracht. Dat is geen verwijt. Het is gewoon de<br />

realiteit. Ik vraag me af in welke mate dit de zaken ingewikkelder maakt.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 51<br />

De voorzitter: Het gebruik van mobiliteitsplannen is hier nog niet aan bod gekomen. We<br />

hebben afgesproken dat het gemeentelijk bestuursniveau hier ook aan bod zou komen.<br />

Op lokaal vlak kunnen bepaalde kleinere dossiers erg belangrijk zijn. De vraag is wat de<br />

ervaring ons in dit verband leert. Welke mogelijkheden hebben we om de procedures met<br />

betrekking tot de mobiliteitsplanning te versnellen<br />

De heer Jan Peumans: We hebben ontzettend veel informatie gekregen. Tenzij ik er overheen<br />

zou hebben gekeken, heb ik echter weinig over het risicomanagement terug gevonden.<br />

Ik heb het de afgelopen vijf jaar al vaak gehad over de wijze waarop de overheid met risicomanagement<br />

omgaat.<br />

Dit heeft gedeeltelijk met de politieke besluiteloosheid te maken. Ik weet dat ambtenaren<br />

daar weinig over kunnen zeggen. Ik wil zelf ook geen voorbeelden geven. Dat is veel<br />

te gevaarlijk. Ik ben ooit adjunct-kabinetschef van de voorzitter van deze commissie<br />

geweest. Bepaalde projecten uit die periode lopen nog steeds of zijn zelfs nog niet aangevat.<br />

Ik bedoel natuurlijk niet dat wij besluiteloos waren. Ik bedoel enkel dat de politieke<br />

besluiteloosheid in een aantal gevallen in onze overweging moet worden opgenomen.<br />

Bij gebrek aan een politieke consensus kunnen de ambtenaren veel projecten opzetten.<br />

Die zullen echter nooit van de grond komen. In dit verband moeten we ook durven in<br />

eigen boezem kijken.<br />

Ik zou ook graag eens een duidelijke omschrijving van ‘maatschappelijk draagvlak’ krijgen.<br />

Die term wordt zeer veel gehanteerd. Een van de sprekers heeft verklaard dat een<br />

project voldoende draagkracht moet hebben. Ik zou graag eens horen wat dit inhoudt.<br />

Het is niet omdat de gouverneur van een bepaalde provincie verklaart dat er een maatschappelijk<br />

draagvlak is, dat dit draagvlak er ook echt is. Ik noem geen namen. Dat is te<br />

gevaarlijk.<br />

Mijn volgend punt betreft de rapportering door de overheid. Ik beperk me hier tot de<br />

grote infrastructuurwerken. In 2002 heeft het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> een decreet goedgekeurd,<br />

het zogenaamde Decreet-van den Abeele-Voorhamme, dat de <strong>Vlaams</strong>e overheid tot een<br />

jaarlijkse rapportering over de grote infrastructuurwerken verplicht. Het heeft tot 2008<br />

geduurd voor de <strong>Vlaams</strong>e overheid zichzelf eindelijk heeft geconfronteerd met de voor- en<br />

nadelen van een aantal grote infrastructuurwerken en met de problemen die er in verband<br />

met die werken zijn.<br />

Ik heb gezien dat er een aantal benchmarkstudies zijn uitgevoerd, zowel in het buitenland<br />

als bij RWO. Ik heb het nu specifiek over Openbare Werken. Is er ooit een benchmark<br />

gemaakt door het departement om te kijken waar de oorzaken van alle tot nu toe<br />

gemaakte fouten liggen De zaken die het meest gecontesteerd worden en waar het meest<br />

om te doen is, zijn net de grote infrastructuurwerken. De mensen van de dienst MER<br />

ervaren wellicht ook dat er op dat vlak meer of minder maatschappelijk draagvlak is en<br />

meer of minder besluiteloosheid over een dossier.<br />

Een element dat ik wat gemist heb, is de communicatie omtrent projecten. Hoe communiceert<br />

de overheid over projecten Communiceert de overheid überhaupt over projecten<br />

Het is niet omdat je een mooie folder uitgeeft over wat je allemaal gaat doen, dat je communiceert.<br />

Op dat vlak kunnen we heel veel leren van de Nederlanders. Zij bezitten een<br />

veel grotere gave om dat aan de bevolking te kunnen overbrengen. Ik zeg niet dat er in<br />

Nederland daardoor meer of minder projecten gecontesteerd worden, maar op dat vlak<br />

kunnen zij wel een en ander aanbrengen.<br />

Vroeger hadden wij het Departement Leefmilieu en Infrastructuur (LIN). LIN had de<br />

bedoeling om het hele verhaal integraal te benaderen. De conclusie die we nu maken, is<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


52 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

dat het verleden bewezen heeft dat dat niet gewerkt heeft. Dat kwam ook uit uw uiteenzetting<br />

heel sterk naar voren, mijnheer Stevens. Ik vind dat spijtig. De ene wist blijkbaar niet<br />

wat de andere deed, met alle gevolgen van dien.<br />

Er zijn nogal wat audits gemaakt over het performantiemanagement bij de overheid. Dat<br />

gebeurt onder meer in het kader van de beheersovereenkomst van de Administratie Wegen<br />

en Verkeer. Het gaat dan meer bepaald over het functioneren van de administratie en de<br />

knelpunten die de administratie zelf ervaart. Daar vallen nogal wat zaken uit te halen.<br />

Ik pleit er tot slot voor dat de drie uiteenzettingen in elkaar gefietst worden. Ik vond uw<br />

uiteenzetting heel helder en duidelijk, mijnheer Stevens, maar u zei op een bepaald ogenblik<br />

dat voor minder complexe projecten de doorlooptijd verkort moet kunnen worden.<br />

U noemde dat een gedeelde verantwoordelijkheid van LNE en RWO, en zei dat daar nu<br />

reeds gezamenlijk aan wordt gewerkt. U gaf als voorbeeld de ring rond een kleinstedelijk<br />

gebied. Dat betekent dus dat je daar zeker Openbare Werken bij moet betrekken. En zo<br />

kom ik terug bij de integrale benadering. Volgens mij is dat binnen de administratie geen<br />

gemakkelijke opdracht, maar het zou wel kunnen bijdragen tot een snellere afhandeling.<br />

Ik heb te veel de indruk – en dat blijkt ook uit de AWV-insteek – dat er ontzettend veel<br />

complexe procedures zijn die door het departement worden opgezet en waarvan ik me<br />

soms afvraag of een kat haar jongen daarin kan terugvinden.<br />

Het is altijd goed om naar internationale ervaringen te kijken. Wij gaan hier binnenkort<br />

professor Backes uitnodigen. Hij geeft in zijn quick scan de indruk dat in België de versnellingsdiscussie<br />

minder speelt dan in andere landen in deze omgeving. Dat is een zeer<br />

merkwaardige vaststelling. Vanuit de invalshoek Leefmilieu stelt hij wel dat er een aantal<br />

Europese verordeningen zijn – het voorbeeld van de Habitatrichtlijngebieden is aangehaald<br />

– die een beperking opleggen op wat wij kunnen doen aan het al dan niet versnellen<br />

van procedures.<br />

De heer David Stevens: Ik wil eerst ingaan op het punt van de politieke besluiteloosheid.<br />

Zonder daar een uitspraak over te doen, denk ik dat door te kiezen voor een informeel<br />

planningsproces in een eerste fase, en daar in een vroege fase een bestuursovereenkomst<br />

aan te koppelen, je in het geval van politieke besluiteloosheid in ieder geval de administratie<br />

niet verder belast. We zijn soms vijf, zes jaar bezig met een planningsproces op administratief<br />

niveau, en trekken pas daarna naar een politieke besluitvormer. Dat kan dan al<br />

of niet blijven hangen, maar intussen zijn we wel zes jaar bezig geweest.<br />

Als we erin slagen om een informeel planningsproces te hebben in een beperkte tijdspanne<br />

van twee jaar, en we gaan vervolgens naar een bestuursovereenkomst en het lukt niet, dan<br />

hebben we wel vier jaar gewonnen. Dat was het pleidooi uit mijn presentatie. Ik ben blij<br />

dat u dat opgepikt hebt.<br />

Wat is een maatschappelijk draagvlak Een project heeft een maatschappelijk draagvlak<br />

op het moment dat je op een vlotte manier de spade in de grond krijgt. Dat wil niet zeggen<br />

dat er een meerderheid van 50 percent plus één Vlamingen voorstander moet zijn. Maar<br />

als je op een vlotte manier een project kunt uitvoeren, is er een maatschappelijk draagvlak.<br />

Er zijn 101 methodes om dat te realiseren. In een aantal steden probeert men dat via<br />

een referendum te doen, in een aantal andere steden gebeurt het via intensief wijkoverleg.<br />

Ik heb daarstraks het voorbeeld van de Gentse Kanaalzone gegeven, waarbij de provinciale<br />

administratie twee- of driemaandelijks in overleg gaat met de wijkcomités. Op die<br />

manier groeit er een heel goede band tussen de administratie en de wijkcomités. De heer<br />

van Rouveroij zal dat zeker kunnen beamen. Door dat gesprek tussen burger en administratie<br />

kan er best wel een maatschappelijk draagvlak gecreëerd worden.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 53<br />

Waarom zijn plan-MER’s en project-MER’s soms zo complex Er zijn een heleboel Europese<br />

richtlijnen. De Habitatrichtlijn is er daar maar eentje van, maar ook alles wat met<br />

lucht en geluid en dergelijke te maken heeft, komt daarbij in aanmerking. Die leggen<br />

Vlaanderen een aantal bepalingen op, en het is niet altijd evident om daar in de typische<br />

<strong>Vlaams</strong>e context mee om te gaan. Dat maakt dat planningsprocessen soms heel complex<br />

zijn, en bijgevolg lang duren. Dat is die Europese invalshoek, en vandaag de dag kunnen<br />

we die zeker niet opzijschuiven.<br />

De heer Jos François, afdelingshoofd afdeling Algemeen Beleid, Departement Mobiliteit<br />

en Openbare Werken: Ik zal antwoorden op een aantal vragen van de heer Martens<br />

en de heer Peumans. Het gaat hier over belangrijke infrastructuurprojecten. Die vergen<br />

complexe planningsprocessen. Dat is duidelijk. Wij hebben vastgesteld dat ook de voorbereiding<br />

van zo’n belangrijk en complex infrastructuurproject kan verbeteren. Daarom<br />

hebben wij de denkpiste geuit om te kiezen voor een integraal vooronderzoek.<br />

De rode draad in de drie uiteenzettingen was dat er in die voorbereidende fase – of men<br />

het nu verkenningsfase noemt of iets anders – een beter onderzoek zal moeten gebeuren.<br />

Vandaag is het zo dat, als wij een belangrijk infrastructuurproject voorbereiden, we ons<br />

al te dikwijls beperken tot een successief verhaal. We voeren een haalbaarheidsstudie uit,<br />

een technische studie en andere studies, die successief op elkaar aansluiten. Waar wij aan<br />

denken, is dat we in de integrale benadering van dat vooronderzoek de scope bepalen van<br />

de verschillende onderdelen: economie, milieu, ruimte, maatschappij en mobiliteit. Dat<br />

zijn de vijf ankers die we daar voorlopig in zien. Als we daarin slagen en we kunnen dat<br />

gestalte geven via een decretaal initiatief, zullen wij dat toejuichen.<br />

Maar wij stellen ook dat er betere afspraken zouden moeten worden gemaakt over de<br />

communicatie, mijnheer Peumans. Op die manier creëren wij een draagvlak, wat dat<br />

draagvlak dan ook mag zijn. Het gaat om een draagvlak binnen en buiten de administratie.<br />

Mijnheer Peumans, u hebt ook verwezen naar risicomanagement. Het heeft geen zin om<br />

achteruit te kijken en te verklaren waarom het tot 2008 heeft geduurd voor er gerapporteerd<br />

werd. Wij zijn aan het rapporteren en wij doen dat elk jaar. 2008 is behandeld in<br />

januari 2009. 2009 is beschikbaar en 2010 is in voorbereiding.<br />

Voor die grote infrastructuurprojecten wordt elk onderdeel goed bekeken. Er wordt uitdrukkelijk<br />

aangeduid waar het probleem zich bevindt, zowel op hoofdlijnen als op detailniveau.<br />

We gaan de problemen dus niet uit de weg. Elk parlementslid kan voor die zeven<br />

vastgestelde grote infrastructuurprojecten gaan bekijken waar het kalf gebonden ligt.<br />

De voorzitter: Wat die vraag naar geïntegreerde benadering betreft, is op een bepaald<br />

moment gevraagd te stoppen met het milieueffectenrapport en er een effectenrapport van<br />

te maken. Uit de uiteenzetting van ruimtelijke ordening heb ik begrepen dat uit de benchmarking<br />

blijkt dat de plan-MER in andere landen wordt geïntegreerd in de ruimtelijke<br />

planning. Wat is uw mening hierover, mijnheer Stevens Is dat ook op korte termijn bij<br />

ons mogelijk<br />

De heer David Stevens: Ik denk dat dit mogelijk is. Wij hebben daar geen problemen mee.<br />

Het milieuonderzoek moet gebeuren. Het milieu moet een evenwaardige partner zijn in al<br />

die effectenanalyses. Dat kan via een formele of informele procedure. Wij verkiezen een<br />

informele procedure, omdat er dan veel meer flexibiliteit is om een aantal bestaande paden<br />

te verlaten.<br />

De voorzitter: U wint wel veel tijd indien het geïntegreerd kan gebeuren.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


54 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

De heer David Stevens: Dat zal de toekomst uitwijzen. Ik denk vooral dat het veel efficiënter<br />

kan verlopen. Dat is voor ons de voornaamste bezorgdheid, en dus niet snelheid.<br />

Ik ben er trouwens niet van overtuigd dat het daardoor ook sneller zal verlopen. Men zal<br />

immers ook veel sneller met de conflictpunten worden geconfronteerd. Misschien dat we<br />

vandaag te veel losse procedures opstarten die te vaak parallel lopen en dat we te laat de<br />

dwarsverbanden daartussen vinden.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Dit is een moeilijke discussie. We zitten hier immers voor een<br />

panel van ambtenaren die zich allemaal prima hebben gekweten van hun opdracht. Het<br />

thema zet echter snel aan tot een beleidsdebat of beleidsvragen.<br />

Op de achtergrond geef ik even drie elementen: te veel regels, rechtspraak en inspraak. Ik<br />

zoom in op inspraak en laat de andere even voor wat ze zijn. Ik bevestig onze getrouwheid<br />

aan de rechtsstaat en onze gehechtheid aan de democratie wanneer het inspraak betreft.<br />

Laat er dan ook geen twijfel bestaan over de vraag of inspraak, rechtspraak en regels<br />

nodig zijn. Ja, natuurlijk zijn die nodig. Daar bestaat geen discussie over. De vraag is wel<br />

of er niet te veel regels zijn, of de rechtspraak wel zinvol is en of ze strekt tot waar ze voor<br />

dient.<br />

Inspraak is nodig, maar ontaardt die ook hier niet in een gebrek aan meerwaarde Wat<br />

ik vreemd vind in de uiteenzetting van de ambtenaren, is dat ze allemaal bijzonder veel<br />

waarde hechten aan inspraak. Ik leg even uit waarom ik dat vreemd vind.<br />

Waartoe dient inspraak Wat is een maatschappelijk draagvlak Beide zijn geen synoniem.<br />

Wanneer het creëren van een maatschappelijk draagvlak ertoe strekt te vermijden dat burgers<br />

of georganiseerde groepen vervolgens procedures starten – dat is een defensieve invulling<br />

van inspraak – dan zal het systeem van die informele procedure niets helpen. Degene<br />

die in die informele procedure zijn rechten uitput, zal zich nadien niet laten tegenhouden<br />

of schromen om alsnog procedures te starten. De verwachting die u koestert, lijkt me een<br />

illusie. Wat u wel zult krijgen, zijn meer mededenkende burgers of groepen die zich constructief<br />

proberen op te stellen. Daarmee zal echter niet vermeden kunnen worden dat<br />

alsnog projecten worden tegengehouden. Wat de Scheldeverdieping betreft, ging het over<br />

twee of drie groepen. Meestal is er maar één goede klager nodig om een project onderuit<br />

te halen of minstens te vertragen.<br />

Een offensieve insteek zou zijn dat inspraak ertoe moet leiden dat het project ten gronde<br />

beter wordt. Daarvoor moeten we gaan. Wanneer we inspraak of een maatschappelijk<br />

draagvlak willen gebruiken om procedures te vermijden, dan moeten we daar juristen op<br />

loslaten die ervoor zorgen dat op het juiste moment alle mogelijkheden tot bezwaarschriften<br />

onmogelijk worden gemaakt. Zij moeten ervoor zorgen dat de Raad van State niet<br />

meer kan worden gevat. Dat is juristenwerk. In Nederland heeft men dat ook gedaan via<br />

de commissie-Elverding. Daar heeft men op een bepaald moment gezegd dat er een besluit<br />

kwam waar geen bezwaar meer tegen open stond.<br />

Ik denk dat we naar die offensieve aanpak moeten gaan: geven we burgers en het georganiseerde<br />

middenveld inspraak om ervoor te zorgen dat de projecten beter worden,<br />

beter aansluiten bij de realiteit en meer een antwoord bieden op de vragen die zich echt<br />

voordoen En dan zit ik toch met een probleem: inspraak zonder inzicht is een uitspraak<br />

zonder uitzicht. De projecten die wij hier op het oog hebben, zijn niet de huis- en tuinproblemen.<br />

Het gaat over vrij grootschalige projecten die maatschappelijk relevant zijn. Dat<br />

is ook de titel van deze commissie.<br />

Ik ben zelf twintig jaar schepen geweest in een stad die u als een goed voorbeeld naar<br />

voren brengt. Wij hebben een langdurige gewoonte om heel lang en zorgvuldig om te gaan<br />

met burgers en groepen. Wij houden van de gedreven dialoog en van de volgehouden dis-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 55<br />

cussie. Wij gaan vaak in een open besluitvorming. Dat betekent dat we inspraak starten<br />

zonder dat we op voorhand zeggen waar we willen eindigen. Dat is pas zinvolle inspraak.<br />

Wij treden in een open debat en zijn als ambtenaar en politicus bereid te aanvaarden dat<br />

het einde van het debat niet is wat wij aan het begin in gedachten hadden.<br />

Vanuit mijn twintigjarige ervaring als schepen in Gent, kan ik u zeggen dat er veel projecten<br />

zijn waar het heel moeilijk is om burgers zodanig te informeren dat ze inzicht verwerven,<br />

om vervolgens een uitspraak te doen die uitzicht geeft. Hoe zult u dat vanuit<br />

de <strong>Vlaams</strong>e administratie organiseren Mijn ervaring is dat de <strong>Vlaams</strong>e administratie er<br />

vandaag onvoldoende in slaagt om burgernabij te handelen. Het is de laatste jaren al veel<br />

verbeterd. Twintig jaar geleden was het: niet thuis. Tien jaar geleden was het: thuis maar<br />

geen antwoord. Vandaag is het: thuis en een inspanning doen om de burger van antwoord<br />

te dienen. Dat gebeurt nog een beetje stroef en met weinig enthousiasme maar het gaat de<br />

goede richting uit, zeker met de nieuwe jonge lichting waar u allen toe behoort.<br />

Eerst moet u uitzoeken of uw administratie dat aankan, niet op intellectueel vlak, maar<br />

qua volume. Kunt u die gigantische opdracht aan om de burgers goed te informeren teneinde<br />

de inspraak zinvol te maken Het eindresultaat moet immers een beter project zijn.<br />

Ik vind dat politici vandaag veel sneller bereid zijn om in een open debat te treden met<br />

de burgers dan ambtenaren. De professionalisering van het ambtenarenkorps heeft veel<br />

kennis en kunde meegebracht. U creëert als het ware een kindje, en u creëert een politicus<br />

die bevoegd is om achter het project te staan. Dan stapt u naar de burger en die is het er<br />

niet mee eens. Bent u bereid – en het is een retorische vraag – om af te wijken van uw oorspronkelijk<br />

plan Is de administratie daarvoor veerkrachtig genoeg Is ze bereid om een<br />

totaal nieuw concept te aanvaarden Ik ben ervan overtuigd dat die mentale veerkracht er<br />

nog niet is. Ik heb dat gemerkt in mijn vroegere functie van schepen. Tegenover de burger<br />

moet dat nog erger zijn.<br />

Als u die inspraak zo belangrijk vindt, komt u onvermijdelijk terecht in veel meer subsidiariteit.<br />

Niet elke gemeente beschikt over voldoende bestuurskracht, daar moeten we<br />

aan werken. Sommige gemeenten en steden hebben dat wel, de grotere steden zeker. U<br />

zult de besluitvormingsprocessen niet alleen op inspraak- maar ook op vergunningsniveau<br />

helemaal aan die besturen moeten geven. Het nieuwe decreet Ruimtelijke Ordening heeft<br />

daarin al belangrijke stappen gezet. U zult zelf een beetje moeten terugtreden. Dat klinkt<br />

wellicht onaangenaam voor een <strong>Vlaams</strong>e administratie. U zult moeten plaatsnemen achter<br />

het loket van de steden en gemeenten om hun toe te laten om die eenloketpositie in te<br />

nemen ten opzichte van de burger, met de ‘burgernabijheid’ die ze nu al hebben. U zult als<br />

een meehelpende overheid fungeren en alleen nog de backoffice verzorgen. U zult als een<br />

volwaardige partner optreden. Ik denk dat daarmee de concurrerende bevoegdheden, de<br />

misverstanden en de langdurige procedures gedeeltelijk opgelost zullen zijn.<br />

Zowel de gemeentebesturen als de <strong>Vlaams</strong>e overheid gedragen zich bij al die projecten<br />

als een soort ‘madame Blanche’. We proberen elk risico te voorspellen. We kunnen niet<br />

meer met onzekerheden om. We streven naar een risicoloze samenleving. Dat is een weg<br />

vol regels. Ook met de MER, met al dat meten, doen we enkel voorspellingen. We creëren<br />

een schijnwerkelijkheid, en die leidt tot een overbodige complexiteit. Als we een beetje<br />

risico’s aanvaarden – overheid en ambtenaren – krijgen we meer bewegingsruimte. We zullen<br />

moeten aanvaarden dat een project hinder zal veroorzaken. Pas als die concrete hinder<br />

zich dan voordoet, kunnen we hem meten. Dan pas moeten we flankerende maatregelen<br />

treffen. We moeten toch geen milderend beleid ontwikkelen op basis van inschattingen<br />

Ik krijg de indruk dat het flankerend beleid grotendeels een soort camouflage is, een soort<br />

afkopen van de burger. Wat moet het ons kosten om de burger te doen zwijgen Dat is<br />

volgens mij alleen maar duur en verbetert het project niet.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


56 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

De heer Ludwig Caluwé: Ik heb een vraag aan MOW. U pleit voor de vermindering of<br />

versoepeling van de GRUP-verplichting ten aanzien van projecten. Zit het probleem in de<br />

GRUP-verplichting of in het MER dat daaraan gekoppeld is<br />

U stelt nogal defaitistisch: dat is voor de Raad van State, daar zijn wij niet voor bevoegd.<br />

We kunnen eigen procedures en beroepen ontwikkelen, administratieve rechtbanken waarbij<br />

de Raad van State enkel nog fungeert als cassatierechtbank. Is dat overwogen Is daarover<br />

nagedacht Kan dat een oplossing zijn<br />

Aan de administratie RWO: u vraagt een meer geïntegreerd proces. Is dat in tegenstelling<br />

tot de suggestie die MOW doet om meer stapsgewijs en in verschillende fasen te werken<br />

Daar een beroepsprocedure invoeren, en gepasseerd is gepasseerd, bijvoorbeeld ten aanzien<br />

van al dan niet conform zijn van het MER. Men kan op dat moment een beroepsprocedure<br />

inspannen, in een latere fase kan dat niet meer. Is dat niet in tegenstelling met<br />

de integratie van het proces Is dat niet meer formalisering Terwijl u pleit voor minder<br />

formalisering. Zie ik dat goed<br />

Aan Leefmilieu: men schermt vaak met de Europese verplichtingen in verband met het<br />

MER. Hoeveel bewegingsruimte hebben we daar nog Hoe doet men het elders<br />

U pleit voor zorgvuldiger besluitvorming in de aanvangsfase. De verschillende elementen<br />

moeten geïntegreerd worden overwogen. Er is aandacht voor meer participatie in de hoop<br />

daarmee het proces in te korten. Bestaat het risico niet dat we het proces daarmee juist<br />

verlengen U zou de planningsfase zorgvuldiger maken via enkele verplichte elementen.<br />

Nadien blijven alle huidige procedures gelden. Of gaan er daarvan verdwijnen Hoe wilt u<br />

verkrijgen dat de aanvangsfase voldoende au sérieux wordt genomen<br />

Ik herinner mij dat er bij het opmaken van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen<br />

enorm veel mogelijkheden tot inspraak en bezwaren waren bij alle gemeentehuizen enzovoort.<br />

Maar niemand lag er wakker van. Er is nauwelijks enige inbreng geweest. Pas eens<br />

het plan er was, werd men wakker: “Dat kan toch niet!” Kortom, we kunnen pleiten voor<br />

een zorgvuldigere besluitvorming in het begin, maar het risico blijft bestaan dat de mediaaandacht<br />

en dergelijke pas nadien ontstaan, vlak voor de realisatie.<br />

De heer Norbert De Batselier: Met een zekere schroom neem ik het woord. Ik bedank de<br />

vertegenwoordigers van de administratie voor hun inleiding en de vrije manier waarop ze<br />

de zaken hebben gesteld.<br />

Ik stel mij vragen bij het doel zelf. Als men die grote infrastructuurwerken wil uitvoeren,<br />

zou er eerst een akkoord moeten zijn over het doel van die infrastructuur. Daar wringt<br />

het schoentje al. Het politieke niveau beperkt zich tot een opdracht aan de administratie<br />

of de administratie vraagt een opdracht aan de politiek, waarbij die opdracht te vaag is<br />

en alle kanten uit kan. De opdracht zelf, het doel van het project, is dus vaak niet helder<br />

genoeg. Dat er vaagheid is over de middelen waarmee je dat bereikt, stoort mij niet. Heeft<br />

de administratie het gevoel dat de projecten voldoende duidelijk omschreven worden Zijn<br />

de opdrachten voldoende duidelijk om te weten hoe er een antwoord op moet worden<br />

gegeven<br />

Er zijn veel momenten voor inspraak, maar is er wel inhoudelijke inspraak Er is veel formele<br />

en tijdrovende inspraak. Men grijpt die formele inspraak aan om zich uit te spreken<br />

over de inhoud omdat in de echte inspraak niet of te laat wordt voorzien. Dan gebruikt<br />

men een heleboel elementen die er eigenlijk weinig mee te maken hebben. Ik heb er geen<br />

moeite mee dat we zouden gaan naar minder inspraakmomenten. Ik pleit er wel voor om<br />

bij het begin in een serieuze inspraak te voorzien. Daarover zou ik de administratie graag<br />

horen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 57<br />

Ik heb een opmerking voor de administratie. Er is een verkokering ontstaan. Ook vroeger<br />

bij LIN hoorde of zag men elkaar niet. Vandaag is het nog zo en nu kan men zich zelfs<br />

verstoppen achter de structuur van beter bestuurlijk beleid. Zou men niet moeten proberen<br />

om, indien er een advies nodig is, een advies te krijgen van ‘de’ administratie Nu<br />

krijgt de politiek tien verschillende adviezen. Zou de administratie niet onderling moeten<br />

proberen om de verschillende invalshoeken af te wegen en te bekijken Ik zie voor- en<br />

nadelen: ik zou graag weten wat de administratie er zelf van denkt.<br />

Ik plaats ook vraagtekens bij de werkrelatie. De politiek verstopt zich graag achter adviezen<br />

en de administratie verstopt zich graag achter de politiek. Het resultaat is dat er niets<br />

gebeurt of dat het lang duurt. Het gaat ook over de invalshoek waarmee men projecten<br />

bekijkt. Het is belangrijk dat de politiek bij het begin een consensus heeft. Daarna<br />

moet men regelmatig testen of de consensus in de verschillende fasen van het project blijft<br />

bestaan. Als die consensus er is, is het voor de administratie belangrijk: gaat men voor het<br />

project of probeert men het te kelderen Hoe kun je aan die cultuur bij de administratie<br />

werken Het is ongelooflijk belangrijk of de administratie beschikt over een oplossingsgerichte<br />

of een probleemzoekende cultuur.<br />

Wat denkt de administratie erover dat men in dit huis nogal eens decretaal pointillistisch<br />

is Dat kan ik nu zeggen van op een afstand. Het is een kwestie van elkaar niet goed te<br />

vertrouwen. Is dat voor de administratie een hindernis of een positieve zaak, omdat zij<br />

dan formeel bepaalde zaken beter kan controleren Is de manier waarop wij aan decreetgeving<br />

doen voor de administratie dus een voordeel of een nadeel<br />

Iemand had het over de beroepsmogelijkheden bij tussenfasen. Zullen er zo niet eerder<br />

meer beroepsmogelijkheden komen in plaats van minder<br />

De heer Roger Liekens: Het is correct dat er problemen zijn. Maar er zijn in Vlaanderen<br />

ook goede processen, waaruit we lering kunnen trekken. Het is wel mogelijk om voor heel<br />

ingewikkelde processen toch afspraken te maken tussen administraties. Het ENA-proces<br />

is genoemd. Er zijn ook processen waarbij de heer van Rouveroij vroeger betrokken is<br />

geweest, zoals de afbakening van het grootstedelijk gebied Gent. Dat zijn heel intensieve<br />

en tijdrovende processen en dus kun je ze maar selectief inzetten. Het is wellicht ook nuttig<br />

om selectief te zijn, zodat je als <strong>Vlaams</strong>e overheid enkel met de essentiële zaken bezig<br />

bent. Een dergelijk proces voeren, kun je niet voor tientallen processen tegelijk doen met<br />

de middelen die nu in de administratie beschikbaar zijn.<br />

De ondervinding in processen die, met alle hindernissen, volgens ons toch relatief goed<br />

gelopen zijn, toont dat je getrapt moet werken. Je moet in eerste instantie een uitspraak<br />

hebben over de hoofdlijnen. Zo is ENA ook gelopen. Eerst was er een geïntegreerd onderzoek<br />

tussen verschillende partners. Dan kwam er een beslissing over de hoofdlijnen van<br />

het beleidsniveau. Andere processen zouden ook op die manier moeten lopen. Als dat<br />

niet gebeurt, neem je alle elementen mee tot het einde van heel de procedure. De heer De<br />

Batselier heeft ook gezegd dat je het doel van de infrastructuur duidelijk moet stellen.<br />

Anders neem je dat tot het einde mee, zoals de alternatievenonderzoeken van verschillende<br />

zaken en uitvoeringsgerichte opties, of er een brug moet komen, of je een waterplas moet<br />

aanleggen enzovoort.<br />

Je moet proberen om het proces op te delen en in eerste instantie een beslissing te nemen<br />

over de hoofdzaken. Daarmee zul je waarschijnlijk niet uitsluiten dat bepaalde zaken van<br />

inspraak tot het einde meegaan, tenzij je daarvoor een decretaal initiatief neemt. Men<br />

moet de problematiek opsplitsen: wie neemt waarover een beslissing Waar kan men zich<br />

achter zetten En pas daarna mag men verdergaan. Dat is een sterk element.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


58 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Er bestaat verkokering, uiteraard. Dat zal ook altijd zo zijn. Maar laten we proberen ook<br />

eens te kijken naar goede elementen die er vandaag zijn. Er zijn een aantal processen waar<br />

wel wordt samengewerkt. Via een leerproces kunnen we selectief met bepaalde zaken verdergaan.<br />

In verband met inspraak, zijn te veel regels een handicap Dat denk ik inderdaad. Er zijn<br />

heel wat regels binnen de verschillende wetgevingen. Sectorwetgevingen, zoals milieuwetgeving,<br />

leggen allerlei plichten en lasten op bij ruimtelijke ordening. Daardoor gaat men<br />

allerlei regels enten op bestemmingen van gewestplannen en bijzondere plannen van aanleg<br />

(BPA’s). Elke bestemming die je geeft, heeft enorm veel impact door alle sectorwetgeving.<br />

Daar moet men eens kijken hoe de regelgeving vereenvoudigd kan worden.<br />

Vanuit de praktijk zouden wij graag een opgesplitste besluitvorming krijgen: eerst een<br />

beleidsbeslissing na een integrale voorbereiding op het <strong>Vlaams</strong> niveau op hoofdlijnen en<br />

daarna verdergaan met de uitvoering. Als er een consensus bestaat, zou je op dat ogenblik<br />

een beslissing moeten krijgen voor de hoofdlijnen zodat je in die context verder kunt gaan.<br />

De heer David Stevens: We kunnen ons aansluiten bij de punten van RWO. Het feit dat er<br />

vandaag in Vlaanderen een aantal goed lopende planningsprocessen met duidelijke resultaten<br />

zijn, betekent toch dat die verkokering van de administratie niet het cruciale punt is.<br />

Als we er bij die processen wel in slagen om goed samen te werken, waarom zou het dan<br />

bij andere niet lukken Er spelen dus wellicht andere factoren.<br />

De heer Johan Sauwens: De sturing vanuit de politiek is dan ook vaak heel sterk. De<br />

opdracht is duidelijk. We kennen allemaal die interkabinettenwerkgroepen (IKW’s) en het<br />

vervolg daarop bij de top van de administratie. Net daaronder is er een zeer groot ongenoegen.<br />

Ik hoor vandaag vaak klachten over het vooroverleg voor de officiële planningsprocedures<br />

starten. Op dat moment is de RWO-administratie moeilijk bereikbaar. Ik denk<br />

dat het puur met de inzet van mankracht te maken heeft. Het is bijna niet meer te doen.<br />

Het lukt op bepaalde punten, waar de signalen zeer sterk en duidelijk gegeven worden.<br />

Het lukt niet altijd, maar kom, er zijn goede voorbeelden. Er is aan de ene kant de verkokering<br />

of de sectorale benadering en aan de andere kant de vraag naar een geïntegreerde<br />

benadering. Gebeurt dat vandaag in de administratie meer dan eergisteren sinds de halvering<br />

van de kabinetten Is er intussen meer overleg tussen de departementen ter vervanging<br />

van wat vroeger tussen de kabinetten gebeurde<br />

De heer David Stevens: Op het niveau waar ik mij bevind binnen mijn administratie, en dat<br />

is niet het hogere hiërarchische niveau, gebeurt dat zeker wel. Enkel over dat niveau kan<br />

ik een uitspraak doen. Dan gaat het over de tien jaar ervaring die ik heb in allerlei planningsprocessen<br />

binnen alle havens in Vlaanderen. Met een open gemoed kan ik zeggen:<br />

ik zie het niet zitten of ik zie het wel zitten. Daar is er geen enkel probleem. Over hoe dat<br />

gaat tussen mijn hiërarchische oversten en die van RWO, kan ik geen uitspraak doen. De<br />

goede planningsprocessen bewijzen dat het kan. Daaraan moeten we vasthouden.<br />

Mijnheer van Rouveroij, inspraak moet inderdaad een meerwaarde hebben. Het valt te<br />

betreuren dat, als er vandaag één wakkere burger is die een infrastructuurproject niet ziet<br />

zitten, de mogelijkheid er is om heel dat project te kelderen. Dat vinden wij vanuit het<br />

milieubeleid ook onaanvaardbaar.<br />

Helaas kunnen wij, zoals het nu georganiseerd is, weinig tegenkanting bieden. Ons milieubeleid<br />

is nu eenmaal vooral gestoeld op normen. Die hebben we niet zelf gemaakt, die<br />

komen heel vaak van Europa. Er is een indrukwekkend dik boek met allerlei kwaliteitsdoelstellingen<br />

bij luchtemissies die wij moeten halen. Vanuit het <strong>Vlaams</strong>e milieubeleid<br />

hebben wij daarop weinig vat. Wij participeren ongetwijfeld volmondig in de Europese<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 59<br />

beslissingsniveaus, maar intussen zijn die ook met twintig. Ik vrees dat onze stem en eigenheid<br />

daar onvoldoende doorgang vinden.<br />

Wij maken elk jaar heel mooie milieu- en natuurrapporten over de kwaliteit van het<br />

<strong>Vlaams</strong>e leefmilieu. Die is vandaag niet goed. Als de burger daarop hamert, heeft die<br />

deels gelijk. Is dat een voldoende voedingsbodem om al die infrastructuurprojecten tegen<br />

te houden Nee, maar wij vinden vanuit de milieuadministratie dat het wel een voldoende<br />

voedingsbodem is om er proactief en anticiperend mee om te gaan. Daarom pleit ik<br />

ervoor om die elementen zo vroeg mogelijk mee te nemen.<br />

We vinden het jammer dat u stelt dat flankerend beleid pas achteraf zou moeten worden<br />

ingezet als er een probleem rijst. Daar zijn wij het zeker niet mee eens. Als wij een milieueffectenrapport<br />

opmaken wordt soms ingeschat dat er problemen zullen zijn. Het blijven<br />

inschattingen, maar het aanleggen van een dok in de haven van Antwerpen gebeurt ook<br />

maar op basis van een hoeveelheid containers die men verwacht in de toekomst. En toch<br />

bouwt men dat.<br />

De inschatting is gebaseerd op de <strong>Vlaams</strong>e leefmilieusituatie, die, in vergelijking met de<br />

Europese normen, niet goed is. We halen er een aantal niet. Denk aan fijn stof. Het blijft<br />

een probleem waar we tegenop botsen. De <strong>Vlaams</strong>e maatschappij zal nu eenmaal bepaalde<br />

kosten moeten doen om daaraan tegemoet te komen. Dat kunnen we moeilijk wegstoppen<br />

of naar een latere fase verschuiven. Men kan dat beter, zoals ook gezegd door de collega<br />

van RWO, zo vroeg mogelijk meenemen en er een besluitvorming aan koppelen, zodat wij<br />

duidelijkheid hebben over de keuze die op politiek niveau is genomen.<br />

Mijnheer Caluwé, u vraagt hoeveel marge we Europees hebben om minder MER’s te<br />

maken. Onzes inziens is die vrij beperkt. Ik heb begrepen van de collega’s van MOW dat<br />

zij een rechtsvergelijkende studie gaan uitvoeren. In het kader van het <strong>Vlaams</strong> voorzitterschap<br />

wil onze minister van Leefmilieu het element van de milieueffectenregelgeving<br />

op de agenda zetten via een tweedaagse workshop. Op basis van het overleg daar kan<br />

men kijken hoe men er in verschillende Europese landen mee omgaat en is er misschien<br />

op Europees niveau enige aanpassing mogelijk. Ik denk niet dat het hier vandaag zoveel<br />

strenger is dan in het buitenland.<br />

De heer Jan Penris: Ik wil de mensen van de administratie bedanken. Het was een heel<br />

leerrijke namiddag. Ik ben van opleiding jurist, maar ik heb hier heel veel bijgeleerd. De<br />

wijsheid heb ik niet in pacht, mijnheer Peumans, ik hoop u ook niet. Ik ben zeer blij dat<br />

de administratie vandaag bewijst dat ze wil meedenken. Ze hebben inhoudelijke aspecten<br />

behandeld en enkele vormelijke suggesties gedaan die ons tot inspiratie kunnen dienen.<br />

Mijnheer van Rouveroij, u was al zo enthousiast dat u het politieke debat naar aanleiding<br />

van die suggesties onmiddellijk wou aansnijden.<br />

Mijnheer Stevens, u bent even politiek geworden. U hebt een aantal goede suggesties<br />

gedaan, hoor. U hebt gesteld dat de burger bij projecten vroeger bij de planningsfase zou<br />

moeten worden betrokken. Daar ben ik het helemaal mee eens. U hebt vervolgens echter<br />

niet met zoveel woorden gezegd, maar hebt geïmpliceerd dat er misschien ook wat meer<br />

rekening moet worden gehouden met de zwijgende meerderheid, die haar mening heeft<br />

over bepaalde projecten. De uitdrukking ‘zwijgende meerderheid’ hebt u zeker gebruikt.<br />

Als burger ben ik het volledig met u eens. Achter mij staat ook een zwijgende meerderheid,<br />

net als achter de heer Sauwens en zelfs achter de heer Peumans buiten Riemst. Laten<br />

we daar als politici allen van uitgaan. We hebben echter één probleem. Mijnheer Stevens,<br />

als administrator hebt u dat misschien minder. Wij moeten niet rekening houden met de<br />

zwijgende meerderheid, maar met de sprekende meerderheid. Ons politieke systeem is zo<br />

georganiseerd – en ook terecht, lijkt me – dat we alleen maar rekening moeten houden met<br />

de politiek sprekende meerderheid. Ik hoop dat u daarvan niet wilt afwijken. Hoewel ik<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


60 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

als burger misschien een andere mening heb, moet ik als politicus rekening houden met de<br />

sprekende meerderheden. Ik hoop dat we dat hier allemaal blijven doen.<br />

De heer Bart Martens: De rode draad van de diverse betogen is de nood aan een sneller<br />

politiek engagement om bepaalde projecten aan te vatten en besluitvormingsprocessen<br />

op te starten, zodat de beleidsverantwoordelijken zich bijvoorbeeld niet achter een<br />

gebrek aan een maatschappelijk draagvlak kunnen verschuilen en de administraties ook<br />

het ritme in de besluitvorming handhaven. Ook is er nood aan een vroegere maatschappelijke<br />

betrokkenheid en een vervroegde inspraak.<br />

Ik zal beginnen met het eerste. De heer Peumans had het over politieke besluiteloosheid.<br />

Dat klopt ook. Tegenwoordig is het een administratie of de betrokken minister die de<br />

opdracht geeft om een plan-MER op te maken met betrekking tot een nieuw planproces.<br />

Het kan jaren duren voor dat leidt tot een ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan<br />

dat aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering wordt voorgelegd en pas op dat moment ook politiek<br />

wordt gedekt en gedragen, zodat het in de decretaal voorziene procedure kan worden<br />

gestopt. Dat voortraject is dus zeer lang. Vaak is er een gebrek aan een politiek draagvlak<br />

en aan een maatschappelijk draagvlak. In dat voortraject is er heel wat winst te boeken,<br />

om te zorgen voor zowel een beter bestuurlijk als een beter maatschappelijk draagvlak.<br />

Er werd hier de vraag gesteld wat een maatschappelijk draagvlak is. Ik herinner me nog de<br />

gevleugelde woorden van professor Pieter Leroy. Hij zei dat draagvlak geen zitvlees mag<br />

worden. Als er we ervoor zorgen dat ook de politiek zich moet uitspreken in een vroeg stadium<br />

van de besluitvorming over het opstarten van een bepaald project, dan kunnen we<br />

dat vermijden. Dat betekent niet dat we daarna niet opnieuw breed moeten gaan, in het<br />

kader van het effectenonderzoek, het openbaar onderzoek en de inspraakmogelijkheden,<br />

maar dat beginpunt van politiek engagement is noodzakelijk.<br />

Dat is gebeurd met betrekking tot het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA). Dat<br />

gebeurt ook, denk ik, met de brownfieldconvenanten. Daar wordt op het niveau van het<br />

convenant ook al een politiek besluit genomen om ergens mee door te gaan. Nergens<br />

bestaat daar echter een soort formule voor. Vaak gebeurt dat in de vorm van non-papers<br />

die worden voorgelegd aan de regering. Binnen de <strong>Vlaams</strong>e Regering is er dan misschien<br />

wel een politiek draagvlak voor, maar dan vaak niet binnen het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>. Over<br />

het ENA zijn er bijvoorbeeld door meerderheid en oppositie gigantisch veel zeer kritische<br />

vragen gesteld. Dan gaat het niet alleen over het gebied De Keer, waar vervoersgenererende<br />

activiteiten worden gepland op een al oververzadigd deel van de E313, het gaat ook<br />

over heel wat gecontesteerde gebieden in Limburg. Het politiek draagvlak moet dus niet<br />

alleen worden gezocht binnen de <strong>Vlaams</strong>e Regering, maar ook binnen het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>.<br />

Nu is dat niet altijd het geval, is het vaak niet transparant en blijft het beperkt tot<br />

de <strong>Vlaams</strong>e Regering.<br />

Dan is er het vroeger betrekken van de maatschappelijke actoren. Misschien ligt er wel<br />

een kans in de integratie van die MER-procedure in het planproces. Dat was een suggestie,<br />

denk ik, die opborrelde uit die benchmarkstudie die heeft plaatsgevonden. Ik zie kansen<br />

en risico’s ter zake. Het is hier al gezegd: de kennisgevingsprocedure van een plan-MER<br />

is het eerste ogenblik waarop de burger zich kan uitspreken. Vaak is het nog een passieve<br />

vorm van openbaarheid: iemand moet al een ingewijde zijn om te weten dat het dossier<br />

bij de gemeente ter inzage ligt, in het kader van de kennisgevingsprocedure. In principe<br />

moet men zich dan ook beperken tot aspecten van de milieueffectenbeoordeling, en mag<br />

het plan op zich niet in vraag worden gesteld. Het is dus een omslachtige en eigenlijk<br />

ontoereikende manier om de burger te betrekken. Als dat effectenonderzoek natuurlijk<br />

vroeger in het planproces zelf plaatsvindt, en de kennisgevingsprocedure wordt uitgebreid<br />

tot een inspraakmoment, ook bij de meest prille projectvoorstellen, dan kan daar misschien<br />

veel meer uit worden gehaald. Dat zou ook maken dat de betrokkenheid van de<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 61<br />

burger niet aan het einde van de besluitvormingsprocedure plaatsvindt, zoals vandaag,<br />

zodat dat nog kan leiden tot een paar flankerende maatregelen. Vanaf het begin zou kunnen<br />

worden gezocht naar een ruimtelijke inrichting die een win-winsituatie inhoudt voor<br />

diverse betrokkenen. Ik vind niet dat we daarmee de stem van de burger afkopen, zoals<br />

de heer van Rouveroij stelt. Ik denk integendeel dat dit daadwerkelijk kan leiden tot een<br />

breed gedragen inrichtingsconcept van een bepaald gebied, dat diverse maatschappelijke<br />

doelstellingen ten goede komt.<br />

Dat is ook gebeurd in het proces van de ontwikkeling van het Schelde-estuarium. Op een<br />

bepaald ogenblik begon ook de haven in te zien dat ze eveneens belang had bij een betere<br />

of grotere komberging, bij meer ruimte voor water. Dat zorgde voor een grotere natuurlijke<br />

erosie van de vaargeul en voorkwam het dichtklappen van het Schelde-estuarium,<br />

dus een complete verlanding en verzanding. Die ontpoldering is dus geen natuurcompensatie<br />

waarmee men de natuurbeweging heeft afgekocht: dit is gaan passen in een integrale,<br />

gezamenlijke visie op de ontwikkeling van dat estuarium. Dat is een proces van ‘joint fact<br />

finding’, dat veel meer is dan het afkopen van de steun van deze of gene belangengroep.<br />

Er is trouwens ook niets mis met een soort collectieve ruimteovereenkomst. Mijnheer van<br />

Rouveroij, een collectieve arbeidsovereenkomst is ook niet het afkopen van de sociale<br />

vrede. Het is een gezond proces, waarin diverse actoren proberen te bekijken hoe ze het<br />

eens kunnen worden over, bijvoorbeeld, het personeelsbeleid in een bedrijf. Dat hoeft niet<br />

zo pejoratief te worden afgedaan als een loutere afkoopoperatie.<br />

Er is ook een risico verbonden aan het integreren van het effectenonderzoek in het planningsproces,<br />

namelijk het verlies aan ‘checks and balances’. Vandaag is de dienst-MER<br />

van de <strong>Vlaams</strong>e administratie redelijk autonoom. Ze kan een MER toetsen aan de richtlijnen.<br />

Het is niet altijd prettig. Het is niet prettig dat een regering die in Loppem een voetbalstadion<br />

wil, geconfronteerd wordt met een MER dat zegt dat het de slechtste plaats<br />

is en het idioot is om het op die plaats te bouwen. Het is nodig dat er op een onafhankelijke<br />

manier, met de nodige checks and balances, effecten kunnen worden beoordeeld.<br />

Het risico van een complete integratie van effectenbeoordeling in het planproces, onder<br />

de voogdij van de betrokken administratie, is dat het systeem van checks and balances<br />

verloren gaat.<br />

Er zijn ook kansen en risico’s in het voorstel om te komen tot één advies van de administratie.<br />

Het risico bestaat dat men in de administratie afglijdt naar een ‘lowest common<br />

denominator’, dat men gaat luisteren naar de meest kritische actor binnen de afdelingen<br />

en betrokken administraties. Dat zien we gebeuren in de Windwerkgroep, die in principe<br />

tot één oordeel komt over het al dan niet aanvaardbaar zijn van een windmolen in de<br />

<strong>Vlaams</strong>e open ruimte. Men luistert er naar de meest kritische administratie. Misschien<br />

is het ook wel strijdig met het primaat van de politiek. Uiteindelijk zijn het de politiek<br />

verkozenen die, op basis van alle elementen die op tafel liggen, een knoop moeten doorhakken<br />

en een besluit moeten kunnen nemen. Men kan dat niet overlaten aan de administratie,<br />

die tot één advies moet komen.<br />

Ik heb in de uiteenzetting van RWO gehoord dat er in de huidige wetgeving – de Codex<br />

Ruimtelijke Ordening die pas is gewijzigd – ook heel wat mogelijkheden zitten om sneller<br />

vooruit te gaan en om procedures te laten overlappen. Er bestaat een soort ‘dakpanprocedure’<br />

maar ze wordt niet toegepast. Er is de mogelijkheid om een projectvergadering te<br />

houden, een vooroverleg met alle adviserende instanties om te komen tot een soort collectief<br />

besluit. Dit is mogelijk, maar nog niet toegepast. In de codex is ook in de mogelijkheid<br />

voorzien om voor strategisch belangrijke projecten tegelijkertijd het structuurplan<br />

te wijzigen en het GRUP op te starten, in één procedure met één openbaar onderzoek<br />

enzovoort. Dit is mogelijk, maar wordt niet toegepast.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


62 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Het is dus nodig om eens na te gaan wat er vandaag al allemaal mogelijk is in de bestaande<br />

wetgeving. In het voortraject is informeel blijkbaar ook heel wat mogelijk. Niets houdt de<br />

administratie tegen om vandaag al de verschillende betrokken actoren in het vooroverleg<br />

te betrekken.<br />

De administratie zou eens kunnen zeggen hoe ze denkt gebruik te maken van de mogelijkheden<br />

die de huidige wetgeving biedt.<br />

Mevrouw Karin Brouwers: Ik vrees dat een sprekende meerderheid meestal een sprekende<br />

minderheid is. Het woord ‘zwijgende meerderheid’ heeft ook zijn rechten. Die zwijgende<br />

meerderheid wordt meestal vertegenwoordigd door de verkozenen die uiteindelijk moeten<br />

durven beslissen.<br />

Professor Luc Huyse heeft onlangs in Knack de suggestie gedaan om eens te achterhalen<br />

wat de zwijgende meerderheid zegt. Met de huidige communicatiemiddelen kan men<br />

dat perfect onderzoeken. Mevrouw Brouwers vraagt of er in deze ad-hoccommissie ook<br />

communicatie specialisten zijn uitgenodigd.<br />

De heer Jan Peumans: De heer Sauwens zegt dat de problematiek van een draagvlak en de<br />

communicatie zeker nog zal worden behandeld in de commissie.<br />

De heer Marino Keulen: Deze commissie is opgericht vanuit de bekommernis dat in Vlaanderen<br />

sommige projecten die een bepaalde schaal overstijgen, haast niet meer doenbaar<br />

zijn. Het duurt vaak tien jaar of meer voor deze projecten, die het algemeen belang dienen,<br />

kunnen starten, zonder zelfs de informele procedure mee te rekenen.<br />

Een boek kan men ook niet samenvatten door zinnen te schrappen. Men moet een nieuwe<br />

samenvatting schrijven. Men zal deze projecten ook niet kunnen versnellen door met procedures<br />

te schuiven of dingen te groeperen. Het kan misschien een beetje helpen. Het is<br />

niet de ambitie van deze commissie om de duurtijd van projecten, die nu bijvoorbeeld tien<br />

jaar bedraagt, naar acht jaar te brengen. Het is wel de ambitie om de duurtijd veel meer<br />

te reduceren. Maar hoe wordt dit bereikt Louter door procedures te verschuiven of door<br />

opnieuw te beginnen van nul De heer Keulen heeft de indruk dat men nu bezig is met<br />

louter zinnen te schrappen.<br />

De heer Johan Sauwens: Het is een zoektocht. Men zal een batterij van grotere en kleinere<br />

maatregelen moeten voorstellen.<br />

De heer David Stevens: Zonder het kwantitatief te willen benaderen, of het nu een derde<br />

of een tweede moet zijn: met het huidige aantal projecten kan het niet. Omwille van de<br />

mankracht. Ik ben in 62 stuur- en werkgroepen vertegenwoordigd. Als we vandaag in een<br />

haven tegelijkertijd een wegontsluiting, een spoorwegontsluiting en een waterwegontsluiting<br />

moeten aanleggen, kunnen wij niet landen in een derde van de tijd.<br />

De heer Johan Sauwens: Ik wil nog een technische vraag stellen over een aspect dat daarnet<br />

aan bod is gekomen in verband met de gerechtelijke procedures. Wij hebben ook de<br />

Raad van State en het Rekenhof uitgenodigd, want ook die invalshoek is belangrijk.<br />

Is er een zicht op het aantal beslissingen van deze instanties over projecten in Vlaanderen<br />

Ik heb het over de RUP’s, de gewestplanwijzigingen, de infrastructurele dossierbeslissingen.<br />

Kan de <strong>Vlaams</strong>e administratie mij een overzicht van vernietigingen en schorsingen<br />

geven Er zijn heel veel beslissingen die niet in de media terechtkomen. Het aantal is<br />

indrukwekkend. Ik deed op lokaal vlak de ervaring op dat na negen jaar een gewestplanwijziging<br />

werd vernietigd, met alle gevolgen van dien, omwille van het feit dat de<br />

Raad van State de motiveringsplicht anders en stringenter interpreteert. Wij moeten met<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 63<br />

dat aspect zeker rekening houden. Is er een juridische dienst die dit centraal in het grote<br />

<strong>Vlaams</strong>e huis opvolgt<br />

Ik had ook graag wat meer verduidelijking gehad over die taskforce waaraan binnen de<br />

administratie wordt gewerkt. In hoeverre bestaat die al Ik weet dat wij die vraag moeten<br />

stellen aan jullie ministers, en wij zullen dat ook doen. Kunnen er vanuit de administraties<br />

suggesties komen, ook in het kader van de totale opdracht van deze commissie Zouden<br />

wij onze sporen kunnen laten samenlopen Dit betekent dat wij u graag binnen een maand<br />

nog eens opnieuw zouden uitnodigen.<br />

Ik heb daarnet van RWO heel duidelijk begrepen dat er op het vlak van de ruimtelijke<br />

ordening belangrijke stappen zijn gezet. Zo is er onder meer de codex. Laat ons niet alles<br />

opnieuw in een grote molen vermalen. Ik weet van enkele collega’s dat dit ook in deze<br />

commissie sterk leeft. Laat ons de dingen die gehanteerd kunnen worden, bewaren. Laat<br />

ons niet veranderen om te veranderen.<br />

De heer Roger Liekens: Men weet bij ons welke rechtsgedingen er zijn en wanneer ze worden<br />

ingezet, zowel met betrekking tot de vroegere gewestplanwijzigingen als met betrekking<br />

tot de gewestelijke RUP’s. Daarnaast zijn er natuurlijk ook de zaken op provinciaal<br />

en gemeentelijk niveau.<br />

Belangrijk op dat punt is dat men moet nagaan waarom iets wordt vernietigd. Voor het<br />

kerstreces besliste de <strong>Vlaams</strong>e Regering om een validatiedecreet te maken voor allerlei vernietigingen<br />

door de Raad van State om zuiver procedurele redenen waarbij de Commissie<br />

voor Advies foutief opnieuw werd samengeroepen. Daar ging het om zuiver formele<br />

redenen. Alle gewestplanwijzigingen en RUP’s die om die reden door de Raad van State<br />

werden vernietigd, zijn nu opnieuw opgenomen in een validatiedecreet, dat opnieuw bij<br />

de Raad van State is. Ook voor andere zaken werden in dit huis initiatieven genomen om<br />

bij vernietiging om zuiver procedurele redenen een rechtsherstel te bekomen. Ik zal een<br />

overzicht opvragen.<br />

De vraag over de taskforce moet door de drie administraties op een hoger niveau worden<br />

geregeld.<br />

Mevrouw Isabel Franck: Wij hadden de vraag om een dergelijke taskforce op te richten,<br />

afgeleid uit uw brief aan minister-president Peeters. Wij zouden daar inderdaad graag bij<br />

betrokken worden. Er is volgens ons voorlopig nog niets met dit verzoek gebeurd. Dit<br />

moet misschien nog eens worden gesuggereerd, wij werken hier inderdaad graag aan mee.<br />

Ik kan natuurlijk nu niet zeggen in welke mate en op welke manier.<br />

De heer Johan Sauwens: Ik dank jullie allen voor de open en verhelderende manier waarop<br />

wij deze belangrijke onderwerpen hebben behandeld. U hebt onlangs nog de burgemeesters<br />

van de centrumsteden gehoord, u leest ook de rapporten. Wij voelen dag na dag dat<br />

men van ons een klant- en organisatiegerichte attitude vraagt. Een parlement kan dat<br />

niet, een regering kan dat niet, het is uiteindelijk de <strong>Vlaams</strong>e administratie, die de loketten<br />

en de telefoons bemant, die dat moet waarmaken. Voor suggesties rekenen wij, die de<br />

opdracht hebben gekregen van het parlement, in belangrijke mate op de <strong>Vlaams</strong>e administratie.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


64 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

IV. 11 JANUARI 2010<br />

GEDACHTEWISSELING MET PROF. DR. C.W. BACKES OVER HET RAPPORT<br />

‘SNELLERE BESLUITVORMING OVER COMPLEXE PROJECTEN VERGELIJ-<br />

KEND BEKEKEN’<br />

1. Opening van de vergadering<br />

De voorzitter: Professor Chris Backes is Duitser van geboorte, maar heeft een academische<br />

carrière in Utrecht en Tilburg achter de rug. Op dit ogenblik is hij verbonden aan de Universiteit<br />

Maastricht. Hij is gespecialiseerd in bestuursrecht, administratief recht en vooral<br />

vergelijkend Europees recht. Wij hebben hem gevraagd om zijn studie toe te lichten waarin<br />

hij heeft onderzocht hoe bepaalde Europese landen omgaan met de problematiek die ons<br />

in deze commissie bezighoudt: het steeds complexer worden van onze samenleving, de<br />

vraag naar steeds sterker overheidsoptreden en de overheid die zichzelf verstrikt ziet in<br />

haar eigen regels.<br />

2. Uiteenzetting door prof. dr. C.W. Backes<br />

Professor Chris Backes: Ik dank u voor de eervolle uitnodiging. Ik woon nog in Duitsland<br />

en heb daar mijn rechtenopleiding genoten. Daarom zit het rechtsvergelijkende bij mij<br />

in het bloed. Ik heb begrepen dat u nu als commissie zoekt naar mogelijkheden om de<br />

besluitvorming te versnellen met behoud van kwaliteit. Dat vind ik zeer interessant.<br />

Toen we aan onze studie begonnen, in april of mei 2009, hebben we uiteraard ook gekeken<br />

of er iets in België te leren viel. Ik heb toen gesproken met collega’s uit Gent. Zij zeiden<br />

dat het een punt van discussie tussen de gewesten en het federale niveau was, maar dat de<br />

versnelling geen onderwerp was van onderzoek. Het had de wetgeving nog niet bereikt.<br />

Daarom hebben we niet gekeken naar België. Blijkbaar is dat snel gewijzigd.<br />

Waar gaat het onderzoek over Ik ga even in op de aanleiding. Er is al enige tijd het redelijk<br />

breed ongenoegen over trage en complexe besluitvorming. Dat is in uw land ook zo.<br />

Althans: vele mensen vinden de besluitvorming over infrastructuurprojecten veel te traag.<br />

Anders dan in België of Vlaanderen, kwam daarbij in Nederland een hele reeks uitspraken<br />

van de administratieve rechter waardoor veel projecten zijn stopgezet of aanzienlijk<br />

vertraagd op het terrein van luchtverontreiniging en Habitatrichtlijnen. Europese wetgeving<br />

werd in Nederland op een bepaalde wijze omgezet en vooral de rechter heeft dan<br />

steeds weer gezegd dat het zo niet kon en de zaak terugverwezen.<br />

Een derde rapport dat als katalysator heeft gewerkt is ‘Brussels lof’ van de raad van Volkshuisvesting,<br />

Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), waaraan ik zelf als lid van<br />

de VROM-raad heb mee geschreven. Het gaat niet over Brussel of Belgische wetgeving,<br />

maar over hoe wij in Nederland omgaan met Europese wetgeving en waarom dat juist bij<br />

ons zoveel problemen oplevert.<br />

De voornaamste constatering was dat er in Nederland enkele factoren samenkomen.<br />

Nederland is heel dichtbevolkt, heeft een hoge mate van achtergrondvervuiling, ligt tussen<br />

de Engelse gebieden en het Ruhrgebied in, met invloed uit Frankrijk. Via de rivieren krijgt<br />

men heel wat milieulast uit het buitenland mee. Nederland heeft dus een hoge milieulast<br />

en heeft een sterke agrarische en chemische industrie.<br />

Een bijzondere factor is de zeer goed functionerende administratieve rechtspraak. Wie<br />

in Nederland beroep aantekent tegen een besluit, krijgt doorgaans binnen een jaar een<br />

uitspraak van de hoogste administratieve rechter. Als ik me niet vergis, heeft de procedure<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 65<br />

met betrekking tot het Project Gent-Sint-Pieters pas na 465 dagen een voorlopige voorziening<br />

opgeleverd.<br />

In Nederland krijgt iemand binnen het jaar een eindoordeel van de hoogste administratieve<br />

rechter. Dat lijkt op zich heel mooi. De toegang tot de rechter is trouwens heel<br />

gemakkelijk. Er is geen hoge drempel. De griffiekosten bedragen in het gros der gevallen<br />

150 euro. Aangezien er weinig beperkingen zijn, maken veel mensen daar gebruik van.<br />

De vragen over de doorwerking van het Europees recht komen snel bij de administratieve<br />

rechter terecht. Hij krijgt die vragen sneller voorgelegd dan zijn collega’s in bepaalde<br />

andere landen. Hij moet vaak als eerste oordelen of iets op basis van het Europees recht<br />

kan.<br />

Ten gevolge van al deze oorzaken duurt het in Nederland te lang. Daar moet iets aan<br />

worden gedaan. De stopzetting van allerlei projecten heeft veel aandacht gekregen in de<br />

media. Eigenlijk kan dit alles met de vaakgebruikte kreet ‘Nederland zit op slot’ worden<br />

samengevat. We kunnen geen kant meer uit. Dat kan niet. Dat moet anders, vinden velen.<br />

De financiële crisis heeft hierbij eigenlijk geen rol gespeeld. Die discussie is al eerder op<br />

gang gekomen. De crisis heeft enkel een aanvullend en versnellend effect gehad. Ze vormt<br />

in geen geval de oorzaak van deze discussie. De oorzaak is een al langer gevoeld ongenoegen.<br />

Het rapport van de commissie-Elverding is in april 2008 verschenen. Dat is ondertussen<br />

ook weer een tijdje geleden. De commissie heeft goed werk geleverd. Ze heeft met open<br />

vizier naar het onderwerp gekeken en in kaart gebracht waar het probleem zit en wat de<br />

oorzaken zijn. Vanuit onverdachte hoek zijn zij tot de hoofdconclusie gekomen dat de<br />

hoofdoorzaak zich binnen het bestuur zelf situeert. Het zijn niet de regels of de rechtsbescherming.<br />

Ze hebben gekwantificeerd hoe lang het duurt en hoe lang elke stap in de<br />

procedure in beslag neemt. Hieruit blijkt dat de grootste vertragingsfactoren zich bij het<br />

bestuur bevinden.<br />

Het gaat in feite om heel wat factoren. Een van die factoren is volgens de commissie het<br />

feit dat het bestuur vaak geen rechte rug heeft. Bij de aanvang wordt een bepaald voorstel<br />

gedaan. Na pakweg anderhalf jaar stelt een lid van een gemeentebestuur vast dat<br />

zijn gemeente daar nadelen van zou kunnen ondervinden. Daarop volgt dan de vraag het<br />

anders aan te pakken. Indien het voornemen wijzigt, zijn alle tot dan geschreven rapporten<br />

in feite onbruikbaar. Ze moeten worden herschreven of aangevuld. Het ontbreken van<br />

echte keuzes leidt ertoe dat steeds weer van het ene naar het andere voorstel wordt overgeschakeld.<br />

Er wordt tevens te lang overleg gepleegd. De overheid heeft hier geen rechte rug.<br />

Een andere hoofdoorzaak is het ontbreken van de nodige budgetten. De budgetten zijn<br />

er niet of zijn te klein. We kunnen allerlei zaken neerpennen. Indien op het beslissend<br />

moment blijkt dat er geen geld is, zal het ook lang duren voor er echt iets gebeurt.<br />

Een volgende hoofdoorzaak is het ontoereikend management. De Nederlandse ministeries<br />

zijn sterk gekrompen. Er werken nu veel minder mensen dan, bijvoorbeeld, zes jaar<br />

geleden. We merken dat aan de kwaliteit. Die mensen leveren geen slecht werk. Er zijn<br />

echter vaak wisselingen van de wacht. Ambtenaren worden verschoven en moeten hun<br />

post verlaten. De problemen binnen het projectmanagement zijn een belangrijke oorzaak<br />

van vertragingen.<br />

Een andere belangrijke constatering is dat de procedures zeer ingewikkeld zijn. Er zijn veel<br />

procedures. Vaak bestaan die naast elkaar of overlappen ze elkaar. Als ze elkaar opvolgen,<br />

blijken de beslissingsmomenten dan ook nog eens in een heel laat stadium te liggen.<br />

Indien iets niet wordt goedgekeurd, kan iedereen weer helemaal herbeginnen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


66 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

De rechtsbescherming is snel en effectief. De rechter toetst nadrukkelijk aan het Europees<br />

recht. Dat is ook een van de redenen waarom het lang duurt.<br />

Deze vele redenen vragen om vele oplossingen. Politici kunnen niet gemakkelijk scoren<br />

door te verklaren dat ze het probleem met een enkele wet zullen oplossen. Feitelijk, en<br />

dat zien we in vele landen, gebeurt dat echter wel. Dat is natuurlijk het politieke proces. U<br />

kent dit wellicht ook, want als parlement moet u niet alleen goede besluiten nemen en dingen<br />

goed op de rails laten zetten, maar moet u ook politiek scoren, u moet iets te melden<br />

hebben aan de buitenwereld. Daarom concentreert men zich vervolgens op een wijziging<br />

van een wet die de procedure regelt en een versnelling van zo’n wet, want dat is wat een<br />

parlement kan doen: een parlement kan geen ambtenaren opleiden, maar het parlement<br />

kan wetten vastleggen. Daar gaat de meeste aandacht naartoe.<br />

Belangrijk is, en dat heeft ook Elverding nadien nog vaak gezegd, om in het achterhoofd,<br />

of beter in het voorhoofd te houden dat de oorzaken veelvuldig zijn en om, als het u er<br />

echt om gaat om tot een snellere besluitvorming te komen, ook aan al die knopjes te<br />

draaien en niet alleen, en zelfs niet in eerste instantie, aan de wetgevingsknop.<br />

Dat was de achtergrond en de aanleiding. De aanbevelingen van de commissie-Elverding<br />

waren op zich breed, maar later heeft de politiek, het parlement in Nederland, zich heel<br />

sterk gericht op concentratie, op aanscherping, op wijziging van de regeltjes voor de juridische<br />

besluitvorming. Daarover wordt prominent gepraat en daar concentreren we ons<br />

vandaag ook op.<br />

U weet wellicht dat dit heeft geleid tot een groot aantal sectorale wettelijke maatregelen.<br />

Er werd een wet die speciaal toeziet op de aanleg van wegen en de versnelling ervan, ingediend<br />

en vastgesteld.<br />

Wat daar bijvoorbeeld in zit, is de versobering van de MER-plicht. Dat is iets waar ik<br />

verder eigenlijk niet op inga, omdat het in rechtvergelijkende zin geen punt is, maar het<br />

is een onderwerp dat in Nederland al vele jaren ook een zorgpunt is. Nederland heeft een<br />

MER-systeem dat heel erg uitgebreid is, met de commissie-MER, een neutrale deskundige<br />

commissie. In internationale evaluaties over de werking van een MER in verschillende<br />

landen, steekt Nederland er altijd met kop en schouders bovenuit als beste systeem, als<br />

systeem dat het beste zijn doelstellingen haalt, als systeem met de meeste kwaliteit enzovoort.<br />

Maar het duurt ook allemaal langer dan elders. Dat is zeker zo in de perceptie,<br />

maar ook in de feiten klopt het deels dat een MER redelijk veel tijd in beslag neemt. Daar<br />

wilde de politiek steeds minder genoegen mee nemen en nu wordt stukje bij beetje en zeker<br />

in de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Elverding, de MER-plicht teruggeschroefd<br />

tot wat Europeesrechtelijk eigenlijk minimaal vereist is. Dat is ook weer zo’n<br />

leuze, dat “alle Nederlandse koppen er af moeten”. Alles wat extra is in Nederland ten<br />

opzichte van de Europese wetgeving, zo staat het zelfs in het laatste coalitieakkoord, is in<br />

beginsel uit den boze.<br />

Dat is een uitgangspunt dat ik persoonlijk niet deel. EU-regelgeving is minimumregelgeving<br />

en je kunt een heel goede reden hebben om daar iets extra bovenop te zetten.<br />

Uiteraard moet je dat expliciteren, moet je dat afwegen. Het is een afweging tussen extra<br />

bestuurlijke lasten en wat het effect ervan is, het doel dat je wilt bereiken.<br />

In Nederland is het de afgelopen vier à vijf jaar van regeringszijde de marsroute dat de<br />

Nederlandse koppen in beginsel weg moeten. Alles wat Nederland extra heeft, moet teruggebracht<br />

worden tot de Europese verplichtingen, want die zijn al streng genoeg.<br />

MER is met name voor wegprojecten nu teruggebracht op wat Europeesrechtelijk is vereist:<br />

je hoeft de commissie MER niet meer te vragen, je hoeft in de toekomst deels zelfs –<br />

maar het is omstreden of dit Europeesrechtelijk mag – geen alternatievenonderzoek meer<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 67<br />

te doen. Daarmee wordt eigenlijk de kern uit de MER gehaald, want daar gaat het in de<br />

MER eigenlijk om. Het is omstreden of dit Europeesrechtelijk mag. Men vraagt zich ook<br />

af of er geen groot procesrisico is: dat mensen naar de rechter gaan, waardoor de zaak<br />

weer wordt vertraagd.<br />

Aan de andere kant is de ervaring in Nederland ook dat een MER een heel sterke besluitvormingsprocesstructurerende<br />

werking heeft en ook een besluit legitimeert. Als de rechter<br />

in Nederland een geschil heeft waarbij een MER werd opgesteld die door de commissie<br />

MER werd goedgekeurd, dan worden in 95 percent van de gevallen alle feitelijke vragen<br />

van bezwaarmakers afgewezen door te zeggen: “Nou, dit is MER en de commissie MER<br />

heeft het goedgekeurd, dus het is goed.” Er is dus een heel sterke besluitlegitimerende<br />

werking. De vraag is wat er gebeurt als we die weghalen. We moeten dat nog afwachten,<br />

maar feit is dat in de afgelopen jaren de MER-plichten werden verlicht en dat dit proces<br />

nog steeds doorgaat.<br />

Een andere aanbeveling van de commissie is de introductie van de zogenaamde ‘bestuurlijke<br />

lus’. Het is een handige procedure. Als men naar de rechter stapt met de vraag om<br />

een besluit te vernietigen, kan het bijvoorbeeld dat hij twee foutjes vindt. In dat geval<br />

wordt het hele besluit vernietigd en begint de procedure voor het opstellen van het besluit<br />

van bij het begin af aan opnieuw. Als men pech heeft, duurt dat bijvoorbeeld anderhalf<br />

jaar. Er wordt dan opnieuw gekeken of er op het terrein zaken zijn veranderd, want het<br />

bestuur moet uitgaan van de feiten op het moment dat de beslissingen worden genomen.<br />

Om te vermijden dat fouten dus leiden tot het heropstarten van de hele procedure en<br />

nieuwe onderzoeken moeten worden uitgevoerd, is de ‘bestuurlijke lus’ geïntroduceerd.<br />

Als de rechter bijvoorbeeld twee fouten heeft gevonden, dan wordt de procedure voor de<br />

rechtbank aangehouden, terwijl het bestuur de kans krijgt om in een periode van bijvoorbeeld<br />

twee maanden de fouten weg te werken door het besluit aan te vullen, te verbeteren<br />

of een nieuw besluit te nemen. Na die periode gaat de ingestelde rechtbeschermingsprocedure<br />

gewoon zijn gang.<br />

De ‘bestuurlijke lus’ is voor het eerst geïntroduceerd toen de emissiehandel aan bod<br />

kwam. Als emissierechten worden toegekend, moet snel vaststaan of ze ook echt gelden.<br />

Men kan zich in dat geval geen aanslepende procedure van pakweg vier jaar veroorloven.<br />

De ervaring met de zogenaamde ‘bestuurlijke lus’ in de emissiehandelssector is goed. Vandaag<br />

is het toepassingsgebied uitgebreid – maar dat komt pas binnen een maand of twee<br />

in werking – tot het omgevingsrecht.<br />

De ‘bestuurlijke lus’ is niet overal toepasbaar en kan soms tot problemen leiden, maar<br />

over het algemeen is het een handig hulpmiddel om een zeer verregaande inkorting van<br />

procedures in de rechtbeschermingsfase te realiseren. Soms kan men zo 1, 2 tot zelfs 4 jaar<br />

winnen. En wat nog belangrijker is: zo voorkomt men dat tijdens de procedure de feiten<br />

op het terrein wijzigen en het onderzoek naar allerlei zaken op de helling komen te staan.<br />

De voorzitter: Is de zogenaamde ‘bestuurlijke lus’ geïntroduceerd in de wet die de gerechtelijke<br />

procedure regelt, of is dat gebeurd in de sectorale wet Voor Vlaanderen is dat<br />

belangrijk om weten, want de sectorale milieuwetgeving kunnen we zelf bepalen, maar<br />

alles wat met de Raad van State en dergelijke heeft te maken, is een bevoegdheid van het<br />

federale niveau.<br />

Professor Chris Backes: De ‘bestuurlijke lus’ is voor het eerst in de wet op het milieubeheer<br />

ingeschreven, maar enkel met betrekking tot de emissiehandel. Dat gebeurde in<br />

2005. Vandaag is het principe in een spoedwet over wegenaanleg geïntroduceerd. Het is de<br />

bedoeling dat dit in de algemene wet op het bestuursrecht komt. De Tweede Kamer heeft<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


68 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

samen met experts die algemene regeling uitgewerkt. Binnenkort wordt die ook effectief<br />

in de wet ingeschreven.<br />

Hier zou men de Nederlandse methode kunnen overnemen en de zogenaamde ‘bestuurlijke<br />

lus’ in een sectorale wetgeving introduceren, om nadien dan te verbreden.<br />

Tot zover enkele opvallende aanbevelingen van de commissie, en wat daarmee is gedaan.<br />

De commissie werkte tot april 2008; nadien heeft de politiek dat in wetten omgezet. Begin<br />

2009 zei de Nederlandse minister van Justitie dat de sectorale wetgevingswijzingen in<br />

wezen noodmaatregelen zijn, en dat we moeten nadenken over de vraag of het algemene<br />

bestuursprocesrecht niet moet worden aangepast. Daarover zijn dan enkele wilde ideeën<br />

geuit.<br />

Dan werd gesteld dat eerst, zij het zeer snel, een rechtsvergelijkend onderzoek moest worden<br />

gedaan naar de ervaringen in andere landen. Ik heb toen ingebracht dat vooral in<br />

Duitsland die discussie al twintig jaar bestaat. Door de hereniging is er een waanzinnige<br />

druk ontstaan om snel projecten te realiseren. Oost-Duitsland zat echt aan de grond. Dat<br />

was een unieke situatie. Er moest gewoon veel gebouwd worden. Als dat moest gebeuren<br />

via de toen ook in Duitsland geldende procedures, dan zou dat erg lang duren. De realisatie<br />

van een nieuwe snelweg in Nederland en, vroeger ook, in Duitsland, van idee tot<br />

het eindresultaat, gebeurt niet sneller dan in vijftien jaar. Om Oost-Duitsland op te bouwen,<br />

kon men geen vijftien jaar wachten. Die discussie is daar vanaf 1989 heel intensief<br />

gevoerd. Ze heeft tot vijf à zes versnellingswetten geleid. Daarmee heeft men ervaring<br />

opgedaan. Daaruit valt wellicht te leren wat werkt en niet werkt. Het gaat niet zozeer<br />

om de maatregelen, wel om de werking. We wisten ook dat die discussie in het Verenigd<br />

Koninkrijk al langer bestond.<br />

Eind mei, begin juni zijn we met een rechtsvergelijkend onderzoek begonnen. We hadden<br />

maar weinig tijd, namelijk enkel de zomerperiode. Het ging dus om een soort quick scan<br />

van drie maanden. De centrale vraag bij het onderzoek was welke versnellingsmaatregelen<br />

in andere landen genomen zijn en welke ervaringen men daarmee heeft opgedaan. De<br />

resultaten zijn samen met de uitkomsten van zogenaamde klankbordgesprekken met allerlei<br />

stakeholders en participanten verwerkt in een discussienotitie van 2 december 2009.<br />

Het kabinet wil in het voorjaar 2010 een standpunt voorleggen over wat het naar aanleiding<br />

van dit proces wil doen en welke wijzigingen in de Algemene Wet Bestuursrecht<br />

(AWB) worden voorgesteld. Dat wordt dan uitgewerkt in concrete wettelijke maatregelen.<br />

Het traject, waar ook andere ministeries bij betrokken zijn, wordt geleid door het Ministerie<br />

van Justitie.<br />

Bij het onderzoek hebben we in de eerste plaats gekeken waar die discussie speelt. In Italië<br />

en Ierland is dat duidelijk het geval, net zoals in Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland<br />

en Frankrijk. Naar België hebben we aanvankelijk ook gekeken. In de juridische discussie<br />

waren er nog geen resultaten, noch concrete voornemens bereikt. Daarom zijn we<br />

daar niet verder op ingegaan. Italië had op dat moment net een versnellingswet van mei<br />

2009. Daar had men echter nog geen ervaring mee opgedaan. We hadden ook besloten één<br />

common-lawsysteem te nemen. De beslissing is uiteindelijk op het Verenigd Koninkrijk<br />

gevallen. Ierland is ook heel ver gegaan, er is veel gediscussieerd. Daar speelt het probleem<br />

ook al vele jaren. Er is ook een eerste veroordeling van Ierland voor het hof uitgesproken,<br />

omdat de regeling een beetje ver is doorgeschoten. In Zweden is die discussie beperkt tot<br />

milieuvergunningen. Het milieuvergunningsproces voor bedrijven vond men daar te lang.<br />

In dat land heeft een hevige discussie plaatsgevonden. Omdat wij vooral naar de infrastructuur<br />

wilden kijken, hebben we Zweden buiten beschouwing gelaten. Frankrijk hebben<br />

we er in het begin bij genomen omdat de Franse collega’s waarmee ik heb gesproken,<br />

me vertelden dat er in Frankrijk een crisiswetje voor woningbouw was. Ze voegden eraan<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 69<br />

toe dat, behoudens dat probleem, men in Frankrijk eigenlijk erg tevreden is. We dachten<br />

dus dat het systeem goed in elkaar zat. Later bleek dat niet helemaal zo te zijn. De keuze<br />

is dus gevallen op Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.<br />

Duitsland heeft sinds 1989 heel wat ervaring opgedaan met versnellingswetgeving. Het<br />

gaat dan zowel om de besluitvorming, het besluitvormingstraject, als het rechtsbeschermingstraject.<br />

Er waren achtereenvolgens zes wetten, zoals de Verkehrswegeplanungsbeschleunigungsgesetze.<br />

Er zijn heel wat wetten die ook geëvalueerd werden. In het Verenigd<br />

Koninkrijk speelt de rechtsbescherming door de rechter in het omgevingsrecht bijna geen<br />

rol. Dat gebeurt daar gewoon anders. De afgelopen tien jaar is de besluitvormingsprocedure<br />

zeer sterk onder de aandacht geweest. Dat heeft geleid tot wijzigingen. In Frankrijk<br />

is de discussie vrij recent. Ze is wel ruimer dan we oorspronkelijk dachten. Ze is ook<br />

geconcentreerd op de besluitvorming, en niet zozeer op de rechts bescherming.<br />

Ik ga nu over naar de voornaamste resultaten. Net zoals in het rapport begin ik met de<br />

bestuurlijke besluitvorming. Daarna ga ik over naar de rechtsbescherming, die hier wellicht<br />

door de federale overheid wordt geregeld.<br />

De voorzitter: In de sectorale wetgeving kunnen we zelf ingrijpen. De rechtsbescherming is<br />

zeker ook een belangrijk aandachtspunt. We hebben te maken met een aantal procedures<br />

voor de Raad van State. Die leiden tot die fameuze vernietigingen, soms na zeven à tien<br />

jaar. Dat leidt tot een zeer groot gevoel van onzekerheid. Nu is er een verbetering<br />

Professor Chris Backes: Dat is misschien ook een heel andere discussie. Die discussie werd<br />

in Nederland tien jaar geleden gevoerd. Toen heeft men met succes bereikt dat binnen een<br />

paar jaar de stuwmeren werden weggewerkt door extra rechters in dienst te nemen, ook<br />

tijdelijke. De doorlooptijd van het instellen van een beroep is in de regel maximaal één<br />

jaar. Dat is behoorlijk snel. Dan ontstaat ook snel duidelijkheid. Ik kom daar straks nog<br />

even op terug.<br />

Een eerste punt bij de besluitvorming is dat er met name in Frankrijk en Engeland in het<br />

begin een breed opgezette procedure van participatie van iedere belanghebbende is. Een<br />

neutrale commissie, niet het bevoegde gezag, verkent alles. Daarbinnen vallen naast de<br />

milieu-effectenrapportage ook andere rapportages, de hearings. Het gaat om een redelijk<br />

breed en langdurig proces. Men vindt dat heel belangrijk omdat daarna een principebesluit<br />

wordt genomen. Daar wordt gezegd wat de plaats is om zijn zeg te doen. Ook andere<br />

overheidsorganen moeten dat doen. Daarna – afhankelijk van het project duurt dat van<br />

een paar maanden tot enkele jaren – maakt men duidelijk welke kant men opwil. Dat<br />

komt overeen met een aanbeveling die de commissie-Elverding ook heeft gemaakt. Ze<br />

stelde dat de zaken in de beginfase beter bekeken moeten worden. Daarna moet het principebesluit<br />

volgen, waar men, en dan vooral het bestuur, zich ook aan houdt. In Frankrijk<br />

en het Verenigd Koninkrijk werkt dat vrij goed. Alle ambtenaren uit de vier landen zeggen<br />

dat als er heel moeilijke projecten zijn, zoals nieuwe vliegvelden, men niet mag verwachten<br />

dat er na één jaar een regeling is. Dat vergt tijd omdat er zoveel belangen zijn en de zaak<br />

zo ingewikkeld is. Vooral in Frankrijk en Engeland duurt de fase van ‘public enquiry’ of<br />

‘enquête publique’ lang. In Duitsland is dat in veel mindere mate het geval. In Nederland<br />

heeft men dat niet. Dat was wel een van de voornaamste aanbevelingen van de commissie-<br />

Elverding.<br />

In Duitsland zijn er wat interessante maatregelen gevonden door een betere structurering<br />

van het management. Het gaat wellicht om kleine zaken, maar die wel werken. Particulieren<br />

of grote bedrijven die aanvragen indienen voor projecten en die, door de veelheid<br />

van wetten, de bomen door het bos niet meer zien, maken fouten, waardoor vertragingen<br />

optreden. In Duitsland kan men daarvoor een beroep doen op een Verfahrensberater. De<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


70 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

overheid zelf stelt iemand ter beschikking die de aanvraag begeleidt, zodat de aanvraag<br />

meteen zo goed mogelijk is. Daar heeft iedereen baat bij. Het verhoogt de kwaliteit van de<br />

besluitvorming en versnelt ze ook.<br />

De Antragskonferenz is iets soortgelijks. Vaak komen verschillende overheidsorganen en<br />

andere publieke entiteiten op verschillende tijden in het proces opeens op de proppen met<br />

hun probleem. Nadat de aanvraag binnen is, bepaalt de Antragskonferenz de periode voor<br />

publieke organen om hun zeg te doen. Er wordt ook een conferentie georganiseerd met<br />

alle betrokkenen – de gemeente, de provincie, de ministeries enzovoort – om van gedachten<br />

te wisselen. Die kleine ingrepen leiden uiteindelijk tot een versnelling.<br />

In het Duitse recht is er een interessante procedure, het zogenaamde Planfeststellungsverfahren.<br />

Het kan worden toegepast bij grotere infrastructuurprojecten, maar ook bij<br />

aanvragen voor, bijvoorbeeld, een kerncentrale of een grote elektriciteitscentrale. Kenmerkend<br />

is dat je maar één procedure hebt en maar één besluit waarmee aan alle publiekrechtelijke<br />

vereisten wordt voldaan. Je hebt geen zeventien vergunningen meer nodig. Voor de<br />

A2 in Maastricht is bijvoorbeeld uitgerekend dat je tientallen vergunningen nodig hebt.<br />

Hier heb je maar één besluit. De tientallen vereisten in de wet blijven bestaan. Dat is<br />

onaangetast. Maar het besluit wordt genomen door één bestuursorgaan in één procedure.<br />

Er is dus ook maar één keer rechtsbescherming.<br />

Een aanvraag komt binnen. Er zijn tientallen vergunningsvereisten. Dat zijn 25 verschillende<br />

publieke organen. Die krijgen allemaal een brief waarin staat dat ze binnen drie<br />

maanden hun bijdrage aan de besluitvorming kunnen doen. Ze moeten dat sturen naar<br />

het Planfeststellungs-orgaan. Dat bekijkt het allemaal en weegt het af. Het zet wellicht<br />

die mensen bij elkaar en laat ze in discussie gaan. Daarnaast loopt de inspraak. Een paar<br />

maanden later neemt dat Planfeststellungs-orgaan één besluit.<br />

Meestal is tegen dat besluit rechtsbescherming direct bij de hoogste administratieve rechter<br />

mogelijk. In België is dat sowieso enkel de Raad van State. Dat probleem hebben jullie<br />

niet. In Duitsland bestaat er beroep bij drie instanties. Dat duurt vijf, zes, zeven jaar. Maar<br />

voor grote infraprojecten ga je dus direct naar het Bundesverwaltungsgericht, de hoogste<br />

instantie. In Nederland zou dat dan de Raad van State zijn.<br />

Dat leidt tot een geweldige versnelling en verheldering. Soms maken mensen nu als tegenwerping<br />

dat die procedure veel te complex wordt. Maar zeventien verschillende procedures<br />

zijn als geheel minstens zo complex. Dat lijkt me dus een onlogisch verwijt. Het<br />

werkt in Duitsland heel goed. Niemand zegt dat de procedure slecht werkt. Men is er erg<br />

tevreden mee.<br />

Het is veel eenvoudiger dan alles wat in de afgelopen tien of vijftien jaar in Nederland<br />

is bedacht. U kent de discussie wellicht over de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht<br />

(Wabo). Men probeert de bouw-, milieu- en allerlei andere vergunningen in<br />

elkaar te schuiven. Dat maakt een waanzinnig moeilijke wet met circa 273 artikelen.<br />

Planfeststellungs verfahren in het Duitse algemene Verfahrensgesetz heeft zeven artikelen.<br />

Dan ben je klaar. Het is niet complex. Het probleem zit niet in het aantal artikelen, maar<br />

het toont wel aan dat, door het zo radicaal te doen, ook de wetgeving overzichtelijker<br />

wordt.<br />

Een van onze aanbevelingen is dus om goed te kijken naar dat Planfeststellungsverfahren.<br />

Misschien kan dat ook iets zijn voor Nederland. Dat waren de voornaamste bevindingen<br />

voor de besluitvormingsprocedure.<br />

In Nederland is de discussie veel meer gefocust op de rechtsbescherming. De besluitvorming<br />

speelt ook een rol, maar vooral de rechtsbescherming ligt politiek gevoelig. In<br />

Nederland is de toegang tot de rechter laagdrempelig: ongeveer 150 euro griffiekosten en<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 71<br />

geen kostenrisico. Je kunt niet veroordeeld worden tot het betalen van de kosten van je<br />

tegenpartij. Als je verliest, ben je enkel die 150 euro kwijt. Dat is voor veel mensen geen<br />

hinderpaal.<br />

In Engeland is dat zeker wel het geval. Daar hoef je geen griffierechten te betalen. Je hoeft<br />

helemaal niets te betalen, maar als je verliest kun je veroordeeld worden – en dat gebeurt<br />

doorgaans ook – tot het betalen van de kosten van de tegenpartij. Dat kan 8000, 10.000,<br />

20.000 pond zijn. Als de overheid deskundigen heeft ingehuurd, moet je die allemaal betalen.<br />

Milieugroeperingen of particulieren gaan vaak niet naar de rechter omdat de kosten<br />

bij verlies niet in te schatten zijn.<br />

Dat zou een mogelijkheid zijn om het aantal beroepen drastisch terug te brengen. Wij hebben<br />

gezegd dat we het om twee redenen geen goed idee vinden. Wij vinden ten eerste dat<br />

rechtsbescherming dan een luxegoed wordt dat enkel voor goede verdieners ter beschikking<br />

staat. Maar goed, daar kun je politiek anders over denken.<br />

Ten tweede is er het voorbeeld van Ierland. Daar geldt ook zo’n kostenrisicoregeling.<br />

Ierland is in oktober veroordeeld door het Hof van Justitie omdat het niet voldoet aan de<br />

Europese eisen (HvJ, 16 juli 2009, C_427/07). Je kunt volgens het hof je Europese rechten<br />

als burger in Ierland niet voldoende geldend maken. De rechtsbescherming is niet effectief<br />

omdat je wordt afgehouden door dit niet in te schatten proceskostenrisico. Wel mogelijk<br />

volgens het hof is dat je, als je verliest, maximaal bijvoorbeeld 1000 euro moet betalen,<br />

maar het mag niet onbepaald zijn.<br />

Dat lijkt ons dus geen goed voorstel om versnelling en minder procedures te bereiken. In<br />

Nederland gaan er echter politieke partijen mee door. Ze nemen alles mee dat helpt. Het<br />

is dus in discussie.<br />

Een ander punt is het passeren van minder belangrijke gebreken. Ik weet niet hoe het Belgische<br />

recht er op dat punt uitziet. In alle landen, ook in Nederland, bestaan er regelingen.<br />

Stel dat iemand geen uitnodiging heeft gekregen voor een hoorzitting, maar er toch is<br />

geweest. Het is een fout, maar die kan worden gepasseerd. Fouten kunnen bijvoorbeeld<br />

gepasseerd worden als die niet hebben doorgewerkt in het resultaat of als de belanghebbende<br />

er niet door is benadeeld. In Nederland wordt de regeling nu nog eens verruimd:<br />

alle minder belangrijke gebreken kunnen worden gepasseerd. Dat gaat heel ver. Nederland<br />

kan op dit vlak niet meer veel leren, want het is al heel ruim geregeld.<br />

Ook een aanbeveling van de commissie-Elverding was het voorstel dat overheden niet in<br />

beroep kunnen gaan tegen een besluit van andere overheden. Een gemeente kan niet in<br />

beroep gaan tegen een besluit van een ministerie tot aanleg van een snelweg. In Duitsland<br />

is het al altijd zo. Daar kun je enkel beroep aantekenen als je rechten hebt. Een gemeente<br />

heeft geen rechten. In Nederland zit op dit punt een probleem. Gemeentes zijn ook vaak<br />

voor snelle besluitvorming, als de snelweg maar niet over hun grond loopt. De commissie-<br />

Elverding had dat ook als een probleem dat tot vertraging leidt geanalyseerd.<br />

In de Nederlandse Crisis- en herstelwet zit nu de bepaling dat lagere overheden niet meer<br />

naar de bestuursrechter kunnen tegen zo’n besluit. Dat zal echter niet werken. Als de<br />

gemeente niet naar de bestuursrechter kan, kan ze in Nederland naar de burgerlijke rechter.<br />

Dat leidt tot nog veel meer vertraging, want dan heb je twee rechterlijke procedures.<br />

De particulieren gaan naar de bestuursrechter en de gemeenten naar de burgerlijke rechter.<br />

Het is zeer omstreden of dit voorstel wel zinnig is. In de hearings in het Nederlandse parlement<br />

hebben alle bestuursrechtspecialisten ervoor gepleit dat zeker niet te doen. Toch<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


72 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

heeft het parlement het gedaan. Het is in elk geval een aandachtspunt: hoe voorkom je dat<br />

beroepen van overheden tot nog meer vertraging kunnen leiden<br />

Een volgend punt, het relativiteitsbeginsel, geldt niet in België of in Nederland. Enkel<br />

in Duitsland, Oostenrijk en Polen geldt het wel. Wat is dat In België, Nederland en vele<br />

andere landen kun je naar de rechter als je belanghebbende bent. Als je er last van hebt,<br />

kun je naar de rechter. De rechter toetst het besluit dan op rechtmatigheid.<br />

In Nederland wordt altijd het voorbeeld gegeven van een villawijk die in beroep gaat tegen<br />

de vestiging van een woonwagenkamp. Ze willen die woonwagenbewoners niet naast hun<br />

villa’s. Ze zeggen: het mag niet want de geluidsbelasting voor die woonwagenbewoners is<br />

te hoog. Ze voeren niet hun eigen belang aan, maar een bepaling die de woonwagenbewoners<br />

moet beschermen. Als ze gelijk krijgen, wordt het een onrechtmatig besluit. Daar wil<br />

men van af.<br />

Nu introduceert men in Nederland in de Crisis- en herstelwet het relativiteitsbeginsel. Dat<br />

wordt daarna ongetwijfeld algemeen. Het beginsel is iets minder strikt dan in Duitsland.<br />

Daar kun je enkel naar de rechter als een wettelijke bepaling jou een recht wil toekennen.<br />

Je kunt enkel dat recht inroepen. De rechtsbescherming is daar veel beperkter. In Nederland<br />

introduceert men het in een gematigde vorm. Het voorbeeld van de villawijk vindt<br />

men misbruik. Men beroept zich op de rechten van die woonwagenbewoners, die daar zelf<br />

nochtans heen willen.<br />

In Duitsland probeert men die relativiteitseis ook voor milieuorganisaties te hanteren. Dat<br />

staat in de Duitse wetgeving. Ook milieuorganisaties kunnen zich enkel beroepen op bepalingen<br />

die rechten toekennen. De vraag of dit mogelijk is, ligt nu bij het Hof van Justitie.<br />

Twee Duitse rechters hebben, met betrekking tot twee procedures, een beslissing genomen.<br />

De eerste rechter, het Oberwaltungsgericht van Schleswig-Holstein, heeft dit strijdig met<br />

het Europees recht en met de conventie van Aarhus verklaard. Een andere rechter, het<br />

Oberwaltungsgericht Münster, heeft verklaard sterke twijfels te hebben. Hij heeft besloten<br />

de vraag aan het Hof van Justitie voor te leggen. Indien ik de vraag zou krijgen, zou ik<br />

antwoorden dat ik voor 98 percent zeker ben dat het niet kan. Op basis van de conventie<br />

van Aarhus lijkt een dergelijke beperking me niet mogelijk. Het relativiteitsbeginsel voor<br />

milieuorganisaties wordt in Nederland door sommigen geopperd, maar vormt, in tegenstelling<br />

tot het relativiteitsbeginsel voor particulieren, niet het voorwerp van een ernstige<br />

discussie.<br />

Een ander element in verband met de rechtsbescherming is de vraag of een bestuursrechter<br />

niet over meer dan enkel besluiten zou moeten kunnen oordelen. Die discussie loopt<br />

parallel met de discussie over de versnelling. Dit is in België ook het geval. De bestuursrechtelijke<br />

rechtspleging in Nederland en België is traditioneel op de vernietiging van<br />

besluiten gericht. Als een besluit is genomen, kan iemand de vernietiging ervan vragen.<br />

Dat levert vaak situaties op die tot op zekere hoogte door de bestuurlijke lus zouden moeten<br />

worden ondervangen. Een vernietigd besluit is er niet meer. Dat moet opnieuw worden<br />

gemaakt en kan bijgevolg weer voor een rechter verschijnen.<br />

De procedures hebben altijd betrekking op de besluiten. We willen echter vooral weten<br />

wat kan en hoe dat kan. In Duitsland is de toegang beperkter, maar kan de eiser veel<br />

meer. Hij kan feitelijke maatregelen vragen. Hij kan vragen het besluit aan te vullen en<br />

het bestuur feitelijke verplichtingen op te leggen. Als een rechter over een ruimer arsenaal<br />

beschikt, kan hij een geschil sneller definitief beslechten.<br />

Een rechter van een Bundesverwaltungsgericht heeft me een goed voorbeeld gegeven. Als<br />

hij het tracé van een nieuwe spoorlijn ziet, kan hij vaststellen dat het besluit op zich klopt<br />

en dat bijvoorbeeld slechts op een enkele plaats een verkeerde berekening is gemaakt.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 73<br />

Eigenlijk zou op die plaats een geluidsmuur moeten komen. Indien hij het besluit zou<br />

vernietigen, zou het verdwijnen en later weer terug verschijnen. Hij kan echter tijdens de<br />

zitting verklaren dat hij, omwille van het ontbreken van dat muurtje, waarschijnlijk tot<br />

vernietiging zou moeten overgaan. Vervolgens kan hij de eiser vragen of hij zijn verzoek<br />

tot vernietiging niet wil aanvullen met het verzoek een aanvullend besluit te nemen om<br />

dat muurtje te plaatsen. De eiser wil in feite dat dit muurtje er komt. Dat er daar treinen<br />

zullen rijden, kan hij niet verhelpen. Hij wil vooral zijn geluidsmuurtje. Hij gaat dan ook<br />

over tot het indienen van een aanvullend verzoek. Vervolgens richt de rechter zich tot<br />

het bestuur. Indien het bestuur vindt dat dit in orde kan komen, beslist de rechter om<br />

het bestuur te veroordelen tot het opstellen van een besluit tot aanvulling van het vorige<br />

besluit binnen pakweg vier weken. In dat geval kan alles in feite worden voortgezet. Het<br />

bestuur heeft zijn besluit en kan meteen aan de uitvoering beginnen. De burger heeft zijn<br />

muurtje. Tijdens de hele procedure is niet alleen naar het besluit gekeken, maar naar het<br />

geschil. Het geschil is dan ook definitief beslecht.<br />

Het gaat hier om een belangrijk instrument. Ik kan vinden dat het er enkel om gaat<br />

besluiten te vernietigen. Ik kan echter ook vinden dat het bestuursprocesrecht er zo veel<br />

mogelijk op gericht moet zijn geschillen definitief te beslechten. Alle aspecten, zoals schadevergoedingen,<br />

kunnen hierbij in een enkele keer aan bod komen.<br />

In Nederland wordt deze discussie nu al gevoerd. De vraag is of het procesrecht moet<br />

worden verruimd en of de rechter meer uitspraakbevoegdheden moet krijgen. Indien hij<br />

een grotere gereedschapskist krijgt, kan hij geschillen beter beslechten. Dit kan vele jaren<br />

schelen. Indien een besluit weer naar af wordt gestuurd, moet het weer helemaal worden<br />

opgesteld. Tegen die tijd kan de luchtkwaliteit zodanig zijn verslechterd dat niet langer<br />

aan de luchtkwaliteitseisen kan worden voldaan. In dat geval zit het bestuur vast. Het gaat<br />

er niet enkel om dat het besluit opnieuw moet worden geschreven.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Als ik het goed heb begrepen, kan dit enkel indien de overheid<br />

die het geding voert, het hiermee eens is. De eiser stelt enkel de vraag.<br />

Professor Chris Backes: De rechter verklaart tijdens de zitting dat een bepaald besluit<br />

waarschijnlijk zal worden vernietigd. In feite gaat het om een soort bestuurlijke lus. Het<br />

besluit deugt op een welbepaald punt niet. Hij haalt een trucje uit. Hij vraagt de eiser zijn<br />

verzoek tot vernietiging aan te vullen. In dat geval kan hij het hoofdverzoek afwijzen en<br />

het aanvullend verzoek goedkeuren. Daardoor wordt het bestuur niet gevraagd of het iets<br />

goed vindt: het bestuur wordt verplicht iets te doen.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Dit betekent dat er voor de rechtbanken een opportuniteitsmogelijkheid<br />

is.<br />

Professor Chris Backes: Dat klopt. In sommige gevallen kan een bestuur verklaren dat dit<br />

niet zo maar kan en dat de gemeenteraad eerst een bestemmingsplan moet wijzigen. De<br />

rechter kan hierop beslissen de procedure drie maanden aan te houden en het bestuur tijd<br />

te geven om de gemeenteraad mee te krijgen.<br />

De hoogste rechter gaat hier in Duitsland heel creatief mee om. Het staat niet in de wetboeken<br />

te lezen. Ik weet dit enkel omdat ik rechters heb gevraagd hoe ze hiermee omgaan.<br />

Het ruime arsenaal biedt hen de mogelijkheid hier flexibel mee om te gaan. Op die manier<br />

kunnen ze zo snel mogelijk tot een definitieve beslechting van een geschil komen. Het is<br />

bekend of het besluit kan worden uitgevoerd en welke voorwaarden hieraan worden verbonden.<br />

Dit vergt een andere manier van kijken naar onze rechters. De rechter moet actiever zijn<br />

en meer nadenken.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


74 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Men kan vinden dat hier geen behoefte aan is. Dat is nu net het discussiepunt. Dit ligt<br />

natuurlijk heel gevoelig. De rechter verklaart immers zelf welke maatregelen vereist zijn.<br />

Hij kan dit sturen en ervoor zorgen dat er iets komt. Sommige mensen zijn allicht van<br />

mening dat dit niet de taak van de rechter is. De rechter moet de rechtmatigheid beoordelen<br />

en voor het overige zijn mond houden. In dat geval gaat het vernietigd besluit echter<br />

weer naar af en zal het allemaal veel langer duren. Dit is een keuze die we moeten maken.<br />

Dit belangrijk discussiepunt is in elk geval een van de bevindingen die uit ons onderzoek<br />

van het recht in landen als Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk zijn gekomen.<br />

De ambtelijke secretaris van onze begeleidingscommissie was ook de projectleider voor<br />

de Crisis- en herstelwet. Beide zijn parallel tot stand gekomen. Hij heeft onze bevindingen<br />

meteen in dat proces meegenomen. De relativiteitsvereisten staan in de Crisis- en herstelwet.<br />

Hetzelfde geldt voor het passeren van gebreken en voor het feit dat lagere overheden<br />

geen beroep meer mogen aantekenen.<br />

De werking van de Crisis- en herstelwet is tijdelijk en blijft beperkt tot bepaalde besluiten.<br />

Het is nu dan ook tijd om hierover in meer principiële zin na te denken. Momenteel loopt<br />

een project in verband met principiëlere en algemenere wijzigingen van het bestuursprocesrecht.<br />

De reeds aangehaalde discussienotitie van 2 december 2009 zal in de loop van<br />

dit voorjaar tot een voorstel van het kabinet leiden. De focus ligt sterk op de vermindering<br />

van de rechten van burgers en op het uitbouwen van de burgerplichten. Ik heb begrepen<br />

dat die discussie in Vlaanderen ook wordt gevoerd. De discussie gaat over de burgerplichten<br />

en over de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en van behoorlijk burgerschap.<br />

Deze discussie, die eigenlijk al tien jaar wordt gevoerd en nu weer oplaait, is in Nederland<br />

zeer omstreden. Veel mensen uit de wereld van de juridische wetenschap hebben al<br />

bedenkingen geuit. Het Ministerie van Justitie vindt dat tijdigheid een eigen waarde heeft.<br />

Ik vind dit verstandig. Het gaat in de besluitvorming niet enkel om de inhoudelijke juistheid,<br />

de tijdigheid heeft ook een waarde. Beide moeten worden afgewogen. Zo zou soms<br />

kunnen worden besloten een bepaald onderzoek niet meer te verrichten. Aangezien dit<br />

onderzoek te lang zou duren, zou voor een schatting kunnen worden gekozen. Dit punt<br />

is eigenlijk nieuw in heel de discussie. De vraag is niet enkel of iets al dan niet te lang<br />

duurt. De vraag is ook hoe op tijd besluiten kunnen worden genomen en projecten kunnen<br />

worden verwezenlijkt. Die vraag heeft een eigen waarde. De tijdigheid en de diepgang<br />

waarmee onderzoeken worden verricht, kunnen tegen elkaar worden afgewogen. Die notie<br />

vormt het voorwerp van een sterke discussie.<br />

Tot slot wil ik nog even ingaan op de vraag of het nu eigenlijk zinvol is naar het buitenland<br />

te kijken. Mijns inziens is dit enkel zinvol indien niet enkel naar de wetboeken wordt<br />

gekeken. Er moet aandacht voor de praktijk in het buitenland zijn. Soms leidt dit tot een<br />

echte aha-erlebnis. We kunnen zaken vinden waar we zelf nog nooit aan hadden gedacht.<br />

We bevinden ons soms te veel in onze eigen denkschema’s. Dergelijke vergelijkingen kunnen<br />

tot leermomenten leiden. Een blik over de grens kan het noodzakelijk maken buiten<br />

de eigen denkkaders te stappen en daar van op een zekere afstand naar te kijken.<br />

Ik kan de vergelijking met het buitenland enkel aanbevelen. Dit kan de blik op essentiële<br />

vlakken verruimen. Hierdoor wordt het soms mogelijk in langdurige discussies plots de<br />

knoop door te hakken.<br />

3. Bespreking<br />

De heer Dirk de Kort: Mijnheer de voorzitter, ik ben vooral geïnteresseerd in de wijze<br />

waarop professor Backes de Nederlandse administratie en rechtscolleges bij zijn onderzoek<br />

heeft betrokken. Ik heb immers de indruk dat dit om een hele bestuursomslag vraagt.<br />

Dit is vaak veel belangrijker dan eender welke wijziging van de regels.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 75<br />

Het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> zal zich uiteraard in sterke mate op de regels focussen. We moeten<br />

weten of de regels juist en maatschappelijk aangepast zijn. Het lijkt me echter even<br />

belangrijk een cultuuromslag tot stand te brengen. Ik vraag me dan ook af of professor<br />

Backes op dit vlak suggesties heeft.<br />

Professor Chris Backes: In ons onderzoek is dat niet het geval geweest, want wij doen<br />

maar een heel klein deeltje: het rechtsvergelijkende onderzoek. In het buitenland hebben<br />

we vooral met practici gepraat, veel minder met wetenschappers. Aan de koppeling met<br />

bestuurders, met rechters en met de administratie wordt in Nederland zeker aandacht<br />

besteed, maar door andere elementen, ik denk bijvoorbeeld aan de klankbordgesprekken<br />

die door Justitie werden georganiseerd. Ook in de toekomst worden allerlei acties gedaan<br />

en maatregelen genomen. In het hele proces wordt hier dus wel aandacht aan besteed,<br />

maar niet door ons. Wij zijn wetenschappers en wij hebben ons beperkt tot de rechtsvergelijking.<br />

Dit gaat om het ene elementje in het hele proces waarin Justitie ook probeert om<br />

de opvattingen uit het veld, ook van de projectontwikkelaars, van de milieugroepen, van<br />

de rechterlijke colleges, van de provinciale bestuurders enzovoort, er allemaal bij te betrekken.<br />

Dat gebeurt wel degelijk en is ook heel erg belangrijk.<br />

De heer Jan Penris: Ik beperk me tot drie vragen. De eerste is van zuiver academische<br />

aard. U hebt verschillende Europese landen als ijkland onderzocht, België was daar niet<br />

bij en dat versta ik, maar waarom onderzocht u Zwitserland niet Zwitserland is ook een<br />

land met een complexe bondsstructuur waar geregeld grote infrastructuurwerken moeten<br />

worden uitgevoerd. In Zwitserland wordt een groot belang gehecht aan de mening van<br />

de mondige burger, wat de besluitvorming in dat land, zeker wanneer het om staatsoverschrijdende<br />

projecten betreft, kan bemoeilijken.<br />

Wat Duitsland betreft, hebt u ons heel wat informatie gegeven over dat zogenaamde Planfeststellungsverfahren.<br />

Wie is er op dat moment de leidende instantie van zo een Verfahren<br />

Is dat het land, de bondstaat, een gemeente of een andere instelling Wie neemt de<br />

leiding Ook het Bundesgericht kan op sommige momenten – en dat is mijns inziens in het<br />

Europees recht vrij uniek – opportuniteitsonderzoeken verrichten en opportuniteitsmaatregelen<br />

treffen. Hoever gaan die opportuniteitsmaatregelen Betreffen ze telkens, zoals<br />

u in uw voorbeelden aanhaalde, onderdelen van zo’n Verfahren of kunnen ze het hele<br />

Verfahren betreffen Kan het Bundesgericht bijvoorbeeld zeggen dat het hele project van<br />

de IJzeren Rijn wordt afgeschoten, omdat het het project niet opportuun acht en omdat<br />

het van een aantal appellanten elementen krijgt dat het opportuun geacht moet worden<br />

bevonden Hoe ver gaat die opportuniteitscontrole<br />

Er is heel wat te doen geweest over de verkenningsfase in de besluitvorming. Ook wij hebben<br />

daar wel oren naar. U hebt op het Engelse en het Franse voorbeeld gewezen, maar<br />

is die verkenningsfase ook in het Nederlands rechtsdenken belangrijk geworden en zo ja,<br />

in welke mate Wanneer wordt de burger in de verkenningsfase betrokken in het nieuwe<br />

Nederlandse stelsel<br />

Professor Chris Backes: Dat we helemaal niet naar Zwitserland hebben gekeken, is omdat<br />

Zwitserland geen lid van de EU is. Zwitserland heeft de meeste EU-richtlijnen toch ook<br />

gewoon omgezet, ook al is het daartoe niet verplicht, maar juist op het terrein van het<br />

omgevingsrecht is dat wat minder het geval. Het zou natuurlijk interessant zijn om juist<br />

daarom naar Zwitserland te kijken, maar dan krijgen we een heel andere discussie, namelijk<br />

die over de Europese richtlijn. Dat is een ander onderwerp en daarom hebben we het<br />

niet gedaan.<br />

U vroeg wie een Planfeststellungsverfahren doet. Dat hangt ervan af. Laten we zeggen:<br />

de Behörde die het dichtst bij het project staat. In bijna alle gevallen zijn dat niet-Bundesbehörden.<br />

Duitsland kent natuurlijk heel intensieve federale discussies. De uitvoering<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


76 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

van de wetgeving is in Duitsland voor pakweg 95 percent een zaak van de Länder. Er zijn<br />

bijna geen Bundesbehörden of federale overheidsdiensten. Binnen de Länder is er een<br />

of ander Strassenamt, of een Oberwasserbehörde voor de uitbouw van een rivier, of een<br />

andere sectorale Behörde die daarvoor instaat. De spoorwegen vormen volgens mij, maar<br />

ik ben dit niet voor 100 percent zeker, de enige uitzondering, want daar is het een Bundesbehörde.<br />

Snelwegen en zo vallen allemaal onder de Länder en daarbinnen is er iets dat we<br />

kunnen vergelijken met het Nederlandse Ministerie van Verkeer en Waterstaat, die deze<br />

taak op zich neemt. Soms doet een gemeente dat: als het niet zozeer om een infrastructuurproject<br />

gaat, maar bijvoorbeeld om een grote industriële installatie. Het kan ook een<br />

provincie zijn, het hangt ervan af.<br />

De heer Jan Penris: En voor de haveninfrastructuur<br />

Professor Chris Backes: Voor de havens en bijvoorbeeld ook voor de luchthavens zijn er in<br />

Duitsland speciale overheidsinstanties.<br />

De heer Jan Penris: Het is dus niet de stad Hamburg die havenprojecten inleidt en beheert,<br />

maar dat kan het havenbedrijf of een andere instelling binnen die stadstaat zijn<br />

Professor Chris Backes: Ja, dat kan een andere instelling binnen die stadstaat zijn. In<br />

Hamburg is het wellicht de stad Hamburg, want de stad Hamburg is nou ook weer de<br />

stadstaat. Hetzelfde geldt voor Bremen, maar bijvoorbeeld in Lübeck zal het niet de stad<br />

Lübeck zijn die beslist, maar wellicht het Hafenamt van Sleeswijk-Holstein of een ministerie<br />

voor Verkeer in Sleeswijk-Holstein. Het hangt ervan af.<br />

Inzake de opportuniteitscontrole door de rechter ben ik misschien wat onduidelijk<br />

geweest. Ook in Duitsland toetst de rechter eigenlijk alleen maar op rechtmatigheid. Hij<br />

zegt niet: ik vind het opportuun of niet opportuun. Wel wordt hem gevraagd, bijvoorbeeld<br />

door een burger, om de rechtmatigheid ten aanzien van die burger te controleren.<br />

Die burger zegt bijvoorbeeld dat hij recht heeft op een geluidsmuur omdat dat in een<br />

bepaald artikel van een bepaalde wet staat. De rechter ziet dat dat klopt en dat het besluit<br />

niet in een geluidsmuur voorziet. Het gevolg is dat de rechter het besluit van het bestuur<br />

moet vernietigen. Omdat de burger het besluit eigenlijk niet wil tegenhouden, maar een<br />

geluidsmuur wil, vraagt de rechter, die alleen maar procedureel zeer actief is, aan de burger<br />

wat hij ervan vindt dat er aanvullend wordt gevraagd om een besluit te nemen om die<br />

muur te plaatsen. Soms gaat de burger daarop in en dan kan de rechter de hoofdzaak<br />

afwijzen en dit goedkeuren. Dit heeft minder te maken met een opportuniteitstoets.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Maar dan moet u er nu weer aan toevoegen, want daaruit<br />

bestond de onduidelijkheid in uw verhaal van daarstraks inderdaad, dat de rechter eerst<br />

de procedure even gaat schorsen om de overheid toe te laten het aanvullend besluit te<br />

nemen, waarna bij het heropenen van de debatten de rechtbank vaststelt dat het aanvullend<br />

besluit is genomen. Op dat ogenblik is het inderdaad een zaak zonder voorwerp<br />

geworden. Als u dat er niet aan toevoegt in uw verhaal, dan zal er wel een opportuniteitsafweging<br />

komen, want dan komt er een arrest of een vonnis waarin de rechtbank vervangend<br />

optreedt voor een overheid inzake een inhoudelijke themastelling.<br />

Professor Chris Backes: Dit gaat in Duitsland iets verder dan in Nederland en België.<br />

Waar wij hebben gezegd “je kunt alleen maar vernietigen en dan moet de overheid maar<br />

beslissen”, is er in Duitsland altijd al de Verpflichtungsklage geweest waardoor de overheid<br />

wordt verplicht om een besluit te nemen. Als het juridisch duidelijk is en er bijna geen<br />

ander besluit meer kan worden genomen, dan kan de rechter de overheid verplichten om<br />

een besluit te nemen. Dat gaat iets verder.<br />

Als er nog mogelijkheden zijn, dan doet de rechter dat niet.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 77<br />

Mevrouw Michèle Hostekint: Ook Ik had een vraag in verband met de rechtsbescherming,<br />

maar de verduidelijking is deels al gegeven. Mijn vraag had ook betrekking op het feit dat<br />

u zei dat de bestuursrechter meer uitspraakmogelijkheden heeft. Ik heb uit uw uiteenzetting<br />

begrepen dat men in Nederland niet verplicht is om meteen naar de hoogste rechtsinstantie<br />

te trekken, dat niet meteen het hoogste rechtscollege moet worden aangesproken.<br />

Dreigt op die manier, op het moment dat de rechter eigenlijk heel ruime bevoegdheden<br />

krijgt, niet het gevaar dat er een heel diffuse rechtspraak ontstaat en dat er nog weinig<br />

eenvormigheid is voor wat die rechtspraak betreft Ik heb ondertussen begrepen dat als<br />

er een aanvullende uitspraak komt, die toch gestoeld moet zijn op een wettelijk recht. Ik<br />

vroeg me dus af of dit niet leidt tot heel weinig eenvormigheid, omdat men zich niet altijd<br />

tot hetzelfde rechtscollege dient te wenden.<br />

Wat de toegang tot de rechter betreft, hebt u verwezen naar een aantal landen met een<br />

heel hoge drempel. U verwees naar Ierland waar degene die in het ongelijk wordt gesteld,<br />

kan worden veroordeeld tot het betalen van alle kosten van de tegenpartij, waardoor er<br />

eigenlijk een soort situatie ontstaat waarbij alleen nog degene die het kan betalen naar de<br />

rechter kan trekken, waardoor er dus een soort van klassenjustitie ontstaat. Ik heb niet<br />

goed begrepen wat er op dit vlak uiteindelijk in Nederland is gebeurd, welke oplossing<br />

daar aan dit probleem werd gegeven.<br />

Professor Chris Backes: De eenheid in de rechtspraak is een opmerkelijk iets. We hebben<br />

in Nederland heel lang bij bestemmingsplannen en ook bij milieubesluiten een rechtspraak<br />

in één instantie gehad: bij de Raad van State. We hebben dit feitelijk nog steeds,<br />

maar vanaf juli volgend jaar – de inwerkingtreding werd eigenlijk al eerder deels beoogd,<br />

namelijk in januari – krijgen we de WABO (Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht)<br />

en daarmee komt er in al die zaken rechtsbescherming in twee instanties. Vanuit het versnellingsoogpunt<br />

gaat het dus eigenlijk de verkeerde kant op: met twee instanties is men<br />

immers langer bezig.<br />

Daarom is het ook een van onze aanbevelingen om daar nog even over na te denken.<br />

Daarom stellen we voor dat als men het met een numeratieve lijst doet bij bepaalde projecten,<br />

twintig, er direct naar de afdeling Bestuursrechtspraak wordt gegaan, want dat kort<br />

de zaak twee jaar in. Als we over versnelling nadenken, waarom is er dan rechtsbescherming<br />

in twee instanties Tien jaar geleden werd dit proces ingezet en over het algemeen<br />

gaat het wellicht prima, maar voor projecten die men echt snel wil hebben, is dit niet verstandig.<br />

U vroeg of de kans bestaat dat dit vele kanten uitgaat, dat er geen rechtseenheid meer<br />

overblijft. Dat weet ik niet, want er is natuurlijk wel de mogelijkheid tot hoger beroep. En<br />

de Raad van State heeft vooral tot taak om die rechtseenheid te bewaken. Na een zekere<br />

tijd zal dit dus weer uitbalanceren. Je krijgt hierdoor misschien wel een verschillende<br />

actieve omgang van de rechter met die gereedschapskist, maar dat is nu ook al het geval.<br />

Nu is er rechtsbescherming in twee instanties bij bouwvergunningen. Dat bestaat sinds<br />

tien jaar of zo. We zien dat vroeger, tot drie jaar geleden, de rechter zeer afstandelijk was<br />

en als er een fout was, zei: “Vernietiging, punt”. Sinds twee, drie jaar is de gedachte “nee,<br />

ik moet het geschil beslechten” heel sterk in de praktijk doorgedrongen bij rechters, maar<br />

die verschilt sterk. Er zijn rechtbanken die meewerken aan pilootprojecten. Sommigen<br />

gaan daar heel ver in, anderen lopen achter. Er zijn grote verschillen, maar na een tijdje<br />

wordt wel een evenwicht bereikt. Dat wordt in Nederland niet als een probleem gezien.<br />

Hoe zit het met het kostenrisico In Nederland is daar nog niets mee gedaan. Het Hof van<br />

Justitie heeft een veroordeling van Ierland uitgesproken. In het Verenigd Koninkrijk zijn<br />

een aantal zaken hangende bij het Aarhus Compliance Committee. In Nederland willen<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


78 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

sommigen iets gelijkaardigs introduceren, maar wellicht zal een grote meerderheid daar<br />

toch geen voorstander van zijn. Wel zou een verhoging van de griffierechten kunnen worden<br />

ingevoerd. Of dat gebeurt, hangt af van de politieke constellatie van het moment.<br />

De heer Jan Peumans: Buitenlandse procedures kunnen hier niet zonder meer worden toegepast.<br />

Maar hoe zit het met de invloed van Europa Welke ruimte biedt Europa nog U<br />

gaat in op het voorbeeld van het Verdrag van Aarhus. U verwijst ook naar het Europees<br />

Verdrag van de Rechten van de Mens en naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie.<br />

Ik geef een voorbeeld dat betrekking heeft op een vliegveld. Het Hof van Cassatie heeft<br />

aan het Hof van Justitie een prejudiciële vraag gesteld over de toepassing van de Europese<br />

wetgeving in ons land. Het Hof van Justitie heeft de klagers gelijk gegeven, waarna het<br />

hele dossier terug naar de klassieke rechtbank is doorverwezen. Is dat geen vreemde gang<br />

van zaken Laat Europa ons voldoende ruimte Dat is een vrij fundamentele vraag, want<br />

er is een keerzijde aan het feit dat we gelukkig zijn dat Europa bestaat.<br />

U zegt dat de politieke discussie ten onrechte wordt toegespitst op de mogelijke<br />

vereenvou diging van wettelijke procedures, en dat er ook andere pistes zijn. Welke afweging<br />

moeten we in dat verband maken U benadert de zaken vooral vanuit bestuursrechtelijk<br />

oogpunt, maar er zijn er andere: overwegingen op basis van een risicomanagement,<br />

projectbegeleidings methoden, bestuurlijke samenwerking enzovoort. Wat weegt door<br />

Ik stel vast dat de Raad van State in Den Haag voor de afhandeling van een dossier één<br />

jaar nodig heeft, en de Raad van State bij ons tot zeven, acht of negen jaar. Hoe komt dat<br />

Is er een verschillende bestuurlijke cultuur Is er te weinig personeel bij ons Ik stel ook<br />

vast dat de Nederlanders sneller naar de Raad van State stappen dan de Belgen.<br />

Vaak wordt gezegd dat milieu- en natuurverplichtingen de grote boosdoeners zijn voor de<br />

vertragingen in de uitvoering van projecten. Deelt u die mening<br />

In uw tekst las ik dat de participatie van de burger slechts een klein gedeelte van de proceduretijd<br />

in beslag neemt. In België en Vlaanderen zegt men nogal snel dat de actiegroepen<br />

en de klagers zorgen voor de vertragingen. Is dat zo<br />

Ik heb altijd begrepen dat het uitgangspunt van de commissie-Elverding erin bestond de<br />

rechten van de burger te beschermen, en niet om die te verminderen; om de procedures te<br />

versnellen, maar ook om de rechten van de burger maximaal te waarborgen. Is het niet zo<br />

dat er een tendens is om de rechten van de burgers te verminderen Staat dat niet haaks op<br />

het Verdrag van Aarhus<br />

Professor Chris Backes: Dit zijn vragen met een sterk politieke inslag. Ik kan u slechts<br />

mijn persoonlijke opvattingen meedelen, en die zijn geen wetenschappelijk vaststaande<br />

waarheden.<br />

Is er in de Europese regelgeving nog voldoende ruimte gelaten voor nationale initiatieven<br />

Dat is een politiek geladen vraag. We moeten elk dossier apart bekijken. Als u vindt dat de<br />

Habitatrichtlijn veel te ver is doorgeschoten, dan zijn het Europees <strong>Parlement</strong> en de Raad<br />

de plaatsen waar dat moet worden aangekaart. Uit vergelijkend onderzoek blijkt wel dat<br />

in alle landen de Habitatrichtlijn en ook de MER-regelgeving als erg belastend wordt<br />

ervaren, met heel hoge eisen, en dat dit als een probleem voor elk land zelf en niet noodzakelijk<br />

voor Europa in zijn geheel wordt ervaren. Dat is in Duitsland, Italië en Nederland<br />

heel erg het geval, in Frankrijk minder, en in het Verenigd Koninkrijk ten dele.<br />

Als we de Habitatrichtlijn wegdenken, dan komt de biodiversiteit in gevaar. Die loopt nog<br />

steeds terug. De Habitatrichtlijn is de enige mogelijkheid om daaraan te remediëren. Als<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 79<br />

het beleidsdoel erin bestaat het biodiversiteitsverlies te stoppen of toch af te remmen, dan<br />

is een Europese aanpak via de Habitatrichtlijn nodig. Dat is mijn opvatting. Het is juist<br />

dat de Habitatrichtlijn remmend werkt. Maar heel grote projecten, zoals de uitbreiding<br />

van de haven van Rotterdam of de uitbreiding van de Airbusfabrieken in Duitsland, worden<br />

door de Habitatrichtlijn niet gehinderd. Er zijn nauwelijks voorbeelden te geven waar<br />

dat wel gebeurt. Over de toestand in België kan ik op dat vlak niets zeggen. Het is wel<br />

zonder meer juist dat er een zware onderzoekslast mee gepaard gaat.<br />

De voorzitter: In vrijwel alle Europese lidstaten ervaart men de nadelige invloed van de<br />

Europese regels op de duur van de procedures en het draagvlak voor maatregelen. Beseft<br />

men dat op Europees niveau en wil men de richtlijn iets minder streng maken Brussel is<br />

zowat overal de boeman.<br />

Professor Chris Backes: Wie is ‘men’ Om bij het voorbeeld te blijven: vanuit Nederland<br />

en ook vanuit andere landen komen er initiatieven om de Habitatrichtlijn te wijzigen. De<br />

Europese Commissie is tegen, maar het <strong>Parlement</strong> en de Raad samen kunnen de Commissie<br />

gewoon dwingen om dat te doen.<br />

De heer Jan Peumans: Het is merkwaardig dat naar aanleiding van een prejudiciële vraag<br />

van het Hof van Cassatie in een arrest van het Hof van Justitie de MER-verplichtingen<br />

van Europa nog worden verstrengd.<br />

De voorzitter: Nederland heeft onder meer beslist om de variantonderzoeken niet langer<br />

te verplichten. Er bestaat toch een zekere marge. In elk geval is het dossier volop in beweging.<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Is het de bedoeling om de lat inzake milieuvereisten minder hoog<br />

te leggen om de procedures te kunnen vereenvoudigen Dat is de hamvraag. Men zegt<br />

altijd dat onze regio tot de top vijf van de economisch meest performante regio’s van de<br />

wereld moet behoren. Maar dan moet het debat worden gevoerd of dat ertoe mag leiden<br />

dat we pakweg de 25ste plaats halen in de rangorde van landen die respect opbrengen<br />

voor ecodiversiteit en milieu. Wij willen een eenvoudiger regelgeving, maar ook respect<br />

voor de doelstellingen.<br />

De voorzitter: Wij willen het huidige zorgvuldig bestuur ten minste behouden, maar wel<br />

zorgen voor een snellere besluitvorming waarbij de rechten van de individuele burger worden<br />

gerespecteerd.<br />

Professor Chris Backes: Dat sluit uit aan bij de vraag waar het de commissie-Elverding om<br />

te doen was. Het ging die commissie niet om een versterking van de positie van de burger:<br />

het doel was de besluitvorming te versnellen. De titel van het rapport is ‘Sneller en beter’,<br />

maar niet ‘meer bescherming van de rechten van de burgers’. De commissie zei wel dat<br />

we een kwalitatief betere besluitvorming zullen krijgen en uiteindelijk ook een versnelling<br />

zullen realiseren als we van in het begin de burger beter en meer bij het proces betrekken.<br />

Iedereen zegt natuurlijk dat de kwaliteit van de besluitvorming en de kwaliteit van de<br />

inbreng van de burger zeker niet wordt aangetast. Volgens mij is dat in de praktijk evenwel<br />

niet het geval, en is dat ook helemaal niet de bedoeling. En in Nederland wordt de<br />

discussie redelijk open gevoerd. Daar wordt vrij open gezegd dat men is doorgeschoten<br />

in het beschermen van de burger en dat dat wat moet verminderen. De burger heeft ook<br />

plichten. In de laatste notitie staat zelfs dat men mee moet kunnen wegen of een burger<br />

zich constructief opstelt. Als er een project is met een groot draagvlak waartegen een<br />

paar burgers zich verzetten en waaraan ze niet constructief meewerken, dan moet dat mee<br />

beslissend zijn bij de beoordeling door de rechter van hun rechten. Hun rechten moeten<br />

dan opzij geschoven kunnen worden. Ze moeten dan genoegen kunnen nemen met een<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


80 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

schadevergoeding. Dat gaat heel ver. Als jurist word ik daar heel nerveus van. Ik ben daar<br />

strikt tegen. Als iemand rechten heeft, dan zijn dat rechten. Als het om belangen gaat, zijn<br />

het belangen. Als iemand alleen maar belangen heeft, dan kan men zeggen dat die moeten<br />

wijken voor het algemeen belang. Dat is het verschil tussen een recht en een belang.<br />

Men moet de wetgeving maar zo opmaken dat iemand dat recht niet heeft. Men kan niet<br />

allerlei rechten toekennen, ook verplicht vanuit Europa, en dan zeggen dat als het niet<br />

goed uitkomt, vaak omdat het ingaat tegen het belang van de initiatiefnemer, die rechten<br />

gewoon moeten wijken. Zover gaat die discussie wel in Nederland. Het Ministerie van<br />

Justitie schrijft dat nu in zijn notitie.<br />

De heer Jan Penris: U hebt het over het algemeen belang en het breed draagvlak. De administratie<br />

had het tijdens een vorige vergadering over de zwijgende meerderheid. Hoe wil<br />

de Nederlandse wetgever dat algemeen belang of dat breed draagvlak meten Hoe breed<br />

is een draagvlak Ik weet dat ik de vraag niet aan u moet stellen. U hebt daar specifieke<br />

bedenkingen bij. Maar hoe doet de wetgevende overheid dat<br />

Professor Chris Backes: Als politieke organen iets met een grote meerderheid of met een<br />

meerderheid hebben besloten, dan is de meerderheid daar voor. Als er maar een enkeling<br />

is die een beroep instelt en zich beroept op zijn rechten, dan gaat het om een stoorzender,<br />

met wie in de toekomst minder rekening moet worden gehouden, aldus de opvatting van<br />

een politieke stroming op dit moment. Ik vind dat men zuiver moet zijn in de discussie.<br />

Men moet dan de vraag stellen of men de rechten van burgers generiek kan inperken.<br />

Over een snellere onteigeningsprocedure valt te praten. Maar een project kan alleen maar<br />

gerealiseerd worden als de burger wordt onteigend.<br />

De heer Jan Peumans: De participatie neemt maar een kleine tijd van de procedure in<br />

beslag. Het duurt lang vooraleer projecten gerealiseerd worden omdat, zo zegt men,<br />

er veel te veel inspraaksystemen en allerlei procedureslagen zijn. De Raad van State in<br />

Nederland doet zeer snel een uitspraak. Als men jaren moet wachten op een uitspraak,<br />

wordt de vooruitgang van een project belemmerd.<br />

Professor Chris Backes: Dat is een goede opmerking. Het antwoord kan ik niet in één zin<br />

geven. Ik weet niet hoe het komt dat er verschillen zijn tussen de doorlooptijd bij de Raad<br />

van State. Ik weet niet hoe de Belgische Raad van State functioneert.<br />

Dat de participatie van de burger maar één, relatief beperkt onderdeel is van de lange<br />

duur, is ook uitgebreid opgenomen in het rapport-Elverding. Het is goed om dat eens te<br />

lezen. Ook in Duitsland zijn studies gemaakt over hoelang iets duurt en wat voor de vertraging<br />

zorgt. Daaruit bleek dat de participatie van de burger een vertragende factor was,<br />

maar ook dat het slechts één beperkte factor is van vele. In de politiek is het echter een<br />

factor die heel graag wordt aangepakt omdat men daarmee in het parlement kan scoren.<br />

Dat men meer ambtenaren in dienst moet nemen of dat men die hoger moet kwalificeren,<br />

dat is een boodschap die het parlement niet zo graag vertelt aan de burger. Daarover kan<br />

men ook geen wet maken. Daarom moet maar eens een bestuurskundig iemand zeggen<br />

wat men daaraan moet doen. Er is een Pavlovreflex om naar die wetten, die bestuurswetten<br />

te kijken, en in het bijzonder naar de participatie van de burger, en om daaraan te sleutelen.<br />

In Nederland en Duitsland zien we dat vooral daar de discussie over gaat, terwijl er<br />

ook andere punten zijn.<br />

De heer Sas van Rouveroij: U zegt dat de commissie-Elverding als hoofdoorzaak aangeeft<br />

dat het in het eigen bestuur af en toe fout loopt. Binnen die hoofdoorzaak heb je dan een<br />

aantal categorieën. De eerste categorie was: ‘geen rechte rug’. U gaf het voorbeeld van<br />

een gemeentebestuur dat begint te jammeren. U moet dat voorbeeld in een spanningsveld<br />

brengen met de problematiek van de inspraak. Het gemeentebestuur begint natuurlijk<br />

te jammeren omdat burgers aan het mopperen zijn. En dan begint men te morrelen aan<br />

het voorstel. Als de commissie-Elverding zegt: “geen rechte rug”, dan is dat vooral een<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 81<br />

probleem omdat die inspraak zo laat komt en je dan tegen massief verzet stoot. Elverding<br />

zegt dus: begin met de inspraak. Doe het gebiedsbreed, doe het heel omstandig en<br />

uitvoerig, maar doe het helemaal in het begin. Elverding zegt: “geen rechte rug maar luisteren<br />

naar kwaliteitsvolle bemerkingen en neem ze over in je project”. Maar dan is er het<br />

moment dat je zegt: “hier eindigt de inspraak”. Dan mag iedereen beginnen jammeren,<br />

maar dan gaat het gewoon door. Dat is de filosofie: er is een moment waarop de inspraak<br />

eindigt<br />

Professor Chris Backes: Exact. Dan komt weer de vergelijking op met het Planfeststellungs<br />

verfahren en de Engelse public inquiry. Dat is in het begin een uitgebreid proces,<br />

maar dat proces is gestructureerd. Alle overheden moeten binnen de drie maanden hun<br />

zegje doen. In die periode mogen ze met elkaar discussiëren, maar dan is het voorbij, ook<br />

voor die andere overheden. In die zin ligt er een link tussen het bestuurlijke, die ‘rechte<br />

rug’, en het juridische, de procedurele voorzieningen.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Dat is duidelijk. Maar betekent dat ook dat wanneer je de<br />

verkenningsfase hebt afgerond, zoals men het in de commissie-Elverding noemt – verkenningsfase,<br />

planuitvoeringsfase, realisatiefase –, dat eens de inspraak beëindigd is, de planuitvoering<br />

dan niet meer het voorwerp kan uitmaken van gerechtelijke procedures die<br />

gevoed worden door inspraak<br />

Professor Chris Backes: Met die aanbeveling van de commissie-Elverding over de ruime<br />

vroege procedure is niets gedaan. Dat is een van de weinige aanbevelingen waarmee tot<br />

nu toe niets is gedaan. Als je daar iets mee doet, komt uw vraag op. Dan moet je tegen<br />

die principebeslissing in beroep kunnen gaan, maar dan heb je het probleem dat het dan<br />

nog niet in detail is uitgezocht, dat de rechter alleen maar heel grof kan toetsen. Je kunt<br />

niet zeggen dat, eens het principebesluit genomen is, er dan geen rechtsbescherming meer<br />

komt. Want dan zou je helemaal geen rechtsbescherming hebben met betrekking tot<br />

belangrijke beslissingen. Je hebt dus de algemene procedure, en je hebt het principebesluit<br />

dat wordt uitgewerkt, en pas op het eind komt de rechtsbescherming. Als nu die rechter<br />

zegt dat het niet deugt, dan ben je weer helemaal aan het begin. Dat probleem is alleen op<br />

te lossen door andere maatregelen. Je moet aan al die knoppen tegelijk draaien om een<br />

betere besluitvorming te krijgen. Het systeem van de vroege participatie heeft consequenties<br />

voor de organisatie van de rechtsbescherming. Het is en blijft helaas complex.<br />

De heer Jan Peumans: Professor, ik stel vast dat rechtbanken in toenemende mate prejudiciële<br />

vragen stellen aan het Europees Hof van Justitie. Dat Europees Hof van Justitie<br />

wordt als referentiekader gebruikt om projecten te beoordelen. Er zijn veel onduidelijkheden<br />

in de wetgeving. Die geven aanleiding tot allerlei problemen met allerlei projecten.<br />

Dat is mijn ervaring, ik weet niet of zij representatief is.<br />

Professor Chris Backes: Als we Europese kaders hebben, dan moeten wij ook die prejudiciële<br />

mogelijkheid hebben. Anders kan er binnen Europa nooit rechtseenheid komen. Dan<br />

legt de Belgische rechter het anders uit dan de Italiaanse of de Zweedse rechter. Daarom<br />

moet er helaas die voorziening van prejudiciële vraag zijn. Daar moet je best niet te vaak<br />

mee omgaan, want het duurt twee jaar.<br />

Helaas is er nog een probleem als u de Europese wetgeving minder strak wilt, zoals bij de<br />

kaderrichtlijn Water. Dat is een heel vage richtlijn. Daar staat in dat we een goede waterkwaliteit<br />

moeten hebben. Maar wat is een goede waterkwaliteit Die richtlijn is niet zo<br />

vastgespijkerd als bijvoorbeeld een luchtkwaliteitsrichtlijn. Dat biedt het voordeel dat de<br />

lidstaat veel meer speelruimte heeft. Het nadeel is dat het juridisch veel minder duidelijk<br />

is en dus tot meer prejudiciële vragen leidt. Van twee zaken één. Met strakke kaders is de<br />

Europese eis duidelijker, maar dan is er minder speelruimte. Met meer speelruimte loop<br />

je het gevaar dat je af en toe een prejudiciële vraag moet stellen als je in Europa niet heel<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


82 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

uiteenlopende resultaten wilt hebben, met concurrentievervalsing tot gevolg en alles wat<br />

daarmee samenhangt.<br />

De heer Jan Peumans: Wij hebben hier een door het federale parlement goedgekeurde wet<br />

op de milieustakingsvordering. Moet onze commissie niet eens kijken naar de meer- en<br />

minwaarde van de bestaande wetgevingen Het is goed dat de milieustakingsvordering<br />

bestaat. Maar in een aantal procedures kan dat heel remmend zijn.<br />

Professor Chris Backes: Ik weet niet wat een milieustakingsvordering is.<br />

De heer Jan Peumans: Dat is een procedure voor de rechtbank van eerste aanleg. Na de<br />

beslissing in een bepaald dossier kun je bij de rechtbank een vordering tot staking indienen<br />

om het project dat in uitvoering is, stop te zetten. Dat is wat anders dan de procedure<br />

van de Raad van State. Als die sneller zou gaan, zou de besluitvorming ook veel sneller<br />

vooruitgaan.<br />

Zo loopt er bij de BAM een procedure over een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.<br />

Daar gaat men een dezer dagen een uitspraak over doen die misschien het hele project,<br />

toch een groot infrastructuurwerk in het Antwerpse, onderuithaalt. De Raad van State<br />

had daar heel snel een uitspraak over moeten doen. We moeten een afweging maken van<br />

de bestaande wetgeving.<br />

De heer Bart Martens: Ik heb nog een vraag over verschillende interpretaties van Europese<br />

wetgevingen door verschillende nationale rechtbanken. Ik heb vastgesteld dat in Nederland<br />

de Raad van State, naar aanleiding van een aantal vernietigingsprocedures, heeft<br />

gesteld dat individuele projecten die kunnen leiden tot een overschrijding van Europese<br />

normen, bijvoorbeeld luchtkwaliteitsnormen, op zich voldoende rechtsgrond geven om<br />

die projecten en de besluiten daarover te schorsen of te vernietigen. Vandaar die hele discussie:<br />

‘Nederland op slot’, ‘Er kan niets meer’ enzovoort. De Nederlandse overheid heeft<br />

dan een soort van saldobenadering ingevoerd. Die komt erop neer dat men toch bepaalde<br />

projecten kan laten plaatsvinden als men in globo met andere instrumenten ervoor kan<br />

zorgen dat bijvoorbeeld de luchtkwaliteit in een bepaald gebied verbetert. Wat is daar de<br />

stand van zaken<br />

Onze Raad van State heeft anders geoordeeld: de Europese richtlijnen vormen blijkbaar<br />

onvoldoende rechtsgrond om beslissingen met betrekking tot een project dat aanleiding<br />

geeft tot een verdere overschrijding van Europese normering te schorsen of vernietigen.<br />

Ik zie hier een ander standpunt bij verschillende nationale rechtbanken. Probeert Europa<br />

te komen tot een eenduidige interpretatie van Europese richtlijnen en verordeningen Hoe<br />

gebeurt dat Bekijkt men die verschillende interpretaties in de verschillende lidstaten Probeert<br />

men te komen tot een beter geharmoniseerde interpretatie van de Europese regelgeving<br />

Professor Chris Backes: Uw vaststelling is juist. De voornaamste oorzaak van die verschillen<br />

is nationale wetgeving, niet hoe men de Europese wetgeving interpreteert. Nederland<br />

heeft die luchtkwaliteitrichtlijnen omgezet in deze zin dat elk besluit aan die grenswaarde<br />

wordt getoetst en dat als die grenswaarde wordt overschreden, het project niet kan doorgaan.<br />

Dat is heel simpel. Andere landen, zoals België, hebben dat niet gedaan. Duitsland<br />

heeft het deels gedaan: voor industriële projecten wel en voor andere projecten niet. De<br />

richtlijnen zelf eisen deze directe toets niet. Ze zeggen dat als de kwaliteit te slecht is er een<br />

plan moet worden gemaakt. Dat plan moet maatregelen bevatten die leiden tot verbetering.<br />

Nederland heeft op nationaal niveau een striktere toets toegevoegd.<br />

Ik heb een paar jaar geleden die toepassing van de luchtkwaliteitsnormen in zeven verschillende<br />

landen bekeken. Er zijn nog veel meer verschillen. Ik noem er een, en daar<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 83<br />

gaat het wél om de interpretatie van de richtlijn. De richtlijn stelt dat je wat je meet met je<br />

meetinstallatie eigenlijk moet corrigeren, want die metingen zijn niet precies. De Europese<br />

Commissie heeft een aanbeveling gedaan om wat je meet, te vermenigvuldigen met 1,3.<br />

Dan ben je redelijk zeker dat je goede waarden krijgt. Dat is een aanbeveling. Nederland<br />

heeft 1,33 gehanteerd, Wallonië 1,49 en Frankrijk niets. Op een kaart van de luchtverontreiniging<br />

was Wallonië donkerrood, althans in 2005. En dan kon je je afvragen hoe de<br />

lucht aan de grens plots zoveel beter kon worden, want in Frankrijk bleek alles in orde.<br />

Dit kleine voorbeeld toont aan dat een richtlijn die een gelijke kwaliteit wil waarborgen<br />

door toedoen van vele elementen, onder meer de rechtsbescherming, in de praktijk heel<br />

verschillend uitpakt. De studie daarover ligt bij de Europese Commissie. Er wordt op<br />

Europees niveau niet veel aan gedaan, maar de Commissie wil nu wel weten of en waar<br />

de luchtkwaliteitnormen daadwerkelijk worden overschreden, waarop ze de ingebrekestellingsprocedure<br />

instelt. Hoe dat nationaal wordt geregeld en omgezet, interesseert de Europese<br />

Commissie minder. De richtlijn zegt dat je het moet halen, dus: heb je het gehaald of<br />

niet De lidstaten krijgen vrijheid bij de procedures, maar het resultaat wordt getoetst. Dat<br />

lijkt mij een goede benadering.<br />

Het duurt wel heel lang. De richtlijn moet eerst van kracht zijn. De plannen moeten<br />

gemaakt zijn. De metingen moeten gebeurd zijn. Pas dan komt de Europese Commissie in<br />

actie en daarop volgen de ingebrekestellingsprocedures. Dan ben je acht jaar verder. In die<br />

acht jaar zijn al die verschillen bepalend geweest voor de economie.<br />

De feitelijke toepassing van het Europees recht kan nogal uiteenlopen. Wij denken altijd<br />

dat de Commissie dat allemaal controleert, maar de Commissie is in verhouding heel<br />

klein. Ze bestaat uit weinig mensen en kan heel weinig doen. Ze kan niet de toepassing in<br />

alle lidstaten controleren. De verschillen bij de toepassing zijn een probleem.<br />

In Nederland is er nu een wet die voorziet in een nationaal plan. Daar zitten die salderingsmogelijkheden<br />

in. Die wet is nu in werking. Dat nationaal plan is nog niet van kracht,<br />

maar wordt het binnenkort wel. Dan zijn er ruimere salderingsmogelijkheden. Dan zijn<br />

wij nog steeds strenger dan België, zie de uitspraak over het Project Gent-Sint-Pieters. De<br />

rechter zegt dat het concrete project hem eigenlijk niet interesseert. Maak maar een plan,<br />

dat is voldoende.<br />

V. 18 JANUARI 2010<br />

GEDACHTEWISSELING MET DE VLAAMSE CONFEDERATIE BOUW, DE<br />

VLAAMSE VERENIGING VOOR RUIMTE EN PLANNING, GRONTMIJ EN<br />

TECHNUM OVER DE ERVARINGEN MET PROCEDURES BIJ GROTE PROJEC-<br />

TEN<br />

1. Gedachtewisseling met de <strong>Vlaams</strong>e Confederatie Bouw<br />

1.1. Uiteenzetting door de heer Marc Dillen, directeur-generaal van de <strong>Vlaams</strong>e Confederatie<br />

Bouw<br />

De heer Marc Dillen: Mijnheer de voorzitter, we hebben een kleine analyse gemaakt van<br />

de problemen bij het versnellen van vergunningen voor maatschappelijk belangrijke<br />

investerings projecten. We zijn van mening dat een eenvoudige oplossing voor een dergelijk<br />

complex probleem niet zomaar voor het rapen ligt. We moeten gezamenlijk werken aan<br />

een oplossing. We trachten zo goed en zo kwaad mogelijk onze bijdrage daartoe te leveren.<br />

Wij vertrekken van het idee dat er, door de complexiteit van het probleem, een onderscheid<br />

moet worden gemaakt tussen de soorten projecten: stadsvernieuwingsprojecten<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


84 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

– meestal gemengde projecten tussen de privésector en de overheid –, lijntrajecten – overwegend<br />

publieke projecten –, industriële projecten – overwegend of uitsluitende privaat –,<br />

woonprojecten – overwegend privaat. Per type project komen steeds dezelfde problemen<br />

naar voren, maar wel in een andere vorm. In onze inhoudstabel worden dan ook achtereenvolgens<br />

de verschillende problemen behandeld.<br />

Het eerste, en voor ons essentiële probleem dat we zullen behandelen, is de inventaris van<br />

de wetgeving. Die is erg belangrijk, zeker voor het voortraject. Op elk kadastraal perceel<br />

in Vlaanderen kunnen heel veel verschillende wetgevingen van toepassing zijn. Daarnaast<br />

is er de inspraak. De inspraakprocedure kan per project ook verschillen. Er kunnen vormfouten<br />

optreden. De rechts zekerheid voor de verschillende partijen is van belang. We willen<br />

het ook hebben over de mogelijkheden om de juridische procedures te vereenvoudigen,<br />

over het versnellen van de processen. Als al die vergunningsprocedures zijn doorlopen,<br />

moet ook nog gezorgd worden dat het project betaalbaar blijft en dat de initiële budgetinschatting<br />

min of meer kan worden gehandhaafd.<br />

Ik zal beginnen met de inventaris van de wetgeving. Er zijn heel wat wetgevingen van toepassing<br />

op één kadastraal perceel. Binnen de <strong>Vlaams</strong>e Confederatie Bouw (VCB) hebben<br />

we een dienst opgericht om die inventaris per project te maken. Als er een project start in<br />

de privésector, dan kunnen we met die dienst nagaan welke kadastrale percelen onder dat<br />

project vallen en welke wetgevingen voor het project van toepassing zijn. De checklist is<br />

volgens ons een deel van het voortraject: de vraag of de Vogel- en Habitatrichtlijn van toepassing<br />

is, of het om archeologische zones, VEN-gebieden (<strong>Vlaams</strong> Ecologisch Netwerk),<br />

natuurverwevingsgebieden, stiltegebieden, bosbescherming, waterwinnings gebieden,<br />

overstromingsgebieden enzovoort gaat. Al die wetgevingen kunnen in een voortraject al<br />

gecheckt worden. Als tien van de twintig wetgevingen van toepassing zijn, weet men al op<br />

voorhand dat er een zware procedure doorlopen moet worden. Dat is dus een fundamenteel<br />

element van het voortraject.<br />

Om te illustreren hoe belangrijk de inventaris van de wetgeving is, geef ik even aan hoe<br />

groot Vlaanderen is: 1.352.225 hectare. Die ruimte is niet voldoende om al de Natura<br />

2000-gebieden, woongebieden, industriegebieden enzovoort in af te bakenen. Men komt<br />

enkele honderdduizenden hectare te kort. Er zijn dus overlappingen in de verschillende<br />

bestemmingen. Dat bemoeilijkt de adviesprocedure. We hebben even de berekening<br />

gemaakt hoe groot de overlappingen zijn in het woon- en industriegebied. De vogelrichtlijngebieden<br />

overlappen met maar liefst 2500 hectare met het woongebied en met 4500<br />

hectare met het industriegebied. Het VEN overlapt per definitie niet omdat daar wettelijk<br />

zo in is voorzien. Het gaat ook om een van de meest recente wetgevingen, waarbij men het<br />

probleem aan de bron heeft aangepakt.<br />

Overstromingsgebieden zijn erg belangrijk. U weet dat de watertoets kan leiden tot een<br />

bouwverbod. Ook in de industriegebieden zijn de overstromingsgebieden van belang.<br />

Dat zijn allemaal wetgevingen waaraan moet worden getoetst, best voor men de procedure<br />

start.<br />

Als men die twintig wetgevingen ziet, denkt men dat het hopeloos is om een vergunning<br />

vast te krijgen. Als men echter kijkt naar het type van project, ziet men dat bij lijntrajecten<br />

de overlap met Natura 2000-gebieden belangrijk is. Daar zijn oplossingen voor. Bij een<br />

overlap in een lijntraject, kan men uit de voorstudie zeggen dat men het traject verlengt<br />

zodat er geen of een zo klein mogelijke overlap is met Natura 2000. Als het toch onvermijdelijk<br />

is, kan men nog compensatie inroepen en dwingende redenen van groot openbaar<br />

belang. Men kan bij de planning dus al in heel wat voorzien: zorgen voor alternatieve tracés<br />

of compensatie en dwingende redenen van groot openbaar belang inroepen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 85<br />

Een voorbeeld van waar men rekening heeft gehouden met die mogelijke overlap is de<br />

noord-zuidverbinding Kempen. Het traject opverlapt nergens met het Natura 2000-gebied.<br />

Er zijn andere voorbeelden van lijntrajecten waar er wel meer overlap is en waar men van<br />

voor het starten van de procedure weet dat de procedure langer zal duren.<br />

Ik toon de biologische waarderingskaarten van de noord-zuidverbinding Kempen. Het<br />

illustreert dat, waar men ook het traject legt, men altijd potentieel te maken heeft met een<br />

biologische waarderingskaart of kaart met biologisch waardevolle specimens. Op zich is<br />

daar geen wettelijke basis voor maar onrechtstreeks kan het Soortenbesluit een rol spelen<br />

bij het plan van het traject. Niet alleen binnen de speciale beschermingszones maar ook<br />

daarbuiten kunnen onder invloed van Europese richtlijnen bepaalde soorten beschermd<br />

zijn. Vooral de zone van categorie 3 met het strengste beschermingsregime kan een rol spelen.<br />

Ik ga niet verder in op het Soortenbesluit. Ik wil enkel aanduiden dat vroeger artikel<br />

9 van het Natuurdecreet beperkt was tot de speciale beschermingszones en de VEN-gebieden,<br />

maar door het Soortenbesluit kan men ook buiten die speciale beschermingszones te<br />

maken hebben met beschermde soorten.<br />

Ik geef enkele voorbeelden van overlap tussen industriegebieden en Natura 2000-gebieden.<br />

In de achterhaven van Brugge is er een overlap deels met Vogelrichtlijngebied en deels<br />

met Habitatgebied. Als er een overlap is en men wil een project starten, dan weet men dat<br />

de procedure daaraan zal moeten worden aangepast en dat men kiest voor een langere<br />

procedure.<br />

Een ander voorbeeld van een overlap is het industriegebied van Huldenberg. Bijna heel<br />

dat gebied overlapt met Natura 2000-gebied. Als men kiest voor een project in dat gebied,<br />

kiest men voor de lange weg om een vergunning te krijgen. Het industriegebied in Ravels<br />

overlapt een klein stuk met Natura 2000-gebied. Ook daar zal men die problemen ondervinden.<br />

Ook is er het voorbeeld van Maaseik: een deel van het industriegebied overlapt<br />

met Natura 2000-gebied. Men weet dus van in het voortraject dat men met een aantal<br />

problemen te maken zal hebben.<br />

Wat zijn de oplossingen bij industriële projecten Men kan nieuwe industriegebieden afbakenen<br />

in gebieden zonder overlap. U zult zich afvragen hoe men dat gaat aanpakken.<br />

Misschien is de herziening van het structuurplan Vlaanderen een aanknopingspunt om<br />

bij het afbakenen van nieuwe gebieden te zorgen dat overlappen worden vermeden. Dat<br />

vergt een gedegen studie. Een nooddecreet zou in een aantal gevallen, indien het gaat over<br />

investeringen van groot openbaar belang, voor bestaande overlappen een oplossing kunnen<br />

bieden. Een andere mogelijkheid is de herafbakening van bestaande gebieden. Anders<br />

moet men de lange procedure blijven volgen bij projecten waar een overlap voorkomt.<br />

Naast lijntrajecten en industrietrajecten zijn er de stadsvernieuwingsprojecten. Daar zal<br />

men bijna nooit een overlap krijgen met Natura 2000- of VEN-gebieden. Ik toon u hier<br />

Kortrijk, waar de geel afgebakende gebieden de stadsvernieuwingsprojecten zijn. Daar zal<br />

men vooral te maken hebben met twee soorten problemen, namelijk bodemsaneringen en<br />

archeologisch patrimonium, met gevolgen voor de uitvoering van de werken.<br />

De oplossing is ervoor zorgen dat een pps ontstaat naar analogie met de Via-Invest, een<br />

soort Saninvest, om de saneringen te versnellen. Ook de brownfieldconvenants bieden hier<br />

een oplossing.<br />

Een ander project is de Vaartkom in Leuven. Ook hier overlapt het gele gebied<br />

bodemsanerings projecten en dat geeft dus extra kosten voor de realisatie. Bij Novovil in<br />

Vilvoorde stelt zich een extra probleem door de omzetting van industrie- naar woongebied,<br />

wat extra aandacht vergt wat betreft planologie. In principe zijn wij er geen groot<br />

voorstander van om te veel plannen te maken, want van zodra men een plan maakt, heeft<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


86 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

men een plan-MER nodig. Door geen plannen te maken, vermijdt men plan-MER’s, maar<br />

dat is niet altijd mogelijk. Als het gaat over een stadsvernieuwingsproject, gaat het vaak<br />

over een verlaten industriegebied dat wordt omgezet naar woonzone. Dan heeft men er<br />

alle belang bij om een plan en een plan-MER op te stellen.<br />

Wij stellen wel voor om af te wijken van het oude systeem van zoneringen en te gaan<br />

naar ruimtelijk management in plaats van ruimtelijke planning. Als men een stadsvernieuwingsproject<br />

wil realiseren, heeft men een multifunctioneel project en dan heeft het geen<br />

zin dat in te kleuren als woonzone of industriezone. Voor de definitie van multifunctioneel<br />

project heeft men er alle belang bij om ook een multifunctioneel RUP op te maken waarin<br />

alle bestemmingen mogelijk zijn in functie van wat de markt in dat gebied kan dragen.<br />

Het heeft bijvoorbeeld geen zin te zeggen dat er ergens kantoren mogen komen, als daar<br />

geen markt voor is. In de toekomst zal ruimtelijk management mijns inziens steeds meer<br />

worden toegepast.<br />

Een positief voorbeeld betreft het Albertkanaal. Men denkt eraan om een bepaald gebied<br />

te ontwikkelen tot industriegebied. De zone langs het Albertkanaal is niet afgebakend als<br />

stedelijk gebied, en toch kan men dat gebied afbakenen als industriegebied, via een RUP.<br />

Het Albertkanaal vormt namelijk een uitzondering op het Structuurplan Vlaanderen, dat<br />

zegt dat je pas grote bijkomende industriegebieden mag inkleuren als ze afgebakend zijn<br />

binnen een nieuw grootstedelijk gebied of een regionaal-stedelijk gebied. Het Albertkanaal<br />

is de enige uitzondering in het structuurplan.<br />

Het RSV is opgesteld in een tijd dat er nog heel weinig sprake was van logistiek. Intussen<br />

is bijna alles wat industriële ontwikkeling betreft logistiek. Ons structuurplan is daar niet<br />

aan aangepast. Willen wij dus logistieke terreinen ontwikkelen en afbakenen, dan worden<br />

die best afgebakend in de nabijheid van een waterweg. Daar wordt momenteel ook heel<br />

veel over gesproken: we willen de mobiliteit zo veel mogelijk naar de waterwegen brengen.<br />

Maar dan moet de structuurplanning dat ook toestaan. Op dit ogenblik is dat zo goed als<br />

uitgesloten, behalve wat betreft het Albertkanaal.<br />

Andere elementen waar we mee te maken hebben door die veelheid van wetgeving die op<br />

één kadastraal perceel van toepassing kan zijn, zijn de coördinatie tussen de verschillende<br />

besturen, vooral van belang bij stadsvernieuwing, en de noodzaak aan de opstelling van<br />

een RUP.<br />

Wat wij ook steeds meer zien bij stadsvernieuwingsprojecten, is dat, zodra een gebouw<br />

moet worden gesloopt, ambtenaren beginnen te anticiperen op de mogelijkheid dat een<br />

bepaald oud gebouw zou kunnen worden opgenomen in de inventaris van de waardevolle<br />

gebouwen. Natuurlijk komt elk oud gebouw potentieel in aanmerking om opgenomen te<br />

worden in die inventaris. Er moeten dus duidelijke criteria worden ontwikkeld. Anders<br />

kan men anticiperen op het feit dat een bepaald gebouw zal worden opgenomen in die<br />

inventaris, waardoor één klein gebouw dat moet worden gesloopt en dat deel uitmaakt<br />

van een groter geheel, heel het project kan blokkeren. Als het een waardevol gebouw is, is<br />

dat zo, maar als dat niet het geval is, moet er snel een beslissing over kunnen worden genomen.<br />

Ook het archeologisch patrimonium – het Verdrag van Valletta – kan een belangrijke<br />

rol spelen.<br />

Willen we snel door de vergunningen kunnen gaan, dan zijn al deze elementen dus heel<br />

belangrijk: het voortraject, de quick scan, een checklijst van wetgevingen die van toepassing<br />

zijn, de coördinatie en de afstemming. Als je met verschillende vergunningen te<br />

maken hebt, kan men het idee van Nederland met betrekking tot de omgevingsvergunningen<br />

eens bestuderen, waarbij je met één proces door alle vergunningsprocedures heen<br />

kunt gaan.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 87<br />

De inspraakmogelijkheden en de wijze waarop met inspraak moet worden omgegaan,<br />

verschillen van typeproject tot typeproject. We geven hier het voorbeeld van stadsvernieuwing.<br />

Als er een maatschappelijk draagvlak is voor de stadsvernieuwing, betekent<br />

dat voor ons dat de buurtbewoners weten dat de buurt zal worden opgewaardeerd en dat<br />

ze, hetzij als particulier, hetzij als middenstander, de waarde van hun woning en van hun<br />

activiteit op die plaats niet achteruit zullen zien gaan, maar veeleer vooruit. Inspraak kan<br />

hier dus leiden tot een consensus over de meerwaarde die het project voor de buurt kan<br />

hebben.<br />

Bij lijntrajecten ligt dat iets delicater. Als een lijntraject niet wordt ingepast in de buurt,<br />

gaat de buurt dat immers vaak als bedreigend ervaren. Dat kan worden opgelost door al<br />

in het voortraject met de buurt af te toetsen hoe het project het best kan worden ingepast<br />

in de buurt. Vaak kom je dan tot een oplossing waarbij de buurt veeleer wordt opgewaardeerd<br />

dan neerwaarts gewaardeerd. De weerstand tegen grote projecten kan zo worden<br />

geminimaliseerd.<br />

Voor industriële projecten zijn de inspraakmogelijkheid en het maatschappelijke draagvlak<br />

nog anders te definiëren. Zodra in een bepaalde regio de nood leeft om bijkomende<br />

tewerkstelling aan te trekken, zal er snel een maatschappelijk draagvlak zijn. We geven<br />

hier het voorbeeld van Nike. Er was duidelijk een maatschappelijk draagvlak om dat snel<br />

te realiseren.<br />

Bij woonprojecten gaan we ervan uit dat bij projecten die gerealiseerd worden in reeds<br />

afgebakende gebieden, de inspraak al gebeurd is. Daarom is het weinig aanvaardbaar dat<br />

projecten worden geblokkeerd omdat men tegen het project is, ook al situeert het zich in<br />

een zone die al bestemd is voor wonen of voor industrie.<br />

Er is een onderscheid tussen projecten die zijn geïnitieerd door het <strong>Vlaams</strong>e niveau en die<br />

op het lokale niveau. Wij hebben de indruk dat een lokaal project vaak sneller kan worden<br />

gerealiseerd, omdat je daar vaak met een trekker zit, een burgemeester die zijn gewicht in<br />

de schaal werpt om het project erdoor te krijgen. Op <strong>Vlaams</strong> niveau hebben we soms de<br />

indruk dat de rol van die trekker – de projectmanager – minder duidelijk is. Daarom kan<br />

het maatschappelijk draagvlak op lokaal niveau vaak iets gemakkelijker worden gevonden.<br />

Vormfouten mogen niet in absolute zin werken. Als er ergens een vormfout wordt<br />

gemaakt, bijvoorbeeld een advies dat wordt vergeten, en de hele procedure, de hele vergunning<br />

daardoor wordt vernietigd, dan betekent dat opnieuw op nul starten. We weten<br />

dat het hier in de commissie al over de bestuurlijke lus heeft gehandeld, en het trachten<br />

omzeilen ervan, in Nederland. Die bestuurlijke lus moet in Nederland ook nog starten.<br />

Ze trad in werking op 1 januari laatstleden, en dus zullen ze daar ook nog geen ervaring<br />

hebben met die bestuurlijke lus.<br />

Wij gaan ervan uit dat vormfouten in de eerste plaats aan de bron moeten worden aangepakt,<br />

ook in het voortraject, door een juiste inventaris te maken van de adviezen die<br />

moeten worden gevraagd. Dus ook als men een inventaris maakt van de wetgeving in het<br />

voortraject, moet er tegelijkertijd een inventaris worden gemaakt van de aan te vragen<br />

adviezen. Eigenlijk moet er een soort van kwaliteitszorgsysteem ontstaan in het voortraject<br />

waardoor het aantal vormfouten wordt gereduceerd. Als er dan toch een vormfout<br />

optreedt, wat altijd kan gebeuren, dan mag die niet in absolute zin functioneren.<br />

Ook heel belangrijk is, wat de rechtszekerheid betreft bij de opdrachtgevers en de belanghebbenden,<br />

dat een ruim overleg met alle administraties moet vermijden dat bepaalde<br />

administraties nog in beroep gaan tegen een verleende vergunning.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


88 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Inzake de vereenvoudiging van de procedures, vinden wij het een goed voorstel – zeker wat<br />

de industriële projecten betreft – om naar het voorbeeld van Nederland op ontwikkelingszones<br />

af te bakenen: ontwikkelingszones die geen overlappingen kennen met Habitatgebieden,<br />

Vogelrichtlijn gebieden of andere gebieden zoals overstromingsgebieden. Op die<br />

manier kunnen dergelijke ontwikkelingszones, waar een consensus, een maatschappelijk<br />

draagvlak voor bestaat, worden ontwikkeld.<br />

Hoe kan dat nog gebeuren Wij denken dat in het kader van de opmaak van een nieuw<br />

structuurplan Vlaanderen, waarvan de toepassing al een tweetal jaar is afgelopen, het<br />

nieuwe structuurplan eigenlijk dergelijke ontwikkelingszones zou moeten aanduiden.<br />

Die ontwikkelingszones kunnen dan het best afgebakend worden langs de waterwegen of<br />

langs de grote assen, zodat we inspelen op de nieuwe markttrend van logistiek. Willen we<br />

de welvaart in Vlaanderen behouden met een minimale impact op het leefmilieu, dan denk<br />

ik dat dat via zulke ontwikkelingszones wel mogelijk moet zijn.<br />

Wat de woonprojecten betreft, wijzen we ook op een aantal procedures in de ruimtelijke<br />

ordening die het best wat aangepast zouden worden om groene woonprojecten toe te<br />

laten. Wat bedoelen we daarmee We merken dat – een technisch voorbeeld – elke nieuwe<br />

wooneenheid gelegen moet zijn aan een goed uitgeruste weg. Op een aantal punten zijn<br />

er al een aantal projecten die daardoor moeilijkheden ondervinden omdat ze eigenlijk een<br />

groene infrastructuur willen aanleggen in dat project, maar dat stuit dan op problemen,<br />

op de limieten van ruimtelijke ordening. Daardoor worden die projecten niet direct goedgekeurd.<br />

We denken dat we er creatiever mee moeten kunnen omgaan om groene woonprojecten<br />

te realiseren.<br />

Als voorbeeld van vereenvoudigde procedure wijzen we erop dat er binnen het <strong>Vlaams</strong><br />

reglement betreffende de bodemsanering (VLAREBO) conformiteitsattesten bestaan in<br />

het kader van bodemsaneringen. Voor degenen die het vergeten zijn: die conformiteitsattesten<br />

gelden zowel als milieuvergunning als als stedenbouwkundige vergunning. In dat<br />

geval kan men wel snel vooruitgaan om een sanering door te voeren.<br />

We wijzen ook op een aantal recente veranderingen in de <strong>Vlaams</strong>e Codex Ruimtelijke<br />

Ordening die nog moeten worden uitgetest. Het eerste voorbeeld zijn de speciale procedures<br />

voor grootschalige stedenbouwkundige projecten. Die procedure bestaat al, werd<br />

recent ingevoerd en zal nog moeten worden uitgetest.<br />

We zijn begonnen met het geven van een overzicht van alle wetgevingen die op één kadastraal<br />

perceel van toepassing kunnen zijn. Het nieuwe decreet op de ruimtelijke ordening<br />

voorziet erin dat een vergunning die in strijd is met de directe normen van een ander<br />

beleidsveld, bijvoorbeeld uit Leefmilieu, moet worden geweigerd. Dat betekent dat, als<br />

men een advies vraagt aan Leefmilieu – een verplicht advies vanuit Leefmilieu – en Leefmilieu<br />

zegt dat het in strijd is met de directe normen in dat beleidsveld, ook de stedenbouwkundige<br />

vergunning moet worden geweigerd. Een vergunning kan worden geweigerd<br />

als uit dat advies – het advies van een ander beleidsdomein – zou blijken dat de vergunning<br />

in strijd is met de doelstelling van de andere wetgeving. Dit zijn twee belangrijke<br />

nieuwe elementen in het decreet, in de <strong>Vlaams</strong>e Codex Ruimtelijke Ordening, waardoor de<br />

veelheid van wetgeving eigenlijk direct zal inspelen op het al of niet afleveren van een vergunning.<br />

In het eerste geval is men verplicht om de vergunning te weigeren, in het tweede<br />

geval kan men de vergunning weigeren. Dat gaat dus vrij ver.<br />

Hoe kunnen we nog vereenvoudigen De MER is al in het lang en het breed in deze commissie<br />

aan bod gekomen. We pleiten er wel voor om, in de mate dat dat kan, het aantal<br />

plannen te reduceren. In een aantal gevallen kan men zonder plan ook een bepaald project<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 89<br />

realiseren, alleen door een projectvergunning af te leveren. Als het kan zonder plan, kan<br />

ook de plan-MER worden vermeden.<br />

Wat de vereenvoudiging van de processen betreft en de bestuurlijke organisatie, zijn we<br />

van mening dat de meeste tijdswinst kan worden gerealiseerd, niet zozeer door nieuwe<br />

wetgevingen te maken, maar vooral door de processen te versnellen. Afhankelijk van de<br />

aard van het project moet dat anders worden aangepakt. Bij stadsvernieuwingsprojecten<br />

merken wij dat als er een duidelijke projectverantwoordelijke is op lokaal niveau – vaak<br />

is dat een burgemeester die zich erachter zet – men sneller vooruit kan gaan, omdat hij in<br />

staat is om de verschillende administraties, ook op gewestelijk vlak, ervoor te laten zorgen<br />

dat ze zo snel mogelijk opvolgen wat er op lokaal niveau moet worden gerealiseerd. Dit is<br />

zeker het geval als die lokale verantwoordelijke op <strong>Vlaams</strong> niveau een vaste contactpersoon<br />

is, bijvoorbeeld in het kader van stadsvernieuwingsprojecten.<br />

Als het gaat over <strong>Vlaams</strong>e projecten, denken we dat er nog nood is aan het aanduiden<br />

van een <strong>Vlaams</strong>e projectverantwoordelijke met gezag die er zorg voor draagt dat het project<br />

snel wordt opgevolgd door de verschillende administraties. Hier moeten we omgekeerd<br />

werken. De <strong>Vlaams</strong>e projectverantwoordelijke moet ook een spiegelbeeld hebben op<br />

lokaal niveau, al was het maar om de inspraakprocedure op te volgen. Als hij op lokaal<br />

niveau, met het gemeentebestuur, geen goed overleg heeft, zal hij ook minder snel de<br />

inspraak kunnen organiseren.<br />

Voor ons is het aanduiden van een projectmanagement dat het voortraject begeleidt, kwalitatief<br />

voorbereidt en het project van bij de start tot bij de uitvoering opvolgt, essentieel<br />

om projecten sneller vooruit te laten gaan binnen de bestaande procedures. Er moet een<br />

kwaliteitszorgsysteem worden geschreven van dat voortraject en van het opvolgen van<br />

projecten in het algemeen. Dat kwaliteits zorgsysteem moet beginnen met een formulering<br />

van het probleem: hoe groot is het probleem en wat zijn de mogelijke oplossingen<br />

Zodra het probleem gesteld is, bijvoorbeeld een mobiliteitsprobleem, en men een inventaris<br />

van mogelijke initiatieven maakt met budgettaire inschatting, kunnen de verschillende<br />

oplossingen naast elkaar worden gezet. Men kan dat motiveren. Uiteindelijk gaat men<br />

dan na welke groepen daarvan de grootste nadelen zouden kunnen ondervinden. Men<br />

kan dan informeel, voor de start van de formele procedure, ervoor zorgen dat die nadelen<br />

geminimaliseerd worden, in overleg met die doelgroepen. Dat leidt tot de organisatie van<br />

een projectmanagement, wat zou moeten leiden tot een kwaliteitssysteem voor het opvolgen<br />

van projecten en het definiëren van welke informatie er in het voortraject aanwezig<br />

moet zijn. Wij zijn van mening dat daardoor het draagvlak voor het project van bij het<br />

begin kan vergroten.<br />

Schematisch geeft dat: zowel voor publieke als private projecten heb je een projectverantwoordelijke<br />

nodig. Het kan soms aangewezen zijn dat er een voorzitter is om het vooroverleg<br />

tussen de administraties voor te zitten, zodat men van bij het begin het standpunt<br />

van elke administratie kent. Wij denken dat er op <strong>Vlaams</strong> niveau aan gewerkt kan worden<br />

om duidelijker te stellen wie de projectverantwoordelijke is die het project van a tot z<br />

opvolgt.<br />

We zijn van mening dat je moet vermijden dat budgetoverschrijdingen aanleiding zouden<br />

geven tot onuitvoerbaarheid van het project. Ook daarbij is het voortraject van groot<br />

belang. Er moet worden nagegaan hoe lang de procedures zullen duren en de moeilijkheid<br />

van de procedures moet realistisch worden ingeschat. Uiteindelijk moet men het aantal<br />

verrassingen qua budgetoverschrijding proberen te minimaliseren.<br />

De voornaamste oorzaken van budgetoverschrijding zijn: bodemverontreiniging, vooral<br />

bij stadsvernieuwingsprojecten; archeologie, ook vooral bij stadsvernieuwingsprojecten;<br />

bouwtechnische problemen en de wijziging van het project, na de consensus over het voor-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


90 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

traject. Hoe later in het traject er nog wijzigingen komen, hoe groter de meerkost voor het<br />

project. Vooral bij lijntrajecten spelen ook nog zware technische aanpassingen tijdens het<br />

project.<br />

Conclusie: het is een zeer complex probleem. Willen we de vergunningen versnellen, dan<br />

moeten we rekening houden met de veelheid van wetgevingen die van toepassing zijn. De<br />

voorstudie is essentieel om in te schatten met welke moeilijkheden men te maken zal krijgen.<br />

Een nooddecreet kan in bepaalde gevallen een oplossing bieden, maar zal rekening<br />

moeten houden met de Europese wetgeving. Men kan niet alles oplossen met een nooddecreet.<br />

Oplossingen moeten betrekking hebben op zowel openbare als private projecten. Ook private<br />

projecten zijn vaak van maatschappelijk belang. De oplossingen moeten niet enkel<br />

juridisch worden gezocht, maar ook organisatorisch. In een aantal gevallen kan organisatorische<br />

optimalisatie leiden tot tijd- en budgetwinst.<br />

De voorfase kan de alternatieven op voorhand tegenover elkaar plaatsen. Zo kan het<br />

maatschappelijk draagvlak worden onderzocht. Ik denk dat het maatschappelijk draagvlak<br />

niet zal wijzigen, ook al duurt de uitvoering van het project verschillende jaren, als op<br />

voorhand duidelijk is waarom men voor een bepaald traject kiest, dat goed gemotiveerd<br />

is en de alternatieven naast elkaar geplaatst zijn. Het voortraject is ook noodzakelijk om<br />

aan kwaliteitszorg te doen, een inventaris te maken van de adviezen die moeten worden<br />

gevraagd en te vermijden dat er veel vormfouten voorkomen. Daardoor kan ook de totale<br />

kostprijs worden ingeschat. Volgens ons moeten niet enkel juridische, maar ook organisatorische<br />

procedures, vooral bij het voortraject, leiden tot het sneller realiseren van projecten.<br />

1.2. Bespreking<br />

De heer Jan Penris: Directeur-generaal, ik ben blij dat u ons nog eens de complexiteit van<br />

de wetgeving waarmee u als sector wordt geconfronteerd omstandig hebt uitgelegd. Het<br />

is goed dat de collega’s weten met hoeveel wetgeving uw sector rekening moet houden.<br />

Ik ben ook blij dat u het idee van het voortraject naar voren schuift. Ik krijg stilaan de<br />

indruk, na de vele hoorzittingen, dat dat concept aan invloed wint.<br />

Hebt u er begrip voor dat ook van onderuit alternatieven in een voortraject kunnen worden<br />

geïntegreerd Of gelooft u daar niet in U weet wat bouwtechnisch kan en niet kan.<br />

We hebben vastgesteld dat in een aantal gevallen alternatieven werden aangereikt. Kunt u<br />

daar in een voortrajectfase rekening mee houden of niet<br />

De heer Marc Dillen: Inspraak is meer dan zeggen wat men te zeggen heeft: inspraak betekent<br />

ook dat men naar u luistert. Inspraak heeft maar zin als de burgers gehoor vinden.<br />

Moet dat zo ver gaan dat ze zelf alternatieven kunnen voorstellen Ik denk dat in het<br />

voortraject de overheid de meest relevante alternatieven onderzoekt. De keuzes van de<br />

scenario’s is essentieel. Want als men kan aantonen dat een bepaald traject op het vlak<br />

van kosten en efficiëntie het beste is, dan zal men daarvoor een breed maatschappelijk<br />

draagvlak kunnen creëren. Als uit de inventaris blijkt dat een bepaald traject niet op zijn<br />

deugdelijkheid is onderzocht, dan is het logisch dat de burger ernstige tegenvoorstellen<br />

mag formuleren. Dat moet dan wel in de fase van het voortraject gebeuren.<br />

Als dat nadien gebeurt, dan is dat een ramp. In het voortraject moet een maatschappelijk<br />

draagvlak worden gezocht. Het komt in die fase de overheid toe om de burgers te bevragen,<br />

zodat de juiste alternatieven worden onderzocht. Dat laatste is een politieke taak.<br />

Wat de mensen van de bouwsector interesseert, is dat het voortraject goed is gebeurd en<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 91<br />

dat achteraf niet moet worden vastgesteld dat bepaalde belangrijke alternatieven niet zijn<br />

onderzocht. In elk geval is er nood aan een kwaliteitszorgbewaking van het voortraject.<br />

De heer Bart Martens: Een aantal zaken komen opnieuw aan bod, zoals de vaststelling<br />

dat men in het voortraject veel kan winnen door in die fase betere inspraak mogelijk te<br />

maken en door een goede projectcoördinator aan te stellen. De heer Dillen vertelt ook<br />

nieuwe dingen, zoals de RUP’s met multifunctionele doelstellingen, wat moet toestaan<br />

om pas later over te gaan tot de concrete invulling. Ik vraag me wel af of dat altijd kan,<br />

want de Raad van State heeft al BPA’s en als ik me niet vergis ook RUP’s vernietigd omdat<br />

de bepalingen te veel ruimte voor interpretatie laten. Op dat vlak staat flexibiliteit op<br />

gespannen voet met rechtszekerheid. De Raad van State hecht immers zeer veel belang<br />

aan rechtszekerheid voor rechtsonderhorigen. Staat de jurisprudentie van de Raad van<br />

State toe om de invulling van bepaalde gebieden voor zich uit te schuiven<br />

Ik vraag me ook af of dat wel handig is, rekening houdend met de wetgeving over bodemsanering.<br />

U kent de Grondenbank zeer goed. De terugsaneerwaarde is immers afhankelijk<br />

van de uiteindelijke bestemming van het gebied. Die wetgeving vereist dus dat men duidelijk<br />

is over de uiteindelijke bestemming van de gebieden.<br />

U zegt dat de procedures inzake ruimtelijke ordening moeten worden aangepast om creatieve<br />

groene woonprojecten toe te laten. Wat bedoelt u<br />

U zegt ook dat we moeten voorkomen dat verschillende bestemmingen elkaar overlappen<br />

en dus dat we uit het vaarwater van de Habitat- en Vogelrichtlijngebieden en dergelijke<br />

moeten blijven. U geeft dan als goed voorbeeld de noord-zuidverbinding in de Kempen,<br />

waar men een gebied van het VEN heeft weten te omzeilen. Ik vraag me af of we op<br />

die manier onze open ruimte niet nog meer zullen versnipperen. Als men steeds omheen<br />

beschermde Habitat- en Vogelrichtlijngebieden of VEN-gebieden fietst, dan wordt de resterende<br />

schaarse open ruimte nog meer versnipperd. Ik herinner me dat in het MER van<br />

de noord-zuidverbinding in de Kempen de opwaardering van de bestaande infrastructuur<br />

– zelfs al loopt die door een VEN-gebied – toch vanuit natuuroogpunt de voorkeur kreeg,<br />

ten nadele van een parallel tracé. U zegt dat dit een goed voorbeeld is waarbij men heeft<br />

geprobeerd om overlappingen te vermijden en nieuwe infrastructuur aan te brengen rond<br />

de bestaande beschermde gebieden van VEN-, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden. Het<br />

MER wees echter wel uit dat het alternatief, de parallelverbinding, dat is gekozen vanuit<br />

natuuroogpunt, het meest nadelig was.<br />

In het havengebied Antwerpen, waar er een grote overlap is van Vogelrichtlijngebieden en<br />

havengebied op Linkeroever, slaagt men erin om via een goede inrichting en beheer van<br />

het havengebied, de doelstellingen van het Vogelrichtlijngebied te respecteren zonder aan<br />

de industriële invulling van het gebied te raken en dus van de Habitat- of Vogelrichtlijngebieden<br />

te verenigen met een industriële bestemming.<br />

Wat het instrument van het project-RUP rond lijnprojecten betreft, zegt u dat een project-<br />

RUP moet worden ingevoerd, rekening houdend met de integratie en opwaardering van<br />

de omgeving, om vooraf ook de waardevermeerdering voor de buurt te kunnen aantonen.<br />

Pleit dit er nu niet voor om voor dergelijke infrastructuren een plan-MER los te laten<br />

en het RUP te bekijken voorbij de lijninfrastructuur heen, en dus ook de inrichting van<br />

heel het gebied daarbij te betrekken Die meerwaarde zal juist liggen in een gebiedsmatige<br />

benadering, veeleer dan in een projectmatige benadering van de lijninfrastructuur. Ik<br />

vraag me dan ook af of dit niet juist een pleidooi is om dergelijke lijninfrastructuur meer<br />

op planniveau te bekijken, met een plan-MER, veeleer dan te pleiten om het plan-MER<br />

te laten vallen en te focussen op een project-RUP waarin men nooit die meerwaarde voor<br />

de buurt zal kunnen aantonen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


92 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

De heer Dirk de Kort: Het is goed dat de mensen van de <strong>Vlaams</strong>e Confederatie Bouw hier<br />

zijn uitgenodigd, want er is duidelijk heel wat ervaring en knowhow aanwezig. Er is ook<br />

van onderuit zekerheid gekomen dat men op die manier de knelpunten bij de regelgeving<br />

ervaart. Er zijn goede suggesties gedaan in verband met het voortraject over het aanduiden<br />

van projectverantwoordelijken op lokaal niveau, ook bij de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap.<br />

Dit is een terecht aandachtspunt. Die aanduiding ervaar ikzelf ook als een pluspunt.<br />

Mijn vraag is echter of er bij de confederatie ook een evaluatie is bij de aangesloten leden.<br />

Ik merk daar immers een groot verschil inzake knowhow tussen de grote groepen van aannemers<br />

en de kleinere aannemers. Soms zorgt het gebrek aan knowhow voor tijdverlies<br />

bij kleinere aannemers. Maar naarmate de zaken juridischer worden, stellen we ook bij<br />

de grote groepen vast dat sommige mensen na verloop van tijd alles moeilijker maken.<br />

Het gezond meedenken in het proces is een belangrijk aandachtspunt. Hebt u daar ook<br />

ervaring mee<br />

De heer Jan Peumans: Mijnheer Dillen, wat die mogelijke gebruiksbeperking op terreinen<br />

betreft, vraag ik me af of die inventaris niet moet worden uitgebreid. Ik geef het voorbeeld<br />

van de VLAREM-wetgeving en alles wat met geluidsoverlast en ruimtelijke ordening<br />

te maken heeft. Ik heb de indruk dat dit nu sterk naar natuur en milieu neigt.<br />

U hebt het over een nooddecreet in geval van groot openbaar belang voor bestaande overlappingen.<br />

Hoe denkt u dat toe te passen Welke referentiekader gebruikt u daarbij Wij<br />

hebben ervaring met een nooddecreet waarbij de bouwvergunningen rechtstreeks werden<br />

afgeleverd door het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>. In Wallonië bestaat een decreet met een limitatieve<br />

lijst van projecten die in aanmerking komen zoals de luchthaven van Bierset, de ring rond<br />

Luik, en de pre-metro in Charleroi. Is het dat wat u bedoelt, of wordt in bepaalde omstandigheden<br />

een beroep gedaan op het nooddecreet Hoe denkt u dit toe te passen<br />

U zegt dat de wetgeving inzake beschermde en waardevolle gebouwen vooral van belang is<br />

bij de sloop van gebouwen en dat ambtenaren anticiperen op het opnemen in de inventaris,<br />

zonder expliciete motivatie. Dat proces is volgens mij volledig afgerond. De inventaris<br />

van het onroerend erfgoed is klaar en is meegedeeld aan de gemeentebesturen.<br />

U hebt het verder ook over het Verdrag van Valletta. Dat decreet is nu op weg naar dit<br />

parlement om als instemmingsdecreet te worden goedgekeurd. Welke probleem doet zich<br />

daarmee voor<br />

Ik heb soms de indruk dat u de woorden ‘inspraak’ en ‘openbaar onderzoek’ door elkaar<br />

haalt. Inspraak is een ander verhaal in dit soort projecten dan wat officieel een openbaar<br />

onderzoek heet. In heel wat projecten is voorzien in een openbaar onderzoek. Dat is<br />

natuurlijk wat anders dan inspraak geven over een project. Inspraak leidt tot uitspraak, en<br />

uitspraak leidt niet tot inspraak.<br />

U vraagt of er geen versoepeling dient op te treden ten aanzien van de EU-wetgeving.<br />

Dan hebt u het heel waarschijnlijk over de MER’s. In plaats van soepeler wordt Europa<br />

nog strenger op het vlak van de MER. Voor een aantal procedures worden zelfs bijkomende<br />

inlichtingen gevraagd, zelfs voor het Europees Hof van Justitie via prejudiciële<br />

vragen.<br />

De commissie zal een voorstel van resolutie indienen. Wat zijn de tien grote knelpunten<br />

U haalt heel wat elementen aan. Er zit wel een gradatie in. U zegt dat het voortraject voor<br />

u heel belangrijk is. U verwijst ook naar het Duitse voorbeeld van de Verfahrensberater.<br />

Professor Backes heeft gezegd dat de ervaring daarmee heel positief is.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 93<br />

De heer Marino Keulen: De klachten van de leden van de VCB zijn bekend. Het is ook<br />

goed om een dergelijke inventaris te maken. Het zijn allemaal dezelfde bedrijven of<br />

dezelfde investeerders die met de optelsom van die verplichtingen geconfronteerd worden.<br />

Ook het Europese raamwerk en het Verdrag van Valetta zijn belangrijk. Men zal vandaag<br />

maar in een gemeente of een stad wonen waar zoveel eeuwen geleden al samenlevingsvormen<br />

waren. Elke promotor, elke investeerder die daar iets wil beginnen, weet dat hij<br />

maanden tijd kwijt is omdat men eerst de bodem wil analyseren en onderzoeken wat zich<br />

daar bevindt. Dat maakt dat men zoveel tienduizenden of honderduizenden euro’s moet<br />

bijtellen. Sommigen beginnen er dan ook niet aan.<br />

Heel wat <strong>Vlaams</strong>e aannemers werken ook in Wallonië. We horen dat daar een aantal stappen<br />

werden gezet. De heer Peumans heeft daarnaar verwezen. Is het uw aanvoelen dat het<br />

daar wat soepeler verloopt ten opzichte van Vlaanderen Wat zou voor u een gebruiks- en<br />

klantvriendelijk kader zijn, waarbij rekening wordt gehouden met een aantal Europese en<br />

<strong>Vlaams</strong>e regels, waarvan we ook vinden dat we er niet van mogen afwijken We hebben<br />

een goede beschrijving gekregen.<br />

De voorzitter: Die lijst is indrukwekkend. Ik denk dat ze nog te kort is. U gaf het voorbeeld<br />

van de noord-zuidverbinding tussen Kasterlee en Geel. Die loopt door een<br />

beschermd landschap. Het zou interessant zijn ons een vervolledigde en aangevulde lijst te<br />

bezorgen. Ik denk dat het vooral met de federale wetgeving te maken heeft. Ik denk dan<br />

aan de brandveiligheid.<br />

De heer Marc Dillen: Mijnheer Martens, het klopt dat er beperkingen zijn bij het multifunctionele<br />

RUP. Men kan echter zonder problemen zeggen dat een gebied in aanmerking<br />

komt voor kantoren, woningen, commerciële bedrijvigheid zonder dat de precieze oppervlakte<br />

wordt vastgelegd. Men kan wel stellen dat binnen een bepaalde gradatie een flexibiliteit<br />

mogelijk en noodzakelijk is. Die flexibiliteit is zo belangrijk omdat de projecten<br />

die in een bepaald stadsvernieuwingsgebied worden gerealiseerd, een draagvlak moeten<br />

hebben in de markt. Als men ergens winkels wil inplanten en uiteindelijk blijkt dat er geen<br />

markt voor is, dan moet men kunnen switchen. Dat betekent niet dat er geen winkels meer<br />

komen, wel dat er minder zullen zijn. Als er onvoldoende interesse is voor woningen, zal<br />

men in plaats van 200 appartementen maar 150 bouwen. Die hele procedure moet toch<br />

niet opnieuw doorlopen worden omdat men zich moet houden aan het initiële aantal. Er<br />

moet een zekere graad van flexibiliteit zijn. Anders kan men in een multifunctionele stadsontwikkeling<br />

niet opereren. Als we kijken naar een pps-constructie en een stadsvernieuwingsproject,<br />

zien we dat er nood is aan een neutraal adviseur, die inschat hoe de markt,<br />

de stad zich kan ontwikkelen. Dat sluit aan bij die flexibiliteit.<br />

U had het ook over de bodemsanering. In het Bodemsaneringsdecreet zijn verschillende<br />

normen die gerespecteerd moeten worden. Voor wonen is er een strenge norm. Dat klopt.<br />

Maar in een gemengd project is de strengste bodemsaneringsnorm van toepassing. In dat<br />

geval moet men zich daarnaar richten.<br />

Er was ook een opmerking in verband met de creatieve groene woonprojecten. Op<br />

bepaalde vlakken is de ruimtelijke ordening vrij restrictief. Ze geeft aan hoe men een<br />

woon- of bouwproject in het algemeen moet ontwikkelen. Als men een appartement<br />

verticaal bouwt, moet het bovenste appartement niet aan een uitgeruste weg liggen. Als<br />

men datzelfde appartement horizontaal bouwt, moet het bovenste appartement volgens<br />

de ruimtelijke ordening wel aan de uitgeruste weg liggen. Waarom mag dat niet aan een<br />

groen pad liggen, terwijl de nutsleidingen aan de voorzijde worden gelegd Achteraan kan<br />

men dan een veel groenere omgeving creëren. Op dit moment wordt dat niet toegestaan.<br />

De creativiteit wordt daardoor beperkt. We moeten ook naar nieuwe woonomgevingen<br />

gaan, die groener zijn ingekleurd. We moeten ook onze wetgeving aanpassen om dat aan<br />

te moedigen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


94 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Ik was blij met de opmerking van de heer Martens over het VEN. In sommige gevallen<br />

mogen we wel door het VEN-gebied en is dat vanuit het oogpunt van de natuur zelfs beter.<br />

We stellen niet dat men altijd het VEN-gebied moet ontwijken, wel dat men vooraf moet<br />

inschatten wat de gevolgen zijn. Hetzelfde geldt voor de Linkeroever in Antwerpen, een<br />

habitatgebied van 2500 hectare. Ofwel verlegt men heel dat gebied, wat ook een aanslag<br />

betekent op de open ruimte, ofwel combineert men natuur en die nieuwe projecten met<br />

de reeds afgebakende gebieden. We zeggen niet dat men alles moet verplaatsen, liefst niet<br />

zelfs. Want dan zijn we vertrokken voor twintig of dertig jaar.<br />

Wij pleiten niet voor een radicale ommezwaai, wij zeggen alleen dat in beperkte mate<br />

herafbakeningen mogelijk moeten zijn indien nodig. Dat vergt een afweging. Het is niet<br />

zwart-wit, het geeft mogelijkheden om oplossingen te bieden in de gevallen dat men er<br />

anders niet uitgeraakt. Die flexibiliteit moet men in de planning inbouwen. Wij zijn er dus<br />

geen voorstander van om alles te herlokaliseren en opnieuw af te bakenen, want dat kan<br />

andere problemen creëren.<br />

Wij beweren dat wanneer men een lijntraject wil realiseren, er van in het begin veel meer<br />

mogelijkheden zijn dan men op het eerste gezicht zou denken om die buurt te integreren<br />

in dat project. Bij een lijntraject doorheen een verkommerde buurt, is de perceptie van de<br />

mensen vaak dat het nog slechter zal worden omdat er een extra weg komt, hoewel het<br />

afbakenen van het nieuwe tracé de mogelijkheid biedt om de buurt op te waarderen. Een<br />

nieuw traject realiseren hoeft niet noodzakelijk die mensen nog dieper de put in te duwen.<br />

De grootste weerstand bij nieuwe projecten, vooral lijntrajecten, komt voort uit de perceptie<br />

dat het enige wat men vaak bezit, namelijk zijn woning, in waarde zal dalen. Dan<br />

komt er niet alleen een objectieve maar ook een emotionele reactie, waarbij men protest<br />

gaat aantekenen en zich zoveel mogelijk gaat verzetten omdat de waarde van zijn huis zal<br />

dalen. Dat moeten we vermijden.<br />

Wil men een maatschappelijk draagvlak krijgen voor nieuwe tracés, dan is het essentieel<br />

dat men van in het voortraject, voor men de procedure start, met de mensen gaat praten,<br />

rekening met hen houdt en zoekt naar oplossingen om geen minwaarde maar liefst<br />

meerwaarde voor hen te creëren. Als er dan toch nog mensen zijn die objectief onevenredig<br />

benadeeld worden door het project, dan moet daar een vergoeding tegenover staan.<br />

Dat aantal moet worden geminimaliseerd. Men moet ernaar streven om eerder een meerwaarde<br />

dan een minwaarde te creëren door de realisatie van investeringen. Mensen die<br />

toch zwaar worden getroffen, moeten een compensatie krijgen. Dan kan men een maatschappelijk<br />

draagvlak krijgen.<br />

Ik geef het voorbeeld van Kortrijk. Ik ben altijd verbaasd dat men er in een stadscentrum<br />

als Kortrijk of Leuven zo snel in slaagt om een maatschappelijk draagvlak te creëren.<br />

Dat heeft ook te maken met sterke figuren in die steden en met het feit dat men rekening<br />

houdt met de buurt en de mensen op voorhand weten dat die buurt niet naar beneden<br />

wordt gehaald. Als men in de rand zit van een project en er wordt op voorhand duidelijk<br />

gemaakt dat de buurt er beter op wordt, er in zeker mate rekening wordt gehouden met de<br />

opmerkingen en aanpassingen worden aangebracht voor men de officiële procedure start,<br />

dan vindt men sneller een maatschappelijk draagvlak. Dat zal niet altijd zo zijn, het is een<br />

moeilijk proces, maar we moeten vermijden dat mensen denken dat hun buurt er slechter<br />

aan toe zal zijn door het project.<br />

Er is een hele waaier van aannemers lid van onze confederatie, van hele grote tot hele<br />

kleine. Aannemers die gespecialiseerd zijn in stadsvernieuwingsprojecten hebben meer<br />

expertise op het vlak van vergunningen en van archeologische resten. Het is voor hen heel<br />

belangrijk dat ze op voorhand een zicht hebben op het risico dat er archeologische vonds-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 95<br />

ten opduiken. Ook hier geldt dat hoe sneller in het traject men daarvan op de hoogte is,<br />

hoe gemakkelijker men de kosten kan incalculeren of vermijden. De kostprijs van een<br />

archeologische vondst is het stilleggen van de werf. Als men op voorhand weet dat er<br />

archeologische vondsten zullen zijn, dan kan men daar in de planning rekening mee houden<br />

en proberen de budgetkosten te verminderen.<br />

In sommige steden, bijvoorbeeld in Limburg, zit heel de grond vol met zeer oude archeologische<br />

resten. Men weet dat wanneer men er een schop in de grond steekt, men een<br />

probleem heeft. Men moet een systeem ontwikkelen dat ervoor zorgt dat, wil men stedelijke<br />

ontwikkelingen nog mogelijk maken, er een solidariteitssysteem ontstaat waardoor<br />

die extra kosten worden vergoed. Ofwel wil men stadsvernieuwing, ofwel wil men die niet.<br />

Als heel de ondergrond vol zit met archeologische resten die een maatschappelijke waarde<br />

hebben, kan men de kosten als gevolg daarvan niet verhalen op één projectontwikkelaar.<br />

Dat moet ofwel via een solidariteitssysteem ofwel uit de begroting worden vergoed. Als<br />

die extra kosten duidelijk aanwezig zijn, moet men die stadsvernieuwingen doorgang laten<br />

vinden maar de lasten niet op de schouders van één instantie leggen.<br />

Er is opgemerkt dat onze lijst van wetgevingen niet volledig is. Dat weten we: de brandweer,<br />

VLAREM enzovoort zitten er niet in. Dat komt omdat wij enkel de lijst hebben<br />

gegeven van wetgevingen en reglementeringen die geografisch gebonden zijn. VLAREM<br />

is overal van toepassing, de brandweer ook, ongeacht de bestemming. We zouden een<br />

tweede lijst kunnen maken van de wetgevingen die niet geografisch gebonden zijn maar<br />

overal van toepassing.<br />

Er zijn zeker mogelijkheden om met een nooddecreet te werken. Ik kan het voorbeeld van<br />

Wallonië geven maar ook in Nederland werkt men met nooddecreten. In Nederland werkt<br />

men met een uitgebreider toepassingsgebied. Ik meen me te herinneren dat er ook grotere<br />

woningenprojecten op die lijst staan. Een nooddecreet is mijns inziens een mogelijke weg<br />

maar ook de omgevingsvergunning kan een weg zijn waarbij men een procedure moet<br />

volgen om zijn vergunning te krijgen.<br />

In recente voorbeelden merken we dat ambtenaren nog altijd anticiperen op het feit dat<br />

een gebouw ooit op de lijst van waardevolle gebouwen kan komen, ook al is de lijst afgesloten.<br />

Dat is de realiteit bij vergunningsaanvragen. We moeten ergens een lijn trekken: het<br />

is waardevol of het is niet waardevol. Als ambtenaren beginnen te denken dat het eventueel<br />

waardevol zou kunnen worden, dan moeten we opletten of het hek is van de dam. Er<br />

moet een objectief criterium zijn om dat af te bakenen.<br />

Ik heb bewust de term inspraak gebruikt en niet openbaar onderzoek omdat ik denk dat<br />

voor grote maatschappelijk relevante projecten inspraak belangrijker is dan openbaar<br />

onderzoek. Het gaat erom dat het groot maatschappelijk project een draagvlak vindt en<br />

daarvoor is inspraak nodig. Daarom heb ik systematisch dat woord gebruikt.<br />

Op het vlak van logistiek staan wij niet meer voor Wallonië. De vergunningen wat logistieke<br />

projecten betreft, zijn in Wallonië gemakkelijker af te leveren. We moeten eens goed<br />

nadenken over hoe we onze toppositie inzake logistiek niet verder laten afglijden. We moeten<br />

goed nadenken over de locaties van de logistiek. Ik denk dat die best ingepland worden<br />

aan de hoofdassen en niet mee worden afgebakend met de stedelijke gebieden zoals<br />

nu verplicht is in de structuurplannen. Zoals ik al zei is het Economisch Netwerk Albertkanaal<br />

de enige uitzondering binnen het structuurplan. Daarom hebben zich een aantal<br />

grote logistieke projecten kunnen ontwikkelen langs het Albertkanaal.<br />

Maar ook in andere delen van Vlaanderen moet men langs de waterwegen bedrijventerreinen<br />

kunnen inkleuren, los van de afbakening van de stedelijke gebieden. Dat is essentieel.<br />

We kunnen daar een aantal zaken mee combineren, zoals het ontlasten van het wegverkeer<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


96 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

en het zo veel mogelijk overhevelen naar de waterweg. Maar dat vergt een aanpassing van<br />

onze ruimtelijke ordening inzake de afbakening van bedrijventerreinen, en van de structuurplanning.<br />

De heer Marino Keulen: Zijn er, naast de logistiek, nog andere voorbeelden waar Wallonië<br />

ons volgens u klopt qua vergunningenbeleid<br />

De heer Marc Dillen: Die zijn er, maar zeker op het vlak van logistiek is het zeer tekenend<br />

dat men ons daar voorbijsteekt.<br />

Ik verwijs ook naar de inplanting van Google in Bergen. Die inplanting is heel snel kunnen<br />

gaan.<br />

De heer Johan Sauwens: Ze hebben natuurlijk ook iets meer ruimte in Wallonië.<br />

De heer Marc Dillen: Dat speelt mee.<br />

De heer Marino Keulen: Zij zitten ook op de bodem, en weten dat, als ze vooruit willen,<br />

een aantal zaken zullen moeten doen. Bij ons is dat besef iets minder acuut aanwezig.<br />

2. Gedachtewisseling met de <strong>Vlaams</strong>e Vereniging voor Ruimte en Planning<br />

2.1. Uiteenzetting door de heer Tom Coppens, intredend voorzitter van de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Vereniging voor Ruimte en Planning<br />

De heer Tom Coppens: Mijnheer de voorzitter, ik wil u alvast bedanken voor de uitnodiging.<br />

Dit is een thema dat ons, als vereniging, zeer sterk aanbelangt en zeer interesseert.<br />

Ik wil eerst kort schetsen waar onze vereniging voor staat. Wij zijn een vzw, en eigenlijk<br />

ook een vrijwilligersorganisatie. Wij tellen een duizendtal leden, voornamelijk ruimtelijke<br />

planners en stedenbouwkundigen, maar ook mensen die geïnteresseerd zijn in ruimtelijke<br />

ordening en ruimtelijke ontwikkeling. Onze missie is om in Vlaanderen een debat aan te<br />

zwengelen over en een draagvlak te creëren voor duurzame ruimtelijke ontwikkeling en<br />

ruimtelijke kwaliteit. We zien onszelf als een ontmoetingsplaats, een platform en een aanspreekpunt<br />

voor alles wat ruimtelijke ontwikkeling aanbelangt.<br />

Wij doen aan vorming en organiseren activiteiten. We organiseren jaarlijks een werelddag<br />

rond een specifiek thema in de ruimtelijke planning. We hebben ook plandagen, dat zijn<br />

congressen die we bilateraal met Nederland organiseren. We organiseren lezingen voor<br />

onze leden. We organiseren een masterclass in samenwerking met het project Stedenbeleid<br />

rond de opleiding van projectmanagers voor stadsprojecten, en organiseren ook verschillende<br />

studiedagen. We hebben nauwe contacten met de mensen uit de GECORO’s en de<br />

PROCORO’s, omdat we regiorondes organiseren en informatie verspreiden.<br />

Daarnaast hebben we een aantal informatiekanalen. We hebben een vaktijdschrift,<br />

Ruimte, dat vier maal per jaar verschijnt en een jaar geleden vernieuwd is. We maken een<br />

jaarboek op, maar zoals dat bij planning gaat, duurt dat al wat langer en blijkt ons jaarboek<br />

in de praktijk een driejaarboek te zijn. We hebben ook een digitale nieuwsbrief en<br />

een nieuwsflits voor onze leden. We onderhouden ook een website.<br />

We doen dat allemaal met een secretariaat van drie mensen, en een raad van bestuur die is<br />

samengesteld uit onbezoldigde vrijwilligers.<br />

Mijn presentatie van vandaag zal uit drie delen bestaan. Ten eerste een analyse van het<br />

tijdsbeslag van grote infrastructuurprojecten en grote projecten in het algemeen. Het is<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 97<br />

namelijk iets breder dan infrastructuurprojecten: het gaat ook over woonontwikkelingsprojecten,<br />

stadsvernieuwingsprojecten enzovoort. Ten tweede willen we een aantal aanbevelingen<br />

doen inzake versnelling. Ten derde willen we specifiek stilstaan bij de toename<br />

van het aantal juridische procedures – de zaken bij de Raad van State – die gericht zijn<br />

tegen projecten of die optreden bij dergelijke projecten.<br />

Als we spreken over de versnelling van procedures, is het doel om de totale doorlooptijd<br />

van die projecten te verkorten. De versnelling van de procedures is geen doel op zich. We<br />

weten van onze leden dat die projecten op dit moment zeer lang duren. Dat wekt soms<br />

frustraties op. Voor infrastructuurprojecten rekenen we op termijnen van tien tot soms<br />

veertig jaar, voor stadsontwikkelingsprojecten zitten we gemakkelijk aan tien tot twintig<br />

jaar, en voor bedrijventerreinen rekenen we op vijf tot tien jaar. Dat zijn hele lange termijnen.<br />

Die termijnen doorkruisen bovendien verschillende beleidscycli – we krijgen aflossingen<br />

van verschillende beleidsploegen – en economische cycli – soms lijkt een project<br />

nodig, maar tien jaar later is het soms volledig achterhaald. Die termijnen zijn echt een<br />

probleem, en wij zijn de eersten om dat toe te geven.<br />

De vraag is dan natuurlijk: hoe kan het in godsnaam dat wij twintig jaar bezig zijn met<br />

een stadsontwikkelingsproject Ik zal u een kort voorbeeld geven om aan te tonen waar<br />

men bij zo’n project twintig jaar lang mee bezig is. Het voorbeeld dat ik zal gebruiken, is<br />

het project Gent-Sint-Pieters. In Gent-Sint-Pieters is men bezig met een volledige vernieuwing<br />

van het station zelf, en daarnaast wil men een stuk weginfrastructuur aanleggen dat<br />

het station beter zou verbinden met een ondergrondse parking onder een geplande ontwikkeling<br />

van 200.000 vierkante meter.<br />

De eerste ideeën voor dit project zijn gegroeid in 1996-1997. Vandaag denkt men dat het<br />

eerste gebouw – het station, dus – klaar zal zijn in 2017. Daar zit dus twintig jaar tussen,<br />

met de randbemerking dat Gent-Sint-Pieters door onze groep en door planners nog als<br />

een vrij efficiënt en snel project wordt beschouwd, omdat men hier een redelijk efficiënte<br />

besluitvorming heeft gehad. Een tweede randbemerking is dat er in Gent ook veel maatschappelijke<br />

weerstand is geweest, die men min of meer heeft weten te overwinnen, en die<br />

eigenlijk weinig invloed heeft gehad op de uitvoeringstermijn van het project.<br />

Waar is al die tijd dan naartoe gegaan Waar is men twintig jaar lang mee bezig geweest<br />

Ik heb een tijdslijn gemaakt, waarop je ziet dat de eerste ideeën ontstaan zijn in 1996-<br />

1997. Dat was vooral naar aanleiding van een discussie tussen de stad en de NMBS over<br />

de overlast rond het station met betrekking tot parkeren. Men wil daar een oplossing<br />

voor zoeken en bedenkt een aantal projecten die tegemoetkomen aan de parkeerdruk in<br />

de omgeving. Men bereikt daar echter geen consensus over, tot in 1998 Eurostation op<br />

het toneel verschijnt en samen met de stad beslist om een ontwerpwedstrijd te houden. In<br />

1999 komt er uit die wedstrijd een masterplan naar voren, dat vervolgens wordt geselecteerd.<br />

Het masterplan is er begin 2000, maar op dat moment is er nog geen echte consensus over<br />

het project, doordat er heel veel partners bij betrokken zijn – De Lijn, de NMBS, de stad<br />

zelf, het <strong>Vlaams</strong> Gewest. Eigenlijk moet men een afstemming van de financiering zoeken.<br />

Men moet middelen halen bij het federale niveau en bij het <strong>Vlaams</strong>e niveau. Men heeft<br />

verschillende ambities en verschillende financieringsmogelijkheden. Het duurt uiteindelijk<br />

twee jaar voor men een consensus bereikt over de modaliteit van het project.<br />

Vanaf 2002 is er uiteindelijk zicht op de financiering, vooral vanuit de NMBS, en wordt er<br />

een stuurgroep opgericht. In die stuurgroep wordt van 2002 tot 2006 verder gewerkt aan<br />

het project. Men maakt een aantal technische uitvoeringsstudies. Men laat ook de impact<br />

van het project onderzoeken. Er is bijvoorbeeld wat hoogbouw bij betrokken, en dus gaat<br />

men na wat het effect van die hoogbouw is op de omwonenden. Men maakt een mobili-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


98 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

teitsrapport. Men past ook het ontwerp, dat uit het masterplan naar voren komt, volledig<br />

aan, omdat er intussen met De Lijn een nieuwe partner was bijgekomen, die besloten had<br />

om zijn busstation aan het station te verhuizen.<br />

Als je dan kijkt naar de wettelijk verplichte procedures, dan is het MER opgemaakt<br />

op ongeveer twaalf maanden tijd, terwijl de opmaak van het RUP 21 maanden heeft<br />

geduurd, vanaf de plenaire vergadering tot de vaststelling door de <strong>Vlaams</strong>e Regering.<br />

In 2007 zijn alle plannen en de technische detaillering zowat afgerond en begint men met<br />

de werf. Nu voorziet men dat de werf zal duren tot 2017, althans voor het eerste gedeelte<br />

van het project. Daarna zal men nog andere delen van het project moeten ontwikkelen.<br />

Het eerste gedeelte betreft de stationsomgeving en de parking. Die zullen in 2017 klaar<br />

zijn. Die grote ontwikkeling van 200.000 vierkante meter is op dit moment nog niet helemaal<br />

zeker.<br />

Van die twintig jaar gaat dus zes jaar naar de zoektocht naar middelen en naar een consensus<br />

over het masterplan dat men wil implementeren, vier jaar naar het detailleren van<br />

het project en tien jaar naar uitvoering.<br />

Er is een discussie over de procedures die we moeten toepassen. We kunnen eruit besluiten<br />

dat 20 percent van de tijd van de besluitvorming wordt gebruikt voor procedures, maar<br />

dan nog. Die 20 percent, die procedures, die remmen natuurlijk de andere studies niet, ze<br />

lopen er parallel mee. Het is dus niet echt een vertraging, maar goed, het duurt anderhalf<br />

à twee jaar. Wat kunnen we daaruit concluderen Stel nu dat we zeggen dat als we naar<br />

een halvering van onze procedures zouden gaan, dat ons op het einde van de rit 5 percent<br />

meer snelheid in doorlooptijd zou opleveren. Eigenlijk zit het probleem hem niet echt in<br />

de procedures, maar ik heb het hier uitsluitend over het MER en het RUP. Ik spreek me<br />

niet uit over allerhande regelgeving die daarrond zit. We bekijken dit vanuit een planningsoogpunt<br />

en dus bekijken we vooral de planningsinstrumenten hierin.<br />

Waar zit het tijdsverlies dan wel We denken dat het tijdsverlies in de meeste projecten<br />

– maar ik zeg nu niet dat dit specifiek zo is geweest voor Gent-Sint-Pieters – het gevolg<br />

is van een aantal elementen die hier al werden aangehaald, van het onvoldoende draagvlak<br />

bij sleutelactoren bij de aanvang van een project. Met sleutelactoren bedoelen we de<br />

actoren die ofwel vergunningen moeten verlenen ofwel een stuk van de financiering, de<br />

investering moeten doen, of die eventueel expertise hebben inzake bepaalde aspecten. We<br />

merken dat ze niet betrokken zijn of dat ze niet ernstig genomen worden.<br />

Een tweede aspect is de bevolking als specifieke sleutelactor. Als men van in het begin<br />

onvoldoende het maatschappelijke draagvlak toetst, zal er een soort van maatschappelijke<br />

weerstand ontstaan. En die maatschappelijke weerstand mobiliseert zich dan in actiecomités,<br />

en de gevolgen ervan zijn ondertussen ook bekend.<br />

Wat we ook zien, is dat er heel vaak te snel voor één project wordt gekozen. Men gaat zich<br />

vastpinnen op een project, op een oplossing, maar niet op de achterliggende doelstellingen<br />

om dat project te realiseren. Men gaat andere alternatieven te vroeg in het traject afsluiten,<br />

men gaat die niet toetsen, zowel financieel, ruimtelijk als milieutechnisch. We zien<br />

heel dikwijls – dat is toch onze indruk – dat men een MER maakt op het moment dat het<br />

project eigenlijk al gekozen is. Dat is heel contradictorisch omdat een MER eigenlijk een<br />

soort instrument is om afwegingen te maken tussen alternatieven, en dan ziet men dat uit<br />

dat MER het voorkeursproject komt. Dat lijkt ons toch wel heel raar soms.<br />

Een ander element dat we zien, is dat het project soms te weinig kadert in een geïntegreerde<br />

visie of doelstelling. We zien dat er vooral veel problemen zijn bij de zogenaamde<br />

single-issueprojecten: dat zijn projecten die eigenlijk één doel dienen, een gevangenis, een<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 99<br />

voetbalstadion, maar die eigenlijk te weinig ingebed zijn in lokale doelen of die ingebed<br />

zijn in wat men lokaal als behoefte heeft of als verlangen. Er is geen probleem met de projecten<br />

op zich, maar wel als men ze te eenzijdig benadert en als men ze niet mee integreert<br />

in een aantal lokale elementen.<br />

Ik kom tot mijn aanbevelingen. Eigenlijk betreffen ze een omdraaiing van wat we vaststellen.<br />

De eerste aanbeveling is om bij het bedenken van een project dat van maatschappelijk<br />

belang is, te proberen om het te plaatsen binnen een geïntegreerde doelstelling. De<br />

doelstellingen moeten niet alleen van één kant komen, want er zijn milieudoelstellingen,<br />

sociale doelstellingen, economische doelstellingen, en die moeten samen genomen worden<br />

binnen één project en geïntegreerd worden. Een project moet dus tegemoetkomen aan<br />

veel doelstellingen, doelstellingen waar liefst ook een brede consensus over of een visie<br />

op bestaat. Bijvoorbeeld voor mobiliteitsprojecten is het vaak zo dat men als doelstelling<br />

heeft om de mobiliteit in een regio te verbeteren en daar kunnen verschillende projecten<br />

uit komen, verschillende alternatieven.<br />

Een tweede element is dat we pleiten voor een meer gebiedsgerichte benadering van projecten<br />

of voor de integratie van de projecten in die omgeving en dat we zoeken naar een<br />

win-winsituatie: een win-winsituatie van projecten die een stuk bovenlokaal belang hebben<br />

– bijvoorbeeld een weginfrastructuur die twee regio’s moet verbinden – maar die ook<br />

op lokaal vlak winst kunnen opleveren. Dat is daarnet op het einde van de discussie ook<br />

al naar boven gekomen: probeer projecten te maken die zowel bovenlokaal als lokaal een<br />

winst betekenen voor het gebied. Dat kan alleen maar als er een gebiedsgerichte benadering<br />

wordt gebruikt, als de projectgrenzen ruim genoeg worden gemaakt, als dus niet<br />

alleen de lijninfrastructuur op zich wordt bekeken, maar het hele gebied, want dan kan<br />

men wel win-winsituaties creëren.<br />

Onderzoek tijdig en grondig alternatieven van projecten. Wij denken dat ontwerp daar<br />

een belangrijke rol in kan spelen, we zijn immers ontwerpers. Er moeten verschillende<br />

varianten zijn, maar niet alleen varianten. Men moet verschillende alternatieven voor een<br />

beleidsprobleem zoeken. Dat moet men door een stuk ontwerpend onderzoek doen, iteratief,<br />

en er moet een breed maatschappelijk debat over de verschillende oplossingen kunnen<br />

zijn. Betrek de burgermaatschappij mee in het zoeken naar alternatieven, in het evalueren<br />

van alternatieven, want dan kan er achteraf moeilijk een discussie zijn over bepaalde alternatieven<br />

die niet onderzocht zouden zijn of niet grondig genoeg.<br />

Uiteraard moet worden geprobeerd om zo veel mogelijk instrumenten, niet serieel, maar<br />

parallel in te schakelen. Dat kan nu al voor een stuk, want de wetgeving is er, maar wordt<br />

in de praktijk nog weinig toegepast, vooral omdat veel mensen niet op de hoogte zijn van<br />

de mogelijkheden, omdat er voor een stuk aan sensibilisatie moet worden gedaan en aan<br />

opleiding van ambtenaren, van mensen die projecten leiden enzovoort.<br />

Open en transparante besluitvorming: wees transparant, dat is een evidentie en de actieve<br />

openbaarheid van bestuur verplicht ons dat ook een beetje. Betrek sleutelactoren en burgers<br />

in een vroege fase, zeker in het voortraject – ook dat werd al aangehaald. Er is ook<br />

het idee van een strakke procesregie, van procesmanagement, ook op <strong>Vlaams</strong> niveau. We<br />

bedoelen daarmee dat er van bij de aanvang van het proces of van een project duidelijke<br />

afspraken worden gemaakt tussen de verschillende partners over hoe de besluitvorming<br />

zal plaatsvinden, over welke besluitvormings architectuur men zal creëren, over welke rollen<br />

men daarin voorziet en over wie welke mandaten heeft. Enkel als er duidelijke afspraken<br />

zijn aan het begin, kan men tot een efficiënt besluit vormingstraject komen. Wat we<br />

heel dikwijls zien, is dat er heel veel parallelle besluit vormingscircuits ontstaan bij zulke<br />

projecten en dat niemand nog het overzicht heeft, waardoor er ook coördinatieproblemen<br />

optreden die uiteraard te vermijden zijn en meestal ook tot vertraging leiden.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


100 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Tot slot zou ik nog graag een woordje willen zeggen over de toename van juridische procedures,<br />

vooral bij de Raad van State. Bij navraag bij de provinciale diensten en de <strong>Vlaams</strong>e<br />

diensten lijkt toch wel de indruk te ontstaan dat het aantal procedures bij de Raad van<br />

State stijgt bij ruimtelijke uitvoeringsplannen. Dat heeft natuurlijk enerzijds te maken met<br />

het feit dat er meer ruimtelijke uitvoeringsplannen worden opgemaakt dan vroeger, in<br />

navolging van het Structuurplan Vlaanderen. Men heeft ook de indruk dat de burgers<br />

gemakkelijker naar de rechtbank stappen. Dat is ook logisch te verklaren, want burgers<br />

die zich geraakt voelen in hun belang door een bepaald project, die een minwaarde boeken<br />

door een bepaald project, hebben vandaag bijzonder weinig kanalen om aan beleidsbeïnvloeding<br />

te doen.<br />

Hoorzittingen – dat weten we allemaal – zijn vaak eenrichtingsverkeer. We komen plannen<br />

voorstellen en we vragen dan aan de burger wat ze ervan vinden, maar er is weinig marge<br />

om in interactie te gaan met burgers.<br />

Bezwaarschriften zijn een nuttig systeem omdat we zeker zijn dat we zo een aantal elementen<br />

detecteren, maar zijn geen goed instrument om tot overleg, consensus, dialoog<br />

te komen. Een bezwaarschrift is immers een vrij zwaar instrument voor de burger, want<br />

denkt u zich eens in dat u aangetekend in plannersjargon moet schrijven naar het bestuur<br />

wat u vindt van een bepaald MER van 500 bladzijden dat u eerst hebt moeten doornemen.<br />

Het is niet evident dat wij dit van de burger verwachten.<br />

Dan is er nog een derde manier, en dat is afstraffen bij de verkiezingen, want we leven in<br />

een democratie, maar meestal is dit mosterd na de maaltijd en meestal staat het project er<br />

dan al, is de beslissing dan al genomen. U weet even goed dat burgers niet zozeer kiezen<br />

voor iemand omwille van een bepaald project, maar dat er een veel ruimere basis is die het<br />

geven van een bepaalde stem aan iemand beïnvloedt.<br />

Actiecomités, iets van de jaren zeventig, en ze bestaan vandaag nog altijd, leiden zelden<br />

tot beleidsveranderingen. Ze mobiliseren wel, maar we zien in de praktijk dat die mobilisatie,<br />

het uitvoeren van petities in de omgeving, het uitdelen van pamfletten enzovoort,<br />

zeker op <strong>Vlaams</strong>e projecten, weinig effect heeft.<br />

Wat is dan de uitweg voor de burger Dat zijn natuurlijk de juridische procedures, want<br />

die blijken vaak het meest effectieve pressiemiddel te zijn. Het is niet zozeer dat de burger<br />

vindt dat hij werkelijk op de vormvereiste moet hameren, maar die wordt wel gebruikt als<br />

een soort onder handelingsinstrument. De burgers stappen naar de rechtbank omdat ze<br />

aan beleidsbeïnvloeding willen doen via die juridische procedures.<br />

Wat is de afloop van zulke juridische procedures Meestal is er één winnaar en één verliezer<br />

of zijn er zelfs twee verliezers omdat er bijvoorbeeld alleen maar vertraging is gekomen,<br />

omdat er oplopende kosten zijn die naar advocaten gaan voor juridische procedures<br />

waar eigenlijk niemand beter van wordt.<br />

Dan zijn er twee wegen. Ofwel denkt u aan een piste om de individuele rechten of mogelijkheden<br />

voor de burger om processen te voeren, in te perken, maar dan kunt u zich<br />

afvragen of het wel wenselijk is, of we in zo’n systeem willen leven waar we de individuele<br />

rechten inperken en we onszelf als overheid een soort vrijgeleide geven om ons niet meer<br />

te houden aan de eigen regels.<br />

Burgers kunnen vanuit hun eigenbelang grote projecten tegenhouden. De investeerders<br />

zijn niet rechtszeker bij hun investering. Maar wiens rechtszekerheid primeert: die van de<br />

investeerder of die van de omwonende, die zijn woonkwaliteit wil behouden Die afweging<br />

moet zeker worden gemaakt.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 101<br />

Is het haalbaar Wij denken dat, als je dit beperkt, de burger andere pressiemiddelen zal<br />

zoeken voor beleidsbeïnvloeding. De juridische strijd verplaatst zich wellicht naar Europa,<br />

de Europese Commissie en andere Europese instellingen. Je zult misschien een toename<br />

van referenda zien of een zwaardere mobilisatie van actiecomités. Dat is uiteindelijk ook<br />

niet wat we willen. Zeker in die referenda wordt de probleemstelling zeer gepolariseerd en<br />

worden er heel moeilijk oplossingen gevonden.<br />

Vanuit ons perspectief is de enige wenselijke oplossing te zoeken naar een bredere participatie,<br />

in elke fase van het proces en zeker bij de aanvang. Wij stellen voor om ook te<br />

denken aan het systeem van compensatie. Mensen die geraakt worden in hun eigenbelang,<br />

zouden moeten worden gecompenseerd. We kunnen niet verwachten dat zij de lasten dragen<br />

van projecten die bovenlokaal lusten geven.<br />

Om procedures te vermijden, pleiten we verder voor de invoering in ruimtelijke planning<br />

van een systeem van bemiddeling of mediation. ‘Mediation’ is een begrip dat zeer bekend<br />

is en veel gebruikt wordt in andere rechtstakken. In ruimtelijke planning wordt het nog<br />

niet gebruikt. Waar slaat het op Het is een systeem waarbij je met externe bemiddelaars,<br />

die aan geen van beide partijen in een dispuut gelinkt zijn, tracht te komen tot een overeenkomst.<br />

Het zou bij ruimtelijke conflicten bijvoorbeeld kunnen voor bemiddeling tussen<br />

actiecomités en overheidsinstellingen.<br />

In de VS wordt dat wel toegepast. Het heet daar ‘alternative dispute resolution of land use<br />

conflicts’. Uit studies blijkt dat het een vrij succesvol systeem is. Er bestaat een studie die<br />

100 cases heeft geanalyseerd. In 70 percent van de gevallen hebben mensen of actiecomités<br />

hun procedures laten vallen. Het is een drastische reductie van het aantal procedures.<br />

Waarom is het zo succesvol Binnen die constellatie hebben actiecomités en de overheid<br />

de mogelijkheid om een win-winsituatie te zoeken voor hun conflict, door creatief te zijn<br />

enzovoort.<br />

Besluit: de wettelijke procedures, waarbij ik me beperk tot het RUP en het MER, hebben<br />

weinig invloed op de doorlooptijd. Zorgvuldige, transparante en open besluitvorming<br />

vraagt misschien een grote investering bij de aanvang van het project, maar die tijdsinvestering<br />

betaalt zich gemakkelijk terug bij de verdere uitvoering, omdat er dan meer consensus<br />

is, vergunningen sneller worden verleend en het draagvlak bij de bevolking er is.<br />

We denken tot slot dat enkel meer participatie de oplossing is om juridische procedures te<br />

voorkomen, en niet minder participatie.<br />

2.2. Bespreking<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Het is boeiend dat telkens wordt gewezen op het belang van het<br />

voortraject en het zorgen vooraf voor een consensus. Stel dat een traject vijftien tot twintig<br />

jaar duurt, hoe behoud je dan die consensus en het vertrouwen van de bevolking In<br />

uw tijdslijn met alle mogelijke stappen en procedures mis ik dat in heel veel grote infrastructuurprojecten<br />

de kostprijs onderschat wordt. Wanneer er een draagvlak gecreëerd<br />

wordt door de hele wijk te betrekken, zoals u zegt en daarstraks ook de heer Dillen, via<br />

de creatie van comfortrandvoorwaarden, zien we dat die comfortrandvoorwaarden vaak<br />

wegvallen als de prijs zo hoog wordt. De geloofwaardigheid van de consensus wordt zo in<br />

vraag gesteld.<br />

Een ander probleem is dat de geloofwaardigheid tijdens de procedure vaak onderuit wordt<br />

gehaald doordat er verschillende overheden betrokken zijn die onvoldoende gecoördineerd<br />

werken. De burger verliest zo het vertrouwen en zit met heel grote vragen bij wat beloofd<br />

is.<br />

Heel concreet: voor mijn deur wordt een gewestweg heraangelegd. De tramsporen en de<br />

riolering worden vernieuwd. De stad, De Lijn en het gewest zijn betrokken. De coördi-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


102 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

natie is heel slecht gebeurd. De Lijn had een aannemer vastgelegd voor het najaar van<br />

2009. Heel de straat heeft maandenlang open gelegen. Nu is die weer dicht. Pas binnen<br />

zes tot zeven maanden zal de bouwvergunning er zijn voor het gewest om de riolering te<br />

vervangen. Dan ben je dus elk draagvlak kwijt bij de burger. Ook al was iedereen ervan<br />

overtuigd dat het goed was voor de buurt. Het was een positief project, maar is nu een<br />

negatief project geworden.<br />

De heer Jan Penris: Mijnheer Coppens, u benadrukt ook het voortraject. Wat is voor een<br />

planoloog een aanvaardbare termijn voor het voortraject In het concrete geval van Gent-<br />

Sint-Pieters ging het over zes jaar. Daar hebben we een breed maatschappelijk draagvlak<br />

weten te creëren. Wat is voor u als planner een werkbare termijn<br />

Hoe is een planner met zijn project verbonden Heeft die ruimte voor alternatieven die<br />

van onderuit of van elders worden aangedragen Dikwijls heeft de mondige burger ideeën,<br />

die soms indruisen tegen wat de planoloog in gedachten had, maar die verdedigbaar lijken<br />

voor de burger en de gemeenschap. Kan een planoloog daarmee leven<br />

Wat uw suggestie betreft tot een versoepeling van rechtspraak, denk ik dat wij allemaal<br />

daartoe willen komen. We hebben de voorbeelden van de heer Backes gehoord. In Duitsland<br />

is men op het hoogste rechtsniveau iets breder in interpretatie. Wij willen dat misschien<br />

wel, maar hebben in Vlaanderen de bevoegdheid niet. We worden dan met een<br />

federale overheid geconfronteerd die nog altijd gaat over de organisatie van de rechtspraak.<br />

Ik neem aan dat u ook op dat niveau contacten hebt en ook daaraan probeert te<br />

werken.<br />

De heer Bart Martens: Ik heb enkele vragen over hoe de zaken die jullie aanbevelen,<br />

geconcretiseerd kunnen worden. U zegt dat de alternatieven te laat in de besluitvorming<br />

worden bekeken en dat de maatschappelijke actoren te laat worden betrokken. Betekent<br />

dat dan dat we voor een project als Gent-Sint-Pieters al op het niveau van het masterplan<br />

een plan-MER hadden moeten maken of een betrokkenheid van de verschillende actoren<br />

hadden moeten organiseren Wat betekent dat concreet voor de wetgeving over MER<br />

Uit het verhaal van Gent-Sint-Pieters blijkt duidelijk dat er weinig of geen tijdwinst te<br />

halen valt in het wettelijk traject. Dat komt eigenlijk ook veel te laat om de maatschappelijke<br />

discussie nog te trancheren en de betrokkenheid te vergroten. Hoe kunnen we dan die<br />

aanbevelingen in concrete voorstellen van decreet omzetten Uiteindelijk is dat trajectje<br />

inzake MER en RUP, dat anderhalf jaar duurt, het enige waar de decreetgever voorlopig<br />

aan kan sleutelen. Blijkbaar zit dat in een veel te laat stadium van het besluitvormingsproces<br />

om effectief te kunnen wegen en oriënterend te kunnen zijn voor de te nemen beslissingen.<br />

U pleit ook voor conflictbemiddeling. Hoe ziet u dat Moet er in het kader van de RUP’s<br />

worden gedacht aan een algemene vergadering waarbij niet enkel de bestuurlijke actoren<br />

maar ook maatschappelijke actoren worden betrokken Ik volg u in grote mate, maar ik<br />

zie nog niet goed in hoe die aanbevelingen concreet kunnen worden toegepast. Hebt u<br />

concrete suggesties<br />

De heer Marino Keulen: Er wordt gesteld dat men naar een breed draagvlak moet streven.<br />

Ik ben nu al 22 jaar actief in de politiek, en heb het gevoel dat iedereen, van welke<br />

gezindte ook, voor alle grote ruimtelijke projecten een breed draagvlak wenst te creëren.<br />

Vaak wordt het voorgesteld alsof ‘de politiek’ iets wil, en dat ‘de burger moet knikken en<br />

slikken’. Mijn ervaring is helemaal anders. Ik heb de indruk dat alle beleidvoerders probe-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 103<br />

ren een breed draagvlak te creëren. Er worden immers verkiezingen georganiseerd, en dan<br />

heb je zo’n breed draagvlak echt wel nodig als je niet electoraal wilt afgestraft worden.<br />

Dergelijke projecten hebben verder toch de bedoeling om een sociaal doel te realiseren, en<br />

om een dynamiek in een bepaalde zone tot stand te brengen.<br />

Wij proberen een breed draagvlak te creëren, en daar worden dikwijls externe actoren bij<br />

betrokken, die vaak erg duur zijn. Maar u geeft me, zoals andere sprekers, het gevoel dat<br />

dit niet gebeurt en dat de burger in een lijdende, passieve rol wordt gedwongen. U hebt het<br />

niet over fenomenen als ‘nimby’ en ‘banana’. Maar dat is toch een realiteit Mensen zeggen<br />

nu zelfs dat ze tegen de aanleg van elke meter fietspad zullen procederen; dat er in hun<br />

omgeving niks mag gebeuren en dat hun erf hun onaantastbaar koninkrijk is.<br />

Mevrouw Karin Brouwers: In uw uiteenzetting heb ik noch het woord ‘nimby’, noch de<br />

woorden ‘algemeen belang’ horen vallen. Ik deel dus ten dele de opvatting van de heer<br />

Keulen, en ben benieuwd naar uw antwoord.<br />

Kunt u iets meer vertellen over het bemiddelingssysteem dat in de VS in gebruik is Wie<br />

start dat op Wie betaalt Want wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Misschien<br />

kan die aanpak in een of ander gemeentelijke project worden getest. De vorige spreker<br />

had het ook over de noodzaak de planning te managen. Wat is uw mening daarover<br />

De heer Ludwig Caluwé: Ik heb de indruk dat er een consensus begint te groeien om te<br />

focussen op de kwaliteit van het voortraject. Dat moet goed gebeuren, met goede inspraak<br />

en betrokkenheid van alle stakeholders, om zo een consensus te bereiken. Zal dat niet<br />

impliceren dat men wat in de volgende fasen aan procedures nog volgt, zal ervaren als<br />

lastig en overbodig, en dat in latere fasen onderzoekingen zullen moeten aansluiten bij wat<br />

de consensus vooraf heeft bepaald Ik denk dan bijvoorbeeld aan de MER’s.<br />

De heer Jan Peumans: Procedures die dubbel zo snel worden afgehandeld en de doorlooptijd<br />

halveren, zijn natuurlijk belangrijk. Ik wil echter even stilstaan bij het drievoudige<br />

besluit van uw zeer duidelijke uiteenzetting. Wettelijke procedures liggen vast in wetgeving.<br />

De vraag is evenwel hoe de overheid de twee andere elementen invult. De overheid is<br />

niet verplicht om hoorzittingen te organiseren. Dat moet enkel in bepaalde gevallen, zoals<br />

voor de uitreiking van milieuvergunningen eerste klas. Dan moet een hoorzitting met de<br />

omwonenden en betrokkenen worden georganiseerd. Bezwaarschriften zijn het resultaat<br />

van een eenzijdig initiatief, waarna de overheid die kan aanvaarden of afwijzen.<br />

Hoe moet de overheid dat invullen “Meer participatie en overleg is de enig haalbare wenselijke<br />

oplossing om juridische procedures te voorkomen.” Dat is niet wettelijk geregeld,<br />

zo stel ik vast. Hoe moet dat wettelijk worden geregeld Vroeger was in de procedure voor<br />

de Nederlandse planologische kernbeslissing in inspraak voor de burger voorzien, maar<br />

ook hoe de overheid nadien met die inspraak omgaat. Dat heeft evenwel niet tot echt<br />

goede resultaten geleid. Hoe moeten wij – de <strong>Vlaams</strong>e en de lokale overheden – het dan<br />

wél aanpakken<br />

De voorzitter: Ik ben verwonderd dat u zegt dat er zich geen problemen stellen met de<br />

doorlooptijd van de MER’s en de RUP’s. Misschien is dat zo verlopen in Gent, en kan<br />

men daar van optimale omstandigheden spreken. Mijn ervaring daarentegen zegt me dat<br />

de doorlooptijd heel vaak meerdere jaren duurt, en wegens de MER-verplichting die erbij<br />

komt, zal dat nog langer duren. U hebt het over anderhalf tot twee jaar, maar dat heb ik<br />

nog niet meegemaakt.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


104 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

U pleit voor een geïntegreerde visie, en dat is goed. Vroeger kon in Vlaanderen alles. Een<br />

globale visie was er niet; alles werd geval per geval aangepakt. Is nu de slinger niet te ver<br />

in de andere richting doorgeslagen en zijn onze planningsinstrumenten niet te statisch Er<br />

zijn nieuwe uitdagingen, zoals de afslanking van onze gezinnen, wat de nood aan meer<br />

woningen met zich meebrengt. We zijn daar niet klaar voor. De starre bevolkingsprognoses<br />

in de structuurplannen hinderen ons vandaag. Wonen wordt zeer duur, onder meer<br />

daardoor, want de nood aan wooneenheden is groter dan de bevolkingstoename. Moeten<br />

wij onze planningsinstrumenten niet flexibeler maken zonder dat we de hoofdlijnen verlaten<br />

Het RSV zal pas in 2012 kunnen worden herzien terwijl de horizon voor 2007 was<br />

gesteld. Ik zou daar graag uw mening over kennen.<br />

De heer Tom Coppens: Wat de uitvoering van het RSV betreft, bestaat er een breed draagvlak<br />

bij onze leden over het feit dat er te veel is gejuridiseerd en dat er te veel in procedures<br />

is gegoten. Daardoor sleept het heel lang aan en vindt niemand nog de drive om verder<br />

te doen. Het RSV is misschien wat te omvattend. Het had selectiever moeten zijn op een<br />

aantal punten die effectief worden uitgevoerd en had daardoor sneller kunnen worden<br />

uitgevoerd. Nu heeft men een soort plan dat heel wat aspecten zoals wonen, bedrijven,<br />

natuur enzovoort, afdekt. Al die planningsprocessen worden parallel opgestart en duren<br />

tien à vijftien jaar. Dat is allemaal een beetje te lang. Misschien had wat Vlaanderen wil<br />

doen, wat beknopter in het RSV kunnen staan, waardoor het sneller uitgevoerd had kunnen<br />

worden en waardoor we het tijdig hadden kunnen bijstellen. Nu zijn we de houdbaarheidsdatum<br />

van het eerste structuurplan al aan het overschrijden. Bij planologen bestaat<br />

er een draagvlak om te gaan naar een meer flexibele en minder comprehensieve benadering.<br />

Daarbij wordt bijvoorbeeld enkel vastgelegd wat we zeker willen beschermen en<br />

waar we zeker geen ontwikkeling willen. Over de ontwikkelingen die we wel willen, zijn we<br />

meestal minder zeker.<br />

U bent verbaasd over het voorbeeld. Dit is echter een voorbeeld uit de realiteit. Onze<br />

leden drukken me op het hart dat ze onlangs een RUP hebben opgemaakt in zes maanden<br />

tijd. Dat kan bezwaarlijk een lange doorlooptijd worden genoemd. Het kan dus snel gaan<br />

wanneer er op voorhand een consensus bestaat en wanneer het RUP is doorgepraat met<br />

de administratie. Hetzelfde geldt voor het MER. Wanneer de eventuele alternatieven op<br />

voorhand zijn onderzocht, dan kan het snel gaan. Bovendien lopen die procedures meestal<br />

parallel met het planningswerk. Een procedure is dus niet het enige dat moet gebeuren om<br />

een stadsontwikkelingsproject te realiseren. We moeten ook financiering zoeken voor die<br />

projecten, een draagvlak ontwikkelen, documenten samenstellen, bijkomende studies realiseren.<br />

Als planners ervaren we dit niet echt als vertraging. We zetten dat op een parallel<br />

spoor en intussen werken we verder aan het project.<br />

Wij pleiten er niet voor om alles in wettelijke procedures te gieten, zeker wanneer het<br />

systemen van mediation betreft. Ik denk dat er veel mogelijk is zonder dat daar een decretaal<br />

kader voor moet zijn. Dit zijn systemen die kunnen worden geïnstalleerd zonder dat<br />

daar een wetswijziging voor nodig is.<br />

Er is ook gevraagd of de procedures niet als tijdsverspilling zullen worden beschouwd<br />

wanneer het voortraject is afgerond. Er kan een stukje procedure worden opgestart in het<br />

voortraject. Bijvoorbeeld: een MER is een instrument om alternatieven af te wegen ten<br />

opzichte van elkaar. Dat kan worden geïntegreerd in het voortraject waarin alternatieven<br />

naast elkaar zullen worden geplaatst. Het is dan ook goed om het MER te gebruiken<br />

als een besluitvormingsinstrument veeleer dan als een instrument dat achteraf moet worden<br />

toegepast. Het MER is fantastisch als besluitvormingsinstrument maar in de praktijk<br />

gebruiken we het niet. In dat geval is het inderdaad tijdverspilling. Wanneer de kennisgeving<br />

tijdig start, dan kunnen de alternatieven al worden gezocht en onderzocht. Het moet<br />

dus voor een deel worden geïntegreerd in het voortraject.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 105<br />

‘Ruimtelijk management’ is een zeer ruime term. Het voorbeeld dat ik hier heb gezien, is<br />

een flexibelere invulling van RUP’s. Deze discussie is een beetje naast de kwestie omdat<br />

we bij stadsontwikkelingsprojecten hebben geleerd dat het RUP niet het instrument is om<br />

een stads ontwikkelingsproject te realiseren. Het RUP is een instrument dat wordt toegepast<br />

wanneer het stadsontwikkelingsproject bij wijze van spreken in kannen en kruiken is,<br />

wanneer we dus weten wie het gaat financieren en bouwen. Pas dan passen we een bestemmingswijziging<br />

toe. We zijn dus afgestapt van het systeem van BPA’s waar we op steunden<br />

in de jaren negentig. We maakten daar plannen op en hoopten dat ze zouden worden<br />

gerealiseerd door de markt of dat ze later zouden worden ingevuld door andere actoren.<br />

Nu maken we projecten en gebruiken we achteraf het RUP om die projecten juridisch<br />

te verankeren en om rechtszekerheid te bieden. We gebruiken het RUP niet meer als een<br />

instrument om ontwikkelingen op het spoor te zetten.<br />

Wat mediation betreft, bestaat er in de Verenigde Staten een Alternative Dispute Resolution<br />

Act. Er is daar een dienst uitgebouwd op federaal niveau die ondersteunend werkt en<br />

die mediators aanlevert aan lokale besturen wanneer zij conflicten hebben. Dan wordt er<br />

samen gezeten met actiecomités onder leiding van die externe mediator die als voldoende<br />

neutraal wordt beschouwd door beide partijen en probeert men tot een vergelijk te komen.<br />

Wanneer beide partijen tot een vergelijk komen, tekenen ze een overeenkomst en laten ze<br />

de rechtszaak vallen.<br />

Ik praat niet graag over nimby’s omdat ik het een zeer stigmatiserende term vind. Wanneer<br />

je het woord nimby gebruikt, dan veronderstel je dat burgers protesteren uit eigenbelang<br />

en dat er een contradictie is tussen dat eigenbelang en het algemeen belang. In<br />

vele projecten die we kennen, blijkt dat veel genuanceerder te zijn. Meestal gaat het niet<br />

louter over eigenbelang maar komt die burger ook op voor de belangen in zijn buurt. Toch<br />

bestempelen we dat snel als nimby, wat dan toch een beetje een stigmatiserende ondertoon<br />

heeft die bewoners in een hoek plaatst. Die persoon heeft geen recht van spreken en handelt<br />

alleen uit eigenbelang. Dat is een perfect excuus voor overheden om niet te hoeven<br />

praten met een aantal bewoners die bezwaren hebben tegen bepaalde projecten.<br />

De praktijk is in Vlaanderen heel divers. Er worden heel veel projecten tegelijkertijd uitgevoerd.<br />

In sommige projecten is dat totaal verschillend. We merken dat het vaak misgaat<br />

bij die projecten waarbij er geen draagvlak is en waar de bewoners effectief moesten slikken<br />

en knikken. Ik heb zelf een onderzoek gedaan naar bewonersprotest in drie verschillende<br />

projecten. Telkens bleek dat bewoners vinden dat zij niet betrokken werden bij de<br />

ontwerpfase van zo’n project. In het dossier Gent-Sint-Pieters was er aanzienlijk protest<br />

van een actiecomité dat heel goed georganiseerd was en het gevoel had te weinig betrokken<br />

geweest te zijn. Hetzelfde geldt voor het dossier van het Kievitplein in Antwerpen.<br />

Wat de concretisering van de voorstellen betreft, kunnen we de MER-procedures gebruiken<br />

om het alternatievenonderzoek maatschappelijk te maken. Wanneer er een kennisgeving<br />

komt, kunnen we zien of er alternatieven worden aangedragen en kunnen we<br />

misschien zelfs een beetje stimuleren dat bepaalde actiecomités hun alternatieven mee in<br />

overweging laten nemen zodat ze effectief worden geëvalueerd door mensen die op een<br />

afstand staan van het project en die op een min of meer wetenschappelijke manier kunnen<br />

afwegen wat het beste traject is inzake milieu-impact. De politieke keuze om daarvan af te<br />

wijken, wordt gemaakt door de politici.<br />

Er is niet veel regelgeving nodig voor mediation bij conflicten. Het zou denkbaar zijn<br />

dat de ombudsdiensten in Vlaanderen daar expertise in ontwikkelen en eventueel kunnen<br />

worden ingeschakeld voor bemiddeling op vraag van de lokale besturen. Zij staan immers<br />

ver genoeg van de inhoudelijke problematiek en kunnen door de actoren in het conflict als<br />

voldoende neutraal worden beschouwd.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


106 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Wat de versoepeling van de rechtspraak betreft, zou er eerder een complementair systeem<br />

van bemiddeling moeten komen dat jurisprudentie probeert te voorkomen. Dat hoeft niet<br />

via een decreet te worden gewijzigd of dit behoeft geen bevoegdheden die nu nog federaal<br />

zijn.<br />

Uiteraard kan een planoloog leven met alternatieven die van bewoners komen. Als de<br />

plannen beter zijn, worden ze maar al te graag overgenomen. Het is ook een goede manier<br />

om de discussie voor een deel te objectiveren. Als men de alternatieven laat afwegen door<br />

bijvoorbeeld een MER waarbij ook de bewoners worden betrokken zodat ze weten hoe<br />

een MER wordt opgemaakt, dan zal de kracht van het argument uiteindelijk overwinnen<br />

en zal men tot een consensus komen over de beste oplossing voor het milieu.<br />

Ik vind de vraag ‘Welke werkbare termijn is aanvaardbaar voor een voortraject’ een heel<br />

moeilijke vraag. Een voortraject is heel moeilijk te definiëren. Niemand weet in een voortraject<br />

wanneer er een project is of niet. In een voortraject zijn er nog zoveel onzekerheden.<br />

Men weet niet of het haalbaar of wenselijk is. Er is heel moeilijk een timing op te<br />

zetten, en nog veel minder een procedure. Een voortraject is grillig en chaotisch. Wat men<br />

wel kan doen, is de procesregie stroomlijnen om de onzekerheden op juridisch en technisch<br />

vlak aan te pakken.<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Het voorbeeld van Alcatal Bell is precies wat ik bedoelde met<br />

het creëren van een draagvlak en het behouden van een draagvlak. Over het oorspronkelijke<br />

plan voor het Kievitplein was onderhandeld met de buurtbewoners. Op een bepaald<br />

moment zegt Alcatal Bell dat ze naar daar komen als het hele ontwerp wordt veranderd.<br />

Plots wordt het algemeen belang gelijk aan dat van Alcatal Bell waardoor er enorme frustraties<br />

ontstaan bij de buurtbewoners. Dat gebeurt al te vaak in de loop van een proces.<br />

De heer Johan Sauwens: Rond het circuit van Zolder is een comité opgericht dat actie<br />

voert voor het behoud van het circuit en dat actie voert tegen de heilige drievuldigheid –<br />

een drietal burgers die tegen alles en nog wat klacht indienen. Het zoeken naar maatwerk<br />

is niet eenduidig. Er moeten inderdaad procedures zijn die de kans bieden om in een heel<br />

vroege fase inspraak te geven.<br />

De heer Tom Coppens: Dat wil niet zeggen dat er geen conflicten zullen zijn. Daarom pleit<br />

ik voor een systeem van complementaire bemiddeling. Ik vind het eigenlijk ook goed dat<br />

er conflicten zijn omdat op die manier procedures en projecten worden vernieuwd. Het is<br />

een soort bron van innovatie. We moeten er dus geen al te negatieve houding tegenover<br />

innemen, maar conflicten eerder als positief beschouwen.<br />

3. Gedachtewisseling met Grontmij en Technum-Tractebel Engineering<br />

3.1. Uiteenzetting door de heer Jan Bosschem, ingenieur en gedelegeerd bestuurder<br />

Grontmij België<br />

De heer Jan Bosschem: Ik wil de commissie feliciteren met het initiatief, want het versnellen<br />

en het vlotter laten verlopen van grote investeringsprojecten is toch wel een zeer<br />

belangrijk knelpunt in het huidige Vlaanderen.<br />

Grontmij is zeer intens bij een aantal grote projecten betrokken. Ik wil mij, in tegenstelling<br />

tot de vorige sprekers, wat meer toespitsen op de lijninfrastructuur zodat we wat meer<br />

gespecialiseerde duiding kunnen geven.<br />

Er zijn mij een drietal vragen gesteld. Een van de vragen was om te vergelijken met andere<br />

Europese landen. Ik heb dat niet gedaan, maar ik wil het later zeker over de benchmarking<br />

hebben als de commissie dit wil.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 107<br />

Ik vertrek graag vanuit een stelling: ‘Er is een tergend slepende voortgang, na beslist<br />

beleid, omdat men eigenlijk te snel wil gaan’. Het is misschien een contradictie, maar het<br />

sluit een beetje aan bij wat de heer Coppens heeft gezegd, hoewel ik vind dat termijnen<br />

van twintig en veertig jaar toch wel te lang zijn.<br />

Ik haal een aantal aandachtspunten aan in de realisatie van het vergunnen, het ontwerpen<br />

en het uitvoeren van grote infrastructuurprojecten. Men moet tijd nemen om tot een<br />

haalbaar financieel en ruimtelijk project te komen dat rekening houdt met milieueffecten.<br />

Die tijd wordt vaak onderschat. Er zijn hier uitspraken gedaan over gebiedsvisies, over<br />

draagvlak, over integratie van wat er in de omgeving van elk groot project plaatsvindt. Er<br />

is te weinig aandacht voor het proces van een groot project. Men legt vaak te snel de focus<br />

op het technisch aspect. Er is ook tijd nodig om tot een draagvlak te komen. Het is hier<br />

al uitentreuren herhaald, maar het is wel belangrijk. Men moet tot een consensus komen.<br />

Die tijd is politiek en maatschappelijk nodig.<br />

Mevrouw Vogels heeft gevraagd hoe je die consensus houdt. Ik denk dat je die houdt door<br />

het verkorten van de termijn. Het politieke leven is kort, maar vergeet ook niet dat de carrière<br />

van de mensen die er technisch en ambtelijk bij betrokken zijn, in tegenstelling tot<br />

veertig jaar geleden, ook kort is. Men verliest een groot stuk van het collectief geheugen<br />

als we er niet in slagen om de tijden in te korten.<br />

Een belangrijk aspect in het kunnen inkorten van besluitvorming, is het invoeren van het<br />

principe van ‘hiërarchisering’ van het publiek belang. Het is hier al aangekaart in de discussies.<br />

Staat het private of het individuele belang van de burger op hetzelfde niveau als<br />

het publieke belang Dat is vaak een argument dat in de discussie over draagvlakken ontbreekt.<br />

Het is belangrijk voor de politici om na te denken hoe men dat in de procedures<br />

kan veranderen. De dialoog met het publiek moet meer gestructureerd verlopen.<br />

Er zijn ook een aantal meer praktische aandachtspunten. De verkokering van de administratieve<br />

behandeling zet een rem op de vooruitgang van projecten. Dit is geen kritiek<br />

op de administratie, maar het is een pleidooi voor integratie. Als elke administratie haar<br />

advies formuleert vanuit haar eigen perspectief, dan kom je tot een onvoldoende gecoördineerd<br />

besluit. Ook het vergunningskader is eigenlijk niet meer aangepast aan de multidisciplinaire<br />

gecoördineerde noodzakelijkheid.<br />

In de MER zijn er een aantal duidelijke knelpunten. DBFM werd aangehaald als een middel<br />

om sneller te werken. Het slaagt daar echter niet in. Een praktisch element, dat echter<br />

tot jaren vertraging kan leiden, is de problematiek van de onteigeningen in het kader van<br />

grote projecten.<br />

De rode draad is dat er een onvoldoende formele en duidelijke hiërarchisering van het<br />

publiek belang is. Het huidige remmend regelgevend kader is voor amendering vatbaar.<br />

We hebben nood aan meer gecoördineerde processen en projectaanpak met, uiteraard,<br />

verantwoording ten aanzien van de politiek. De informatie en de dialoog met de bevolking<br />

en de stakeholders is belangrijk om het nimbygedrag, dat we dagelijks ervaren, te temperen<br />

en te laten overvleugelen door die spelers in het maatschappelijk gebeuren die wel oog<br />

hebben voor het gemeenschappelijk belang in de wijk, in de stad.<br />

Er zijn twee MER’s: een plan-MER en een project-MER. De MER’s worden vaak beladen<br />

met andere aspecten, zoals de financieel-technische haalbaarheid. Uiteraard moeten<br />

deze aspecten worden opgenomen in het voortraject, maar niet in de MER-procedure.<br />

Er is verwarring over het onderscheid tussen een plan-MER en een project-MER in onze<br />

regelgeving. Het klopt dat de heel naakte MER-procedures maar een beperkt deel van<br />

de totale projecttijd in beslag nemen. Vandaag zijn er te vaak procedureslagen door de<br />

onduidelijkheid. Ze geven geen garantie over termijnen van orde. Er is ook onzekerheid<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


108 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

over de hardheid van een goedgekeurde MER. Ergens wordt die MER conform verklaard<br />

zonder publieke toets.<br />

Er is onzekerheid over de methodiek en de onderzoeksvragen. Om die weg te nemen, is de<br />

‘scoping’ heel belangrijk. We hebben nood aan projectgroepen met leiding, die de scope op<br />

het niveau definieert waar ze thuishoort. De hoofdzaken moeten van de bijzaken onderscheiden<br />

worden.<br />

Men moet vermijden dat de MER gebruikt wordt om het aanvechten van de procedures<br />

te onderbouwen. Er moet een actievere openbaarheid zijn van de MER, zeker bij de plan-<br />

MER, met in de tijd goed afgebakende bezwaarprocedures. Als men bij de MER ook al<br />

een publiek onderzoek toelaat, dan vergroot men nog eens het mogelijk tijdverlies, zou<br />

men kunnen opwerpen. Ik stel daarom voor dat de plan-MER en het RUP geïntegreerd<br />

worden aangepakt, met een geïntegreerde besluitvorming, die parallel loopt met het studieonderzoek.<br />

Zo kan men de MER en het RUP in één beweging voorleggen aan de bevolking<br />

en de politiek. Idem dito met de project-MER en de stedenbouwkundige vergunning.<br />

Dat leidt tot een vereenvoudiging van de regelgeving en een kortere doorlooptijd.<br />

Een volgend knelpunt is de communicatie: het draagvlak en de dialoog met de burger.<br />

Vaak ontbreekt in onze projecten een communicatiestrategie. Men moet heel vroeg in<br />

het proces met de burger communiceren. Vaak wordt enkel bij de totstandkoming van de<br />

MER’s voor de eerste keer het project voorgesteld aan de bevolking. Dat gebeurt meestal<br />

via een negatieve communicatie. Een MER heeft nu eenmaal de eigenschap vooral te gaan<br />

over de nadelige effecten op het milieu. Naast het vooraf grondig communiceren en goed<br />

in de verf zetten van de beleidsvorming en de positieve gevolgen van het project, kan men<br />

dat draagvlak ook maatschappelijk beter onderbouwen.<br />

DBFM leidt niet tot een versnelling. We moeten veel meer standaardiseren bij de publiekprivate<br />

samenwerking in DBFM. Ook de gunning ervan moet meer gestandaardiseerd<br />

worden. Daarbij moet men vooral focussen op het onderscheidend vermogen van de kandidaten.<br />

Veel te veel wordt aan de kandiderende consortia gevraagd om een heel project in<br />

de BAFO-fase van onder tot boven te ontwerpen, terwijl men goed weet dat die consortia<br />

het wel kunnen. Ook denk ik dat een aparte financieringsprocedure voor de modale pps<br />

beter niet gevolgd wordt, omdat het combineren van het geheel ook leidt tot een tijdsbesparing.<br />

Ik pleit dan ook voor een gecoördineerde aanpak. Grote infrastructuurwerken zijn zeer<br />

complex. Er zijn verschillende belangen, er is een gevecht om de ruimte. De betaalbaarheid<br />

van het project wordt in de loop van de ontwikkeling steeds meer beladen met andere<br />

uitbreidingen, toegevingen aan stakeholders, tot het moment dat het stilvalt. Dat is een<br />

zeer bekend fenomeen. Dat komt omdat het voortraject onvoldoende werd uitgediept naar<br />

een gebiedsbenadering, waarbij men vooraf, bij de haalbaarheid, rekening houdt met de<br />

toch wel noodzakelijke gebiedsvisie die dat project moet omkaderen.<br />

Op de complexiteit van de veelheid van processen ga ik niet dieper in. Die is al ruim aan<br />

bod gekomen. Ik breek een lans om vanuit de administratie te zorgen voor een coördinerend<br />

proces management voor elk groot maatschappelijk infrastructuurwerk, en waarschijnlijk<br />

ook voor elk groot maatschappelijk bouwproject.<br />

Om de verkokering van de adviezen vanuit de administraties te doorbreken, moeten we<br />

gaan naar een coördinerende projectgroep met voldoende autoriteit om dat project van<br />

a tot z te managen. Het gevaar bestaat dan wel dat die projectgroep te veel macht krijgt.<br />

Daarom ben ik ook van mening dat die projectgroep op gepaste momenten, te bepalen<br />

door de politiek, zijn verantwoordelijkheid moet verdedigen ten opzichte van het politieke<br />

beleid. Maar dat moet wel in alle fasen van het project kunnen gebeuren.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 109<br />

De essentie van het proces is het vroegtijdig inzetten van de aspecten economie, mobiliteit,<br />

milieu en ruimte, vanaf de haalbaarheid van de tracékeuze. Ook moeten de duurzame<br />

gekozen maatregelen mee opgenomen worden in het hele projectproces, waarbij men de<br />

ruimtelijke en milieuaspecten parallel, gecoördineerd kan integreren in één doorloopproces.<br />

In de aanvangsfase zal dat meer tijd vergen. Dat zal echter wel zorgen voor een groter<br />

draagvlak en een snellere uitvoering.<br />

Ik ben niet zozeer een voorstander van nooddecreten. We spreken beter van een tracé- of<br />

bouwbesluit, waarbij de politieke gezagsdragers uit het voortraject en na een duidelijk,<br />

publiek debat een beslissing nemen en dat tracébesluit verder omzetten in een project en<br />

een stedenbouwkundige vergunning. Eenmaal die opnieuw is getoetst aan een maatschappelijk<br />

draagvlak en een politieke meerderheid, staat dat project, zou ik bijna zeggen, irreversibel<br />

op de sporen.<br />

De conclusies zijn dus: investeren in het voortraject, een tracé of een bouwbesluit, een<br />

gecoördineerde aanpak binnen de administratie met een duidelijk geleide projectgroep,<br />

objectieven, methodieken en behandeling van MER’s uitzuiveren zodat er meer duidelijkheid<br />

komt in deze wetgeving, en de ‘hardheid’ verankeren door de integratie met het RUP.<br />

Ik heb een aantal administratieve raadgevingen. Vlaanderen, bouw alstublieft een eigen<br />

grond verwervingsdienst uit met voldoende middelen. Vandaag is dit nog federale materie,<br />

maar er zijn een aantal mogelijkheden, hoewel de federale overheid die niet graag aan<br />

Vlaanderen laat.<br />

Een ander belangrijk aspect is de proactiviteit in de samenwerking van de verschillende<br />

bestuurslagen. We weten dat ingewikkelde projecten het commitment en geld vragen van<br />

verschillende bestuurslagen. Vroegtijdig beginnen aan duidelijke convenants en afspraken<br />

wordt vaak nagelaten, maar is noodzakelijk om geen vertraging in het project te hebben.<br />

Ik ben een voorstander van dialoog en niet van inspraak. Verschillende gevallen bewijzen<br />

dat de zorgvuldigheid waarmee men in het voortraject handelt, successen boekt, zij het<br />

geen garanties geeft.<br />

3.2. Uiteenzetting door de heer Ewald Wauters, Technum-Tractebel Engineering<br />

De heer Ewald Wauters: Als laatste komen, heeft zo zijn nadelen. Men kan makkelijk in<br />

herhaling vallen. Het heeft ook zijn voordelen omdat men de kans heeft om te synthetiseren<br />

en toch in te gaan op wat wijzelf als oplossingen zien.<br />

Ik ben voornamelijk betrokken bij beleidsvoorbereiding en bij grote projecten. Ik ben ook<br />

MER-expert en betrokken bij de meest gecontesteerde MER’s die er momenteel in Vlaanderen<br />

zijn. Als u daarover vragen hebt, dan wil ik die graag beantwoorden.<br />

Technum-Tractebel Engineering (TTE) is betrokken bij alle grote projecten en bij heel veel<br />

projecten die ter discussie staan, in verschillende rollen – beleidsvoorbereiding, ontwerp,<br />

procedures, planning, engineering. Ik denk dus dat we een redelijk goed zicht hebben op<br />

de problematiek.<br />

Ik zal zeker geen concrete cases noemen, gezien de gevoeligheid van die cases. Ik geef<br />

enkel algemene knelpunten en aanbevelingen aan, vanuit ons standpunt.<br />

De probleemstelling is al uitentreuren herhaald, maar ik zal nog eens op dezelfde nagel<br />

kloppen. Er is een gebrekkig gevoerd voortraject en diverse partijen zijn onvoldoende<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


110 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

ingesteld op alle nieuwe vormen van procedures. Deze twee punten zal ik meer in detail<br />

behandelen.<br />

Een punt dat in mijn ogen iets te weinig aan bod is gekomen, is dat er vaak te weinig<br />

beleidsmatige onderbouwing bestaat voor projecten die worden gelanceerd. Er ontbreekt<br />

in Vlaanderen vaak een beleidsmatige bovenbouw, bijvoorbeeld voor mobiliteitsprojecten.<br />

Wij hebben geen mobiliteitsplan dat toelaat om als bovenbouw te dienen voor infrastructuurprojecten<br />

om de zin en onzin van die projecten aan te tonen. Het gevolg is dat<br />

projecten zichzelf moeten bewijzen. Een kanaal of een weg moet dan zelf zijn eigen nut<br />

bewijzen, terwijl zoiets maar nuttig is in een heel netwerk en een hele visie op mobiliteit.<br />

De plannen die al bestaan op een hoger niveau, zijn vaak te weinig maatschappelijk ingebed<br />

en hebben heel weinig maatschappelijke discussie gekend.<br />

In Vlaanderen bestaat heel sterk de focus op de oplossing en veel te weinig op het probleem.<br />

Vaak schuift men een bepaalde oplossing naar voren, bijvoorbeeld een weg of een<br />

spoorweg, zonder dat men op voorhand alternatieven heeft onderzocht of een grondige<br />

probleemanalyse heeft gemaakt. Dan komen die alternatieven in een later stadium naar<br />

boven, bijvoorbeeld in een plan-MER, een van de weinige procedures die publiek zijn.<br />

Dan komt alles terecht in die ene procedure die daar eigenlijk niet voor bedoeld is.<br />

Ook het gebrek aan procesarchitectuur is nog niet aan bod gekomen. De grote projecten<br />

worden eigenlijk gebouwd als een huis zonder architect en zonder plan. Er liggen wel<br />

stenen, er is een metser, maar dat is het zo ongeveer. We weten niet voor wie we bouwen,<br />

er is niet nagegaan wat de oriëntatie is en waar zoiets hoort. Al die dingen schijnt men te<br />

vergeten, men denkt dat men vooral zo snel mogelijk een huis moet bouwen.<br />

Procesarchitectuur is vrij simpel. Enerzijds moet op voorhand worden bepaald welke<br />

stappen noodzakelijk zijn om tot resultaat te komen. Dat zijn niet alleen procedurestappen<br />

maar ook processtappen. Dat heeft te maken met getrapte besluitvorming: wanneer<br />

nemen we welk besluit op basis van welke informatie en welke criteria Wie wordt wanneer<br />

betrokken Er is al veel gesproken over inspraak, maar het is heel belangrijk om van<br />

in het begin te definiëren wie wanneer wordt betrokken. Nu worden bij projecten die heel<br />

onrijp zijn vaak mensen, tot de lokale burgers toe, betrokken terwijl andere projecten eerst<br />

volledig worden uitgewerkt zonder dat er al iemand bij betrokken is. Het is volgens mij<br />

belangrijk dat op voorhand te definiëren. Het voortraject zelf moet natuurlijk uitgetekend<br />

worden.<br />

Er is al gesproken over het MER als instrument om afwegingen te maken tussen alternatieven.<br />

Ik ben daar niet zo voor omdat een MER maar één perspectief bekijkt, namelijk<br />

het milieuperspectief. Er zijn heel wat andere afwegingen te maken, zoals kosten-batenanalyses,<br />

ruimtelijke afwegingen, die meestal in een MER onvoldoende aan bod komen,<br />

of sociale afwegingen. Of anders moet men een MER geweldig gaan opblazen om alles<br />

erin te krijgen. Voor sommige aspecten is het nodig dat er inderdaad wat betere expertise<br />

komt, bijvoorbeeld disciplines die mensgebonden zijn. Het is nuttig om te beseffen dat er<br />

heel veel verschillende vooronderzoeken nodig zijn om uiteindelijk tot een integrale afweging<br />

te komen.<br />

Er wordt vaak geroepen dat er veel geld wordt uitgegeven aan onderzoeken, maar als<br />

we Vlaanderen vergelijken met Nederland, zijn dat peanuts. In Nederland gaat ongeveer<br />

15 percent van de budgetten die aan infrastructuurprojecten worden gegeven, naar allerhande<br />

soorten communicatie, onderzoek en dergelijke. We spreken hier natuurlijk wat<br />

voor onze eigen winkel.<br />

Vaak bestaan er ook verkeerde verwachtingen ten opzichte van studiewerk. Dat wordt<br />

uitgeschreven met een bepaalde afbakening. Indien er geen goed voortraject is, wordt alles<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 111<br />

wat men nog niet heeft onderzocht en nog niet weet, geprojecteerd op een opdracht die<br />

toevallig loopt. Dat kan een plan-MER zijn, een haalbaarheidsstudie, een project-MER<br />

of gelijk wat. Dat moet dan allemaal gebeuren in dat ene onderzoek. Er is dan wel wat<br />

weerstand van de studiebureaus omdat de budgetten er vaak niet zijn bij de opdrachtgevers.<br />

Ook belangrijk is dat er geen enkel rapport is dat een keuze kan maken. Iemand die zegt<br />

dat als het plan-MER er is, men kan beslissen, is eigenlijk verkeerd bezig. Dat zijn besluitondersteunende<br />

onderzoeken die een aantal elementen aandragen, maar die niet alleen<br />

zaligmakend zijn.<br />

Een punt waar we de laatste tijd met worstelen, is de dialoog die ontstaat tussen pers en<br />

politiek, waarbij het ene een reactie wordt op het andere. Er komt iets in de pers, daar<br />

komt reactie op in het parlement, het gaat terug naar de pers enzovoort. Een idee gaat<br />

heen en weer zonder dat er gekeken wordt naar wat er uiteindelijk in die rapporten staat.<br />

Er wordt een bepaalde visie over een rapport gemaakt en die begint dan een eigen leven<br />

te leiden.<br />

De sterke juridisering is al aangehaald. Die heeft bepaalde gevolgen omdat men een<br />

onderzoek begint te voeren met de angst een fout te maken op juridisch vlak, terwijl alle<br />

mensen die bij een dergelijk onderzoek betrokken zijn, geen juristen zijn en geen flauw<br />

benul hebben van wat die juristen daar allemaal mee aan kunnen. Het gaat zover dat sommige<br />

rapporten op voorhand zin voor zin worden gescreend door juristen, en men telkens<br />

een antwoord moet geven waarom men een bepaalde zin geschreven heeft. Dat kan niet de<br />

bedoeling zijn van een MER of een ruimtelijk plan.<br />

Sommige dingen situeren zich op ambtelijk niveau zoals al is aangehaald. Het is belangrijk<br />

te weten dat het overheidsapparaat niet is afgestemd op een aantal uitdagingen. Er is<br />

ook eerder een reactieve dan een coöperatieve stijl bij de ambtenarij. We hebben vaak het<br />

gevoelen dat we voor een jury zitten terwijl we een project aan het uitvoeren zijn voor de<br />

<strong>Vlaams</strong>e overheid. Men zou kunnen verwachten en hopen dat alle kennis die aanwezig is,<br />

wordt samen gelegd om tot een oplossing te komen. Nu lijkt het er integendeel op dat je<br />

punten moet verdienen.<br />

De ambtenaren zijn vaak sterk formalistisch. Het zijn vaak niet-juristen die een soort juridische<br />

houding aannemen. Dat heeft zijn redenen. De juridisering zorgt ervoor dat ook<br />

aan die kant heel sterk formalistisch wordt gewerkt om toch maar geen fouten te maken.<br />

Daardoor gaat de ruimte verloren om eens anders te kijken naar een plan-MER of een<br />

onderzoek, bijvoorbeeld naar het voortraject. Ik kan daar zeer recente cases over noemen.<br />

Dat wordt vanuit de administratie stilgelegd of tegengehouden omdat die bepaalde<br />

gegevens nog wil hebben. Men wil vroeg in het traject de zaak op de grote lijnen bekijken,<br />

maar dat kan niet omdat de ambtenaren denken dat de Raad van State misschien tegenwerpingen<br />

zal maken of iets dergelijks.<br />

Een volgend punt is delicaat. Er zijn werkvelden binnen het onderzoek die een zeer sterke<br />

juridische onderbouwing hebben en andere die dat niet hebben. Het gebeurt weleens dat<br />

die eerstgenoemde werkvelden het inhoudelijk soms niet halen, maar vanwege het juridische<br />

aspect gaan domineren. Ik geef een voorbeeld, maar dat is voor alle duidelijkheid<br />

zeker niet bedoeld tegen de speciale beschermingszones want die zijn geweldig belangrijk.<br />

Als er een discussie ontstaat tussen onroerend erfgoed en speciale bescherming, dus<br />

natuur, kan men het vanuit onroerend erfgoed nooit halen. Dat is inhoudelijk niet correct.<br />

Ook de studiewereld heeft zijn problemen. Vanuit onze kant is er vaak te weinig aandacht<br />

voor de maatschappelijke aspecten en in tweede instantie voor de problematiek van<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


112 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

de besluitvorming op zich. Er worden vaak heel technische rapporten afgeleverd waar<br />

besluitvormers heel weinig mee kunnen doen. Bepaalde problematieken zijn zeer technisch,<br />

zoals de geluidsproblematiek of het fijn stof. Men krijgt dan een rapport vol cijfers<br />

en grafieken, waar men eigenlijk heel weinig mee kan doen als men geen specialist is. De<br />

vertaling van die gegevens is een oefening waar de sector heel wat aan kan doen.<br />

Er is weinig innovatie. Dat heeft deels te maken met de vragen die worden gesteld. In dat<br />

opzicht is de studiewereld een spiegel van de overheid zelf die nogal verzuild is en disciplinair<br />

is georganiseerd, en die verwacht dat je ook op die manier reageert op bepaalde<br />

uitdagingen. Het integreren van al die aspecten is bij de studiebureaus niet altijd een evidentie.<br />

Ik wil kort nog iets zeggen over DBFM – design, build, finance en maintenance. Dat is een<br />

alternatieve manier van aanbesteden. De idee erachter is dat je slimmer, beter, sneller en<br />

door middel van alternatieve financiering infrastructuur- en bouwprojecten kunt realiseren.<br />

Er is echter één probleem: vaak worden die projecten gelanceerd met een zeer eenzijdige<br />

focus. Men wil bijvoorbeeld vooral sneller gaan, maar als de focus alleen op snelheid<br />

ligt, zul je van een kale reis terugkomen. Hetzelfde geldt voor een focus op financiering.<br />

Als het alleen maar de bedoeling is om het van de begroting te krijgen, werkt het niet. Als<br />

men voor DBFM gaat, moet men voor het geheel gaan en de hele filosofie die erachter zit.<br />

Het is cruciaal is om van bij het begin van het project een heel heldere en realistische procesarchitectuur<br />

vast te leggen. Men moet op voorhand duidelijkheid geven. In dit geval is<br />

dat zeer belangrijk, omdat aannemers erop kunnen inschrijven. Zij moeten zeker zijn, en<br />

alles wat niet zeker is, is een risico. En alles wat een risico is, kost geld.<br />

Aan de kant van de overheid is er ook veel te weinig vertrouwdheid met de complexiteit<br />

van de procedures. Men onderschat wel eens hoe moeilijk dat is. Dat vraagt een totaal<br />

andere visie op het formuleren van opdrachten. Men moet dus niet meer de oplossing<br />

formuleren, maar de vraag en de randvoorwaarden, niet alleen de eigen randvoorwaarden,<br />

maar ook die die men onderhandeld heeft met alle andere betrokken partijen. Dat is een<br />

heel complexe materie, die heel goed moet worden voorbereid. Dat vraagt een heel specifieke<br />

competentie.<br />

Het is heel belangrijk dat men een geïntegreerd procedureel kader probeert te scheppen,<br />

dat specifiek is aangepast aan DBFM. Eigenlijk is dat een van de knelpunten: wanneer<br />

laat je de aannemersconsortia instappen Moeten er al vergunningen zijn, of doen we dat<br />

voor de vergunningen Als we het na de vergunningen doen, wil dat zeggen dat de ontwerpvrijheid<br />

bijna weg is, want dan heb je waarschijnlijk al een referentieontwerp gemaakt<br />

waarbij de marges om nog te wijzigen zo klein zijn dat het niet meer zinvol is om nog naar<br />

de D – design – van DBFM te kijken. En als de design er niet bij is, is de winst die er voor<br />

een aannemer in zit om met zaken die hij beter kan dan een ander, zijn voordeel te halen,<br />

weg. Die afstemming is dus geweldig complex, en is ook nodig.<br />

Men moet ook eerlijk zijn in het doorschuiven van risico’s. Als de overheid een risico<br />

doorschuift naar de aannemer – dat kan een planrisico zijn, een vergunningsrisico, eender<br />

wat – zul je daarvoor betalen.<br />

Wat zijn nu onze aanbevelingen Een eerste punt is: meer zorg voor het algemene beleidskader.<br />

Als er een RSV of een mobiliteitsplan wordt gemaakt, maak dat dan zo dat het<br />

bruikbaar is en dat eraan kan worden gerefereerd voor de verantwoording van grote projecten.<br />

Die projecten kunnen zichzelf onmogelijk verantwoorden. Als men een bepaalde<br />

hoofdweg of een bepaald kanaal wil, moeten die ergens ingebed zijn in een ruimer kader.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 113<br />

Ten tweede: procesarchitectuur, met duidelijke besluitvormingstrajecten en een duidelijke<br />

relatie tussen procedures en processen. Op dat vlak kunnen we eens kijken naar Nederland.<br />

Iets als een tracéwet of een tracébesluit zou, zeker voor de lijninfrastructuren, een<br />

geweldige verbetering zijn, omdat men daar tot een culminatie komt van een aantal onderzoeken,<br />

en op basis van die onderzoeken zegt wat het besluit is. Nu gebeuren die onderzoeken<br />

soms vooraf, soms nadien. Het is totaal onduidelijk wanneer ze komen. Hang die<br />

procedures aan elkaar. Wat mij betreft, hoeven ze niet te worden geïntegreerd. Ik ben daar<br />

zelf geen voorstander van, want dat leidt tot een aantal nieuwe problemen. Hang ze wel<br />

ten opzichte van elkaar, en dus niet één ten opzichte van één, in één procedure.<br />

Dit is ook een democratisch verhaal. Als er op voorhand inzicht is in wat er allemaal<br />

komt, zal men ook op de juiste momenten de juiste reacties kunnen verwachten. Als men<br />

de burgers niets op voorhand zegt en niets zegt over wat erna komt, mag je er zeker van<br />

zijn dat op dat ene stukje procedure dat je op dat moment aan het doen bent – vaak is dat<br />

het plan-MER – heel hard zal worden geschoten. Want alles wat nog niet in het voortraject<br />

is geweest, komt dan, en alles wat men denkt dat daarna nog zal komen, komt ook.<br />

Ik geef even een voorbeeld van zo’n overkoepelende procedure. In Nederland heeft men<br />

een spoedaanpak voor dertig projecten naar voren geschoven, waarin men een aantal uitzonderingen<br />

toestaat, opdat het sneller zou gaan. Men gaat bijvoorbeeld op voorhand<br />

definiëren dat er één inspraakmoment wegvalt en dat de MER wordt ingekort tot een<br />

beperkt aantal aspecten.<br />

Er is daarnet gesproken over scoping. Bij ons bestaat de ongezonde neiging om over<br />

alle onderwerpen alles te onderzoeken, ook al is het niet relevant en weten we dat het in<br />

de besluitvorming geen enkele rol zal spelen. In Nederland heeft men in die specifieke<br />

spoedaanpak vastgelegd welke disciplines relevant zijn voor welke projecten. Die gaat men<br />

dan onderzoeken in het MER, de rest niet.<br />

Een volgend belangrijk punt is: meer participatie, zo vroeg mogelijk en welgemeend. Het<br />

heeft geen zin om mensen bij iets te betrekken als men er dan absoluut geen rekening mee<br />

wil houden. Men moet duidelijk zeggen wat men van de mensen wil en daar ook eerlijk in<br />

zijn. Men moet ook niet alles overlaten aan de burger. Men moet op voorhand beslissen<br />

waarvoor de burger wordt gevraagd, daar eerlijk over communiceren en daar dan ook<br />

eerlijk gebruik van maken op het moment dat die inspraak er is. De participatie moet ook<br />

ingebed zijn in het hele proces. Men moet geen hoorzitting organiseren omdat er op een<br />

bepaald moment veel weerstand is. Neen, men moet van bij het begin heel goed weten<br />

wanneer die mensen erbij komen.<br />

Er moet ook een duidelijke rolverdeling zijn. Die is belangrijk om bijvoorbeeld het maatschappelijke<br />

middenveld te betrekken bij grote projecten. Dat moet gebeuren op de juiste<br />

plaats en in de juiste positie in een organisatie. Nu komen verschillende actoren vaak op<br />

verschillende plaatsen terecht – plaatsen waar ze niet thuishoren of op twee plaatsen tegelijk<br />

– waardoor ze een inzicht hebben dat bijvoorbeeld andere leden van een klankbordgroep<br />

niet hebben. Die zaken moeten op voorhand worden uitgetekend.<br />

Een meer technische aanbeveling betreft de noodzaak van een omzetting van de Europese<br />

richtlijn inzake aanbestedingsprocedures – de concurrentiedialoog. Zeker als we naar<br />

meer innovatieve projecten willen gaan, is dat een noodzaak. Wij pleiten ook voor realistische<br />

verwachtingen inzake DBFM. Niet alles kan DBFM zijn. Er moet een vooronderzoek<br />

gebeuren dat nagaat of een project een zinvolle DBFM is, en niet enkel om sneller te<br />

gaan, te debudgetteren of wat dan ook.<br />

Een volgend punt is de nood aan competentieopbouw, niet alleen bij de overheid, maar<br />

ook bij de studiebureaus. Eigenlijk is er in Vlaanderen een gebrek aan competentie voor<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


114 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

een aantal zaken, zoals voor integrale afweging en dergelijke meer. Daar is werk aan.<br />

Daarom spreken wij ook over ‘open innovatie’. De <strong>Vlaams</strong>e overheid spreekt graag over<br />

innovatie. Ik ook, maar we mogen niet vergeten dat innovatie geen uitvinderssalon is.<br />

Procesinnovatie en maatschappelijke innovatie zijn minstens even belangrijk. Als we iets<br />

willen doen aan dit probleem, zullen we ook eens innovatief moeten kijken naar alle procedures,<br />

processen en dergelijke meer. Daar is enorm veel ruimte. Er zijn heel veel interessante<br />

dingen te doen, en wij willen daar graag bij helpen.<br />

Ten slotte pleiten wij voor aandacht voor drie types van verbintenissen. Er is een verbintenis<br />

tussen de burger en de overheid. Dat is die participatie waar ik het daarnet over had.<br />

Daarnaast, niet onbelangrijk, is er ook een verbintenis tussen overheid en overheid. De<br />

overheid moet het ook eens zijn met zichzelf. Nu krijg je vaak van verschillende overheden<br />

verschillende adviezen, waar je als studiebureau geen keuze uit kunt maken. De<br />

ene <strong>Vlaams</strong>e overheid probeert de andere <strong>Vlaams</strong>e overheid een pad in de korf te zetten.<br />

Eigenlijk kan zoiets niet. Vanuit het standpunt van een studiebureau, maar ook vanuit het<br />

standpunt van een burger, is dat vrij hallucinant. Er moet een publiek-publieke overeenkomst<br />

zijn, ook bijvoorbeeld met de steden en gemeenten die betrokken zijn en dergelijke<br />

meer. En er moeten natuurlijk ook tussen de overheid en de private partners goede afspraken<br />

gemaakt worden op basis van een correcte inschatting van taken en dergelijke meer.<br />

Om te besluiten: besluitvorming is het primaat van de politiek, vraag dus nooit aan een<br />

studiebureau om voor u een beslissing te nemen, want dat is onze taak niet, wij zijn niet<br />

verkozen. Dat wil ook zeggen dat men moet durven ingaan tegen slechte pers, tegen<br />

bepaalde lokale weerstanden. Want het kan dat ondanks het feit dat men een goed traject<br />

gevoerd heeft, want dat is natuurlijk heel belangrijk, er toch lokale weerstand is, want<br />

voor bepaalde projecten is die onvermijdelijk. We kunnen zoeken naar win-winsituaties zo<br />

veel als we willen, maar er zullen altijd gevallen zijn waarin je over het hoofd van bepaalde<br />

mensen zult moeten lopen.<br />

Heel belangrijk in de besluitvorming is om alle elementen in rekening te brengen, niet<br />

alleen een milieurapport of niet alleen een kosten-batenanalyse, maar probeer gewoon om<br />

al die aspecten samen te zetten. En laat ze alstublieft passen binnen een globaal beleid en<br />

keuze, want elke keuze vertrekt vanuit een visie en daarvoor rekenen we natuurlijk op u.<br />

3.3. Bespreking<br />

De heer Jan Penris: Voorzitter, ik heb vandaag weer een aantal andere dingen gehoord en<br />

geleerd. Ik denk dat we er ook vanuit het politieke veld terdege rekening mee moeten houden,<br />

omdat deze mensen toch wel iets vertegenwoordigen in onze samenleving.<br />

U beiden, en zeker u, mijnheer Bosschem, hebt opgemerkt dat we niet over het muurtje<br />

moeten kijken, maar ik ben nieuwsgierig en ik weet dat u beiden in een internationale<br />

omgeving werkzaam bent en uiteraard kijkt u wel over het muurtje. De mensen van Technum<br />

hebben er heel uitdrukkelijk naar verwezen hoe het in Nederland gaat, maar vanuit<br />

Grontmij weet u zeker ook hoe het in Nederland gaat. Hoe kijken de Nederlanders<br />

naar ons Ik kan me voorstellen dat u af en toe verantwoording moet afleggen tegenover<br />

Nederlandse zetbazen, maar hoe kijken zij naar ons<br />

De mensen van Technum richten zich meer op het zuiden en af en toe worden ze ook<br />

bekeken vanuit het zuiden. Hoe zit het met de procedures in Wallonië en Frankrijk Liggen<br />

wij in Vlaanderen voorop of achterop ten aanzien van die twee concurrenten<br />

De heer Bart Martens: Voorzitter, ik kan me vinden in veel dat hier gezegd is. Als het gaat<br />

over nieuwe procesarchitectuur zou ik even willen terugkomen op het verhaal van Grontmij<br />

over het instrument van het tracébesluit of bouwbesluit.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 115<br />

Mijnheer Bosschem, U zegt dat de regering op dat moment zo’n besluit moet nemen, dat<br />

democratisch is getoetst door het parlement, en waarbij ook doel- en randvoorwaarden<br />

worden geformuleerd. En dan zegt u dat daarna dat tracé- of bouwbesluit omgezet moet<br />

worden in een gecombineerde vergunning, plan-MER en GRUP. Ik vraag me af of dat wel<br />

een logische volgorde is, want de plan-MER is het eerste moment waarop het publiek kan<br />

inspreken, het moment dat er beslist wordt over de scoping, over de effecten die besproken<br />

zullen worden, over wat redundant of overbodig is in de evaluatie. Het zou toch logisch<br />

zijn om een go/no-go-beslissing in een tracébesluit te nemen na zo’n plan-MER waarin<br />

verschillende alternatieven zijn onderzocht, en waarbij, misschien parallel aan de plan-<br />

MER, ook via een maatschappelijke kosten-batenanalyse het nut en de noodzaak van een<br />

bepaalde beslissing wordt geëvalueerd en dergelijke meer.<br />

Ik was dus mee in uw verhaal tot u die volgorde presenteerde, want toen dacht ik dat er<br />

iets niet klopte. Aan de ene kant bent u vragende partij om inspraak, samenspraak of<br />

dialoog vroeger te organiseren en aan de andere kant komt u met een procedure af waarbij<br />

men eerst een onomkeerbare beslissing zou nemen in de vorm van een bouwbesluit of<br />

tracébesluit om daarna pas met de plan-MER te beginnen. Ik had daar toch wat reactie<br />

op gewenst.<br />

Ik heb nog een tweede vraag voor de spreker van Technum. U zei dat u zelf geen voorstander<br />

bent van het integreren van de MER-procedure in de GRUP-procedure, dat u<br />

daar ook onderzoek naar gedaan hebt en dat u op basis daarvan van oordeel blijft dat ze<br />

best uiteen blijven, dat ze best los van elkaar blijven staan. Ik kreeg daar graag wat meer<br />

info over, omdat dit in tegenspraak is met wat andere sprekers hier tijdens de hoorzittingen<br />

al hebben gezegd. Dit was daarnet nog het geval in het voorstel van de VRP. Ook de<br />

vertegenwoordiger van LNE en anderen die we hier al hebben gehoord, waren wel degelijk<br />

voorstander van een integratie van de milieueffectenrapportage in het planningsproces.<br />

De voorzitter: Er werd zelfs gesproken van een effectenrapport.<br />

De heer Bart Martens: Inderdaad, terwijl u de twee duidelijk naast elkaar wil laten bestaan<br />

en dat intrigeert me wel. Waarom pleit u daarvoor<br />

De heer Marino Keulen: Ik heb een korte en praktische vraag. Het uitgangspunt van deze<br />

commissie is de versnelling van maatschappelijk belangrijke investeringsprojecten. Mijn<br />

vraag is vooral gericht tot de vertegenwoordiger van Technum, maar natuurlijk mag ook<br />

de andere spreker antwoorden. Als we uw filosofie, uw leidraad zouden volgen, en u heeft<br />

zo-even ook de termijnen gehoord van de vertegenwoordiger van de planologen, hoeveel<br />

sneller zouden de zaken dan kunnen verlopen Want dat is uiteindelijk de reden waarom<br />

we hier bijeen zijn: om een aantal zaken te laten opschieten. Als we dit traject, deze leidraad<br />

of dit handboek zouden volgen, hoeveel sneller zouden de dingen dan kunnen<br />

verlopen indien we de termijnen van de vertegenwoordiger van de planners in het achterhoofd<br />

houden<br />

De heer Lode Ceyssens: Ik zou nog heel even willen terugkomen op de gecoördineerde<br />

aanpak. Ik denk dat daarover een en ander is gezegd door de spreker van Grontmij. Het<br />

is een voorstel dat we in deze commissie al een aantal keer hebben gehoord: een soort<br />

projectcoördinator die van in het begin een bepaald tracé volgt. Ik lees over een gecoördineerde<br />

aanpak met een projectgroep. Ik heb misschien even iets gemist, want ik ben<br />

even buiten geweest, maar ik zou graag vernemen hoe u die projectgroep ziet. Moet het<br />

een samenstelling worden vanuit verschillende organen Gaan we binnen die projectgroep<br />

dan niet opnieuw een debat krijgen waardoor we zelfs veeleer tijd verliezen Ziet u de rol<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


116 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

echt weggelegd voor de administratie Of zegt u dat ook u een rol kunt spelen om het hele<br />

traject, extern dan weliswaar, te begeleiden<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Heel kort. Een van de aanbevelingen van de heren van Technum<br />

is: nood aan competentieopbouw in Vlaanderen. Kunt u daar iets meer over zeggen<br />

Waaraan hebben we vooral nood En is het in andere landen beter<br />

De heer Dirk de Kort: Ook ik heb een heel kort vraagje aan de vertegenwoordiger van<br />

Technum. Tot nu toe hadden we voornamelijk de indruk dat Europese regelgeving wanneer<br />

die wordt omgezet in wetgeving, in de decreten hier in Vlaanderen, veeleer voor een<br />

vertraging zorgt in de besluitvorming. Vandaag hebt u er voor de eerste keer op gewezen<br />

dat de aanbestedingsprocedures dringend moeten worden aangepast aan het Europees<br />

regelgevend kader. U verwees ook naar de concurrentiedialoog. Zijn er op dat vlak nog<br />

aandachtspunten in verband met de Europese regelgeving<br />

Ik heb nog een bijkomend vraagje voor de vertegenwoordiger van Grontmij. U hebt erop<br />

gewezen dat er een dringende behoefte aan is dat er binnen Vlaanderen kennisopbouw<br />

gebeurt op het gebied van grondverwerving, ook om de zaken sneller te laten verlopen,<br />

maar wat met de rechtscolleges, want daarover heb ik u niet gehoord Zou het niet zinvol<br />

zijn om een <strong>Vlaams</strong> administratief rechtscollege van start te laten gaan om op die manier<br />

met het oog op besluitvorming in het kader van procedures, tot versnelde besluitvorming<br />

te kunnen komen<br />

De heer Jan Bosschem: Mijnheer Penris, u hebt de vraag gesteld hoe men in een internationale<br />

omgeving in Nederland naar Vlaanderen kijkt. Wel, dat gebeurt met heel veel<br />

aandacht. Het is niet zo dat men in Nederland, althans niet in de omgeving waarin ik<br />

circuleer in Nederland, per se denkt dat Vlaanderen achterloopt. Integendeel, er zijn een<br />

aantal projecten die in Vlaanderen nog op stapel staan en waar met uitzonderlijk veel aandacht<br />

naar gekeken wordt vanuit Nederland, omdat men hoopt eruit te leren. Men wordt<br />

in Nederland met identiek dezelfde problemen geconfronteerd. Zij hebben alternatievenregelingen<br />

die op sommige punten beter lopen, maar ze hebben er ook die slechter lopen.<br />

Op dat vlak kunnen we van elkaar leren. Stel ik een <strong>Vlaams</strong>e variant voor het tracébesluit<br />

of bouwbesluit voor Ik zou het niet helemaal kopiëren.<br />

De heer Ewald Wauters: Als je vergelijkt met het buitenland, scoren wij relatief goed met<br />

relatief kleine projecten. Wij kunnen relatief snel, bijvoorbeeld via Provinciale Auditcommissies<br />

(PAC’s), kleine projecten realiseren. Daarvoor hebben wij relatief goede procedures.<br />

Daar zit eigenlijk een goede organisatie achter.<br />

Met die grote projecten, die je eenmalig moet doen, hebben wij het veel moeilijker. Als je<br />

bijvoorbeeld ziet wat voor projectorganisatie er in Frankrijk achter het project Seine-Nord<br />

zit. Dat is een heel groot project. Als je dat vergelijkt met hoe Seine-Schelde bij ons wordt<br />

gerealiseerd, door ambtenaren die allerlei andere dingen moeten doen en dat er gewoon<br />

bij krijgen. Dan vind ik het nogal logisch dat de aanpak en kwaliteit verschillen.<br />

Voor grote projecten die buiten de routine vallen en uitzonderlijk zijn door hun omvang<br />

en complexiteit, kunnen we veel leren van andere landen. In Nederland heeft men een vrij<br />

goed kader van ruimtelijke ordening, maar herziet men dat ook regelmatig.<br />

Worden we niet te statisch, wordt hier gevraagd. Dat is zo, omdat onze beleidsplannen zo<br />

statisch zijn. Ons ruimtelijk structuurplan wordt opgesteld voor 1997 tot 2007, en het is<br />

nog niet herzien. In Nederland herziet men dergelijke plannen vaak om de vijf jaar. Dat<br />

maakt dat je veel dynamischer bent. En toch is er altijd een kader.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 117<br />

De heer Jan Bosschem: Mijnheer Martens, ik wil me verontschuldigen als ik een verkeerde<br />

indruk gegeven heb. Het is niet de bedoeling om plan-MER en RUP na het tracébesluit<br />

te behandelen, maar ervoor. Het is het onderliggende kader waarop men politieke beslissingen<br />

neemt. Nadien kan men naar de gecombineerde stedenbouwkundige vergunning<br />

met project-MER gaan. Eens dat beslist is, is er de derde fase met het irreversibel kader.<br />

De heer Ewald Wauters: In verband met de integratie van die twee procedures, gaat het<br />

er vooral om dat men ervoor waakt dat er geen ‘verschimmeling’ optreedt tussen beide.<br />

Beide hebben een duidelijke finaliteit en duidelijke bedoelingen. Nu al is het erg complex<br />

om bijvoorbeeld een milieuafweging te maken, die ook gestoeld is op een hele Europese<br />

wetgeving en duidelijk moet zijn. Alles wat men daar extra in steekt, maakt de procedure<br />

minder helder. De afweging in die MER wordt ook minder helder. De ruimtelijke aspecten<br />

hebben ook hun eigen gewoontes en hun eigen kader. De twee mengen zou misschien<br />

leiden tot nog meer onduidelijkheid. Ze op elkaar afstemmen en het onderzoek dat eraan<br />

ten gronde ligt parallel laten lopen, vind ik absoluut een goed idee. Maar zomaar twee<br />

procedures samen gooien, dan vrees ik dat je om het ene probleem op te lossen andere<br />

problemen zult creëren.<br />

Het is heel belangrijk dat er duidelijkheid bestaat over wat in een MER als conclusie staat<br />

en als milderende maatregel en wat daar dan mee moet gebeuren. Dat is niet duidelijk.<br />

Het is zelfs gevaarlijk. De MER-experts schrijven vanuit hun discipline en dat moet dan<br />

ruimtelijk vertaald worden. Dan blijkt het ruimtelijk niet te kunnen, maar het komt nooit<br />

terug. Vaak zijn die disciplines onvoldoende op elkaar afgestemd. Dat kan beter. Daarvoor<br />

hoeven we de procedures zelfs niet aan te passen.<br />

De heer Bart Martens: Toch klaagt u de verkokering aan en pleit u voor integratie.<br />

De heer Ewald Wauters: Maar er is een verschil tussen wat je procedureel doet, met een<br />

juridische achtergrond, en wat je inhoudelijk doet. Die twee kun je inhoudelijk goed<br />

afstemmen, zonder dat je ze procedureel bij elkaar hoeft te zetten. We verschillen daar van<br />

mening. Dat mag, hé.<br />

De heer Jan Bosschem: Een beetje wel, misschien. Wat is integratie en wat is het afstemmen<br />

van procedures Dat ligt dicht bij elkaar.<br />

Mijnheer Keulen, u vraagt met hoeveel percent we die procedures kunnen terugdringen.<br />

Dat is misschien wel de moeilijkste vraag van vanavond. Ik geloof dat het heel fors kan.<br />

Mijn buikgevoel zegt met 50 percent. Ik ben ervan overtuigd dat het kan, door een projectmatigere<br />

aanpak vanaf het begin, van het voortraject, over de administraties, over de<br />

coördinatie van adviezen tot de drietrapsbesluitvorming.<br />

De heer Ewald Wauters: Ik zou het ook eens anders willen bekijken. Sneller is één. Zekerder<br />

is minstens zo belangrijk. Nu weet je helemaal niet hoe lang het zal duren. MER’s<br />

geraken niet af of worden gecontesteerd, rechtszaken worden aangespannen, procedures<br />

lopen uit. Met een goede procesarchitectuur zou je normaal gezien duidelijkheid moeten<br />

krijgen op voorhand. Men moet daar ook realistisch in durven te zijn. Daarjuist heeft de<br />

heer Coppens dat ook terecht aangehaald. Die dingen vragen nu eenmaal tijd, zeker als ze<br />

complex zijn.<br />

Laat ons er op voorhand lang genoeg over nadenken en genoeg over discussiëren, maar<br />

eens we het eens zijn en er voldoende maatschappelijk draagvlak is, moet het vooruit met<br />

de geit kunnen gaan. Die zekerheid is misschien wel belangrijker dan het inkorten op zich.<br />

De heer Bart Martens: Waaruit bestaat juist die drietrapsraket<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


118 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

De heer Jan Bosschem: Het voortraject leidt tot een tracébesluit, na plan-MER en RUP.<br />

De tweede trap is het uitwerken tot een stedenbouwkundige vergunning met een project-<br />

MER. De derde trap is de realisatie. Die noem ik nogal uitdagend irreversibel. Dan heeft<br />

men op twee niveaus binnen het beleid keuzes gemaakt. Op dat moment heeft men het<br />

draagvlak en de publieke opinie getoetst. Dan moet men zijn verantwoordelijkheid politiek<br />

nemen en zeggen: “Go and no return.” Het is niet gezond voor een democratie om<br />

haar uitgangspunten continu in vraag te stellen. Ik zeg niet dat dat nooit mag, maar je<br />

moet een maatschappelijk proces ook de kans geven om zich te realiseren.<br />

Mijnheer Ceyssens, u hebt het over de gecoördineerde aanpak, tegen de verkokering bij de<br />

adviezen en de administratieve behandeling. Ik zie dat inderdaad binnen de administratie.<br />

U vraagt of wij ons zien als capabel om dat te doen. Wij kunnen daarbij helpen, maar wij<br />

zijn niet capabel om in de plaats te treden van de administratie. Wij krijgen onvoldoende<br />

die machtiging. Het zou ook niet gezond zijn om die machtiging te geven aan de private<br />

sector. Het is het voorrecht van de politiek om dat te beslissen en van de administratie om<br />

het vorm te geven, al dan niet bijgestaan door externe adviseurs.<br />

De heer Ewald Wauters: Ik kan in deze context even verwijzen naar de stadscontracten.<br />

De heer Keulen kent die maar al te goed. Die aanpak wordt daar geprobeerd. Het is<br />

niet gemakkelijk. Men moet goede mandaten hebben voor de mensen die er aanwezig<br />

zijn en men moet ook aanvaarden dat iemand het voortouw neemt. De neiging is sterk<br />

om iemand van ruimtelijke ordening tot voorzitter aan te stellen als het over een <strong>Vlaams</strong><br />

project inzake ruimtelijke ordening gaat. Nadien zegt men dan wel dat die persoon twee<br />

petjes draagt. Het is dus niet zo eenvoudig als op het eerste gezicht lijkt. Misschien moeten<br />

we streven naar een gespecialiseerde club van mensen die dergelijke projecten aanpakken.<br />

Het is nog onduidelijk. Het volstaat echt niet om een aantal ambtenaren samen te zetten<br />

en dan te zeggen dat ze het maar moeten uitwerken. Het moet om goed gemandateerde<br />

mensen gaan, die goed weten waarom ze daar zitten.<br />

De voorzitter: De verkokering van de <strong>Vlaams</strong>e administratie wordt vaak genoemd als een<br />

van de knelpunten. Ook in alle mogelijke adviesprocedures wordt één geïntegreerd standpunt<br />

van Vlaanderen gevraagd. De bekommernis bestaat dat dit de kleinere sectoren wat<br />

zou kunnen wegdrukken, onder druk van economische imperatieven. Dat leidt vandaag al<br />

tot spanningen. Bovendien kan men zich afvragen of het meest negatieve standpunt niet<br />

zal doorwegen in de standpuntbepaling van de <strong>Vlaams</strong>e administratie. Hoe komt het dat<br />

ondanks goede intenties de <strong>Vlaams</strong>e administratie niet altijd oplossingsgericht denkt, om<br />

het voorzichtig uit te drukken Heeft dat met de regelgeving te maken<br />

De heer Jan Bosschem: De administratie heeft het niet gemakkelijk om geëngageerd met<br />

de regelgeving om te gaan. De administratie zal duidelijk rekening houden met de juridische<br />

consequenties van haar beslissingen. Maar als men de administratie overtuigt van de<br />

waarde van een project en de ambtenarij een duidelijk mandaat geeft – dat moet nog wel<br />

decretaal worden verankerd, want vandaag bestaat die mogelijkheid nog niet – en zorgt<br />

voor een verantwoording aan parlement en regering, dan kunnen we een dynamiek ontwikkelen.<br />

Uiteraard moeten dan ambtenaren worden gekozen die de vaardigheden hebben<br />

om dat te realiseren.<br />

De voorzitter: Zou dat toch niet onder leiding van een sterke politieke actor moeten gebeuren,<br />

bijvoorbeeld de burgemeester of de schepen, zoals de <strong>Vlaams</strong>e Confederatie Bouw<br />

stelde Een sterkere politieke aansturing kan misschien remediëren.<br />

De heer Ewald Wauters: Een aantal jaren geleden is een methodiek ontwikkeld, genaamd<br />

‘geïntegreerd gebiedsgericht beleid’. Die is één keer toegepast, in Gent, voor het ROMproject.<br />

Die methode is een aanrader. We zouden de grote lijnen ervan moeten realiseren.<br />

Het gaat over de manier waarop de overheden met elkaar omgaan. En er wordt gesteld<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 119<br />

dat een project met een lokale verankering nood heeft aan een trekker die in Nederland<br />

‘een omgevingsmanager’ wordt genoemd. Er is een overheidsmanager maar ook een<br />

omgevingsmanager, en die moet met het middenveld de discussie aangaan. Ooit heeft ook<br />

Vlaanderen die methode ontwikkeld, maar ze is zelden toegepast. Als we dat terug oppikken<br />

zouden we al verder staan. In de aanpak van het geïntegreerd gebiedsgericht beleid is<br />

sprake van iemand ‘met lokaal aanzien’.<br />

De voorzitter: Dat zou bijvoorbeeld ook de gouverneur kunnen zijn.<br />

De heer Ewald Wauters: Dat kan.<br />

De heer Lode Ceyssens: Zal de ambtenaar die aan een project meewerkt, niet te eenzijdig<br />

worden bekeken als de vertegenwoordiger van zijn administratie Er is dus nood aan<br />

iemand die deze partiële benaderingen overstijgt. Er is verwezen naar de figuur van de<br />

burgemeester. Zo’n persoon die lokaal sterk is verankerd, zou een sterk signaal kunnen<br />

uitzenden. Dat vereist wel duidelijke afspraken over het mandaat van de betrokkene, want<br />

voor projecten zijn er soms samenwerkingsverbanden tussen verschillende beleidsniveaus<br />

nodig.<br />

De heer Marino Keulen: Ik heb dit ook zes jaar vanaf de overkant kunnen ervaren. Mijn<br />

ervaring leert me dat veel ambtenaren het goed bedoelen, maar ook dat velen impliciet<br />

zijn opgeleid om ‘neen’ te zeggen. Ze houden zich dikwijls aan een toepassing van ‘de<br />

regel’ op ‘de situatie’. Vaak, als het over complexe zaken gaat, is die toepassing problematisch<br />

en dan is het oordeel negatief. Een oplossingsgerichte benadering zit er niet in, ook<br />

al omdat sectorale benaderingen van mensen die tot één segment van de administratie<br />

behoren, dikwijls niet sporen met een integrale benadering. Die botsing heeft te maken<br />

met mentaliteit en met de ambtelijke organisatie. Er zijn ambtenaren die een partiële benadering<br />

overstijgen. Iedereen kent ze, en iedereen hoopt dat ze in de groepen meewerken.<br />

In elk geval is het mijn ervaring dat in de opleiding een politionele benadering nog doorweegt:<br />

het toepassen van de regel op de situatie. Als het antwoord negatief is en men<br />

vraagt hoe het op te lossen, dan krijg je dikwijls te horen dat dat ons probleem is. Dan<br />

sleept het allemaal aan en dat kost veel geld. Een integrale benadering is nodig want de<br />

problemen zijn erg complex geworden, maar dat staat haaks op een sectoraal georganiseerde<br />

administratie. Via het stedenbeleid hebben we geprobeerd om daaraan te werken.<br />

De heer Ewald Wauters: Ik ben positief ingesteld, dus ik denk dat er een oplossing bestaat.<br />

Het heeft veel te maken met het feit dat veel mensen laat bij de zaak worden betrokken.<br />

Zoals de burgers die gefrustreerd reageren omdat ze zo laat op de hoogte zijn gebracht,<br />

reageren veel ambtenaren als ze te horen krijgen van een project dat al bijna helemaal<br />

geconcipieerd is. Ze weten immers dat in een vroeger stadium ze een inbreng zouden kunnen<br />

doen. Zeker grote, complexe projecten moeten tijdig met hen op een integrale manier<br />

worden bekeken, zoals studiebureaus zouden moeten doen en dat vaak ook doen. Als men<br />

vroeger wordt betrokken, neemt die frustratie af. Dat vergt tijd, men krijgt niet op één jaar<br />

een andere ambtenarij. En als men dat soort van werk aanbiedt, wordt die ambtenarij ook<br />

aantrekkelijker.<br />

De voorzitter: Dat is een bijzonder moeilijke uitdaging. Ik heb een typerende anekdote. De<br />

vorige <strong>Vlaams</strong>e Regering heeft in 2004 op voorstel van minister Van Mechelen het BPA<br />

over delfstoffen – klei en leem – uitgewerkt. Als burgemeester nam ik deel aan een grote<br />

plenaire bijeenkomst waar ambtenaren van drie <strong>Vlaams</strong>e administraties vanuit hun specifieke<br />

inzichten kritiek uitbrachten op het feit dat de <strong>Vlaams</strong>e Regering het had aangedurfd<br />

om in extremis, nog voor de MER-reglementering op 1 juli 2004 wijzigde, dat BPA<br />

uit te werken. In mijn streek zijn nogal wat steenbakkerijen gevestigd, dus wij vinden dat<br />

BPA een goede zaak. Er wordt zo een einde gesteld aan de onzekerheid inzake het aanleg-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


120 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

gen van strategische voorwaarden en dergelijke. De <strong>Vlaams</strong>e ambtenarij heeft toch een<br />

attitudeprobleem.<br />

De heer Marino Keulen: Iedereen kent ambtenaren die het goed bedoelen. Toch is de globale<br />

reputatie van de <strong>Vlaams</strong>e administratie bij de lokale besturen, welke strekkingen<br />

daarin ook vertegenwoordigd zijn, slecht. En dat zegt ook zeer veel.<br />

Mevrouw Karin Brouwers: Uit ervaring weet ik dat in Leuven ambtenaren van een<br />

bepaalde <strong>Vlaams</strong>e administratie die mee in een jury zitten, nog voor er sprake is van een<br />

stedenbouwkundig plan, hun goedkeuring geven aan het bureau dat het plan verder mag<br />

uitwerken. Achteraf, wanneer het plan concreter wordt, komen diezelfde ambtenaren dan<br />

toch met een aantal punten af om een negatief advies te geven. Het is de attitude die een<br />

probleem vormt bij sommige ambtenaren. We moeten ze natuurlijk niet allemaal over<br />

dezelfde kam scheren.<br />

Zoals ik ook al eerder zei, is de politieke validatie achteraf ook belangrijk. Ambtenaren<br />

zijn misschien soms wat bang om regels die hier of elders worden gemaakt te overtreden.<br />

Ook het primaat van de politiek speelt hier.<br />

VI. 29 JANUARI 2010<br />

GEDACHTEWISSELING MET VERTEGENWOORDIGERS VAN DIVERSE ORGA-<br />

NISATIES UIT HET MAATSCHAPPELIJK MIDDENVELD OVER DE ERVARIN-<br />

GEN MET PROCEDURES BIJ GROTE PROJECTEN<br />

1. Gedachtewisseling met het <strong>Vlaams</strong> netwerk van ondernemingen (Voka)<br />

1.1. Uiteenzetting door de heer Peter Leyman gedelegeerd bestuurder<br />

De heer Peter Leyman: Voorzitter, ik geef enkel een korte inleiding. Bedankt om ons<br />

te willen ontvangen. U weet dat onze organisatie enorm begaan is met alle mogelijke<br />

omstandigheden die het ondernemerschap faciliteren. Dat zal u de voorbije dagen niet<br />

zijn ontgaan. Wij hebben een lijstje van zogenaamde ‘olifanten’: zaken die al lang op onze<br />

agenda staan en die alle aandacht moeten krijgen om daar af te geraken.<br />

Een van de punten die specifiek onze aandacht trekken, is alles wat te maken heeft met<br />

het vergunningenbeleid. Dat behelst veeleer het beheersen van het proces dan ingrepen die<br />

belangrijke financiële gevolgen zouden hebben. Een proces hertekenen en heroriënteren<br />

om het ondernemerschap te faciliteren, moet vrij snel kunnen gebeuren.<br />

Katleen Marien, adviseur mobiliteit en infrastructuur, en Karel Vervoort, adviseur milieu<br />

en ruimtelijke ordening, zullen de toelichting geven. Zij zullen het hebben enerzijds over<br />

wat wij voorstellen dat er praktisch kan worden gedaan, anderzijds over een casestudie<br />

over de R0.<br />

1.2. Uiteenzetting door mevrouw Katleen Marien, adviseur mobiliteit en infrastructuur<br />

Mevrouw Katleen Marien: Iedereen kent de probleemstelling. Het regeerakkoord verwijst<br />

er ook naar. Ik citeer het hier: “We hebben vastgesteld dat het zowel voor publieke als<br />

voor private investeerders steeds moeilijker wordt om binnen een redelijke termijn vergunningen<br />

te krijgen.”.<br />

Wij hebben nagedacht over aangrijpingspunten om procedures te vereenvoudigen. Onze<br />

voorstellen bevatten een aantal elementen die al in het regeerakkoord zijn opgenomen: het<br />

idee om voor grote projecten een projectgroep op te zetten met een projectleider, zodat<br />

die grote projecten beter gecoördineerd worden; het belang van goede communicatie en<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 121<br />

degelijk overleg; goede behartiging van de belangen van de getroffenen; het opstellen van<br />

een infrastructuurdecreet als kader voor het sneller verstrekken van vergunningen; meer<br />

infrastructuurwerken mogelijk maken zonder ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP); vlottere<br />

toepassing van de milieueffectenrapportage (mer); versoepelen van procedures voor onteigening;<br />

aanpassingen van bepalingen van het Bosdecreet voor fietspaden.<br />

Wij hebben ook eens rondgekeken wat er al allemaal gaande is in binnen- en buitenland.<br />

Er zijn al heel wat wetgevende en andere initiatieven om al dan niet in tijden van crisis<br />

zowel publieke als private investeringen aan te trekken. Deze regelgeving wordt naargelang<br />

van het land ad hoc of definitief aangepast. In Nederland is er de Crisis- en herstelwet,<br />

maar er zijn ook andere wetten die al van toepassing waren. Er is de Spoedwet<br />

wegverbreding, waarin een aantal aanpassingen aan wegen staan opgesomd waarvoor<br />

de procedure werd verkort. Het gaat bijvoorbeeld om spitsstroken, die niet meer MERplichtig<br />

worden, en om kortere termijnen voor burger en rechter. De Tracéwet heeft een<br />

verkorte procedure voor aanpassingen aan bestaande weginfrastructuur.<br />

De Crisis- en herstelwet somt 58 projecten op waarvoor de bestaande wetgeving wordt<br />

overruled, in de hoop zo een cultuuromslag teweeg te brengen bij de verschillende partijen.<br />

Daarnaast is er een luik aanpassing van de wetgeving voor alle projecten. De projecten<br />

waarvoor zij de wetgeving willen overrulen, zijn onder meer projecten die te maken hebben<br />

met duurzaamheid, windmolenprojecten, projecten die het aandeel duurzame energie<br />

willen verhogen, co-vergisting voor agrarische bedrijven, biowasmachines, warmtekrachtkoppelingen,<br />

kustverdediging, bereikbaarheid, spoor- en waterwegen en woningbouw- en<br />

bedrijventerreinen. Duurzaamheid, bereikbaarheid en tewerkstelling staan daarbij voorop.<br />

In Wallonië heeft men, naar analogie met een decreet dat Vlaanderen heeft goedgekeurd<br />

voor het Deurganckdok, een decreet voor projecten waarvoor dwingende redenen van<br />

groot algemeen belang gelden. In Frankrijk zijn er ook acties. Daar ben ik zelf minder<br />

mee bezig maar we weten wel dat er recent een wijziging is ingevoerd waardoor de administratie<br />

nog maar één keer een opmerking mag maken. Als er aan die opmerking is tegemoetgekomen,<br />

wordt een dossier als afgehandeld beschouwd. Dat vermijdt dat er keer op<br />

keer nieuwe opmerkingen over nieuwe thema’s komen, wat de procedure tot in het oneindige<br />

zou rekken. Dan weet je tenminste als bedrijf of als andere overheid dat je in één keer<br />

alle opmerkingen krijgt en dat daar geen tien keer meer wordt op teruggekomen. Je kunt<br />

meteen de koe bij de horens vatten.<br />

Onze conclusie daaruit is dat het interessant is om te kijken naar een voorbeeldcase van<br />

een maatschappelijk belangrijk investeringsproject waarover iedereen het eens is dat er<br />

versneld iets moet gebeuren en om te kijken naar een tracé waarin het vergunningenbeleid<br />

aangepakt wordt. Daarin geven we knelpunten bij de milieueffectenrapportage, openbaar<br />

onderzoek en beroepen.<br />

Na veel studiewerk en rondkijken, zien we dat de investeringen er vaak wel komen, al dan<br />

niet na een zware MER. In Nederland kiest men voor het werken met marges. Ze maken<br />

een engagement dat er achteraf meting en bijstelling mogelijk zijn. Tijdens de MER-procedures<br />

moet het mogelijk zijn om met marges te werken in plaats van tot na de komma<br />

te rekenen, maar men neemt het engagement om, als achteraf na meting blijkt dat de<br />

geplande milderende maatregelen onvoldoende zijn, bijkomende maatregelen te nemen.<br />

Dat is een mogelijke afweging om een procedure te versnellen.<br />

Een andere afweging is vroegtijdige inspraak in de procedures versus beperktere beroepsmogelijkheden<br />

later in de procedures. Later in de procedure zijn er ook minder inspraak-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


122 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

mogelijkheden omdat iedereen vroeger zijn bezwaren heeft kunnen maken en die ook<br />

vroeger gemotiveerd en beargumenteerd zijn.<br />

Een conclusie die uit Nederland komt en die ik graag citeer is de volgende: “Of een infrastructuurproject<br />

al dan niet nodig is, blijft een politieke afweging die geval per geval<br />

gemaakt moet worden.” Dat toont het belang aan van de politieke invloed op de voortgang<br />

van zaken.<br />

In verband met het maatschappelijk belangrijk investeringsproject hebben we enkele criteria<br />

bekeken om een aanzet te geven tot een kort horizonverkennend document. Door die<br />

criteria te bekijken hebben we een poging gedaan om de maatschappelijke, technische en<br />

politieke haalbaarheid van een project te beschouwen.<br />

Zo zijn we gekomen tot de case R0, meer specifiek de ring rond Brussel in de zone Zaventem.<br />

Waarom willen we deze case als voorbeeld naar voren schuiven De oplossing daar is<br />

multimodaal. Wij zijn als Voka voorstander van bijkomende buslijnen, goede fietsverbindingen,<br />

het Gewestelijk Expresnet (GEN) en tramverbindingen. Maar dat alleen zal het<br />

probleem van de congestie en de weefbewegingen in de zone Zaventem niet oplossen. De<br />

aanpak van de R0 zone Zaventem is het sluitstuk.<br />

De procedure is nog lang. Op het beeld ziet u dat de zone Zaventem maar een klein deel<br />

is van de noordelijke ring. Waarom denken wij dat een versnelde procedure hier mogelijk<br />

moet zijn Dit deel van de ring ligt volledig op <strong>Vlaams</strong> grondgebied, niet op Brussels<br />

grondgebied zoals de andere twee delen van de ring. Het kan apart worden aangepakt,<br />

omdat heel veel verkeer de ring gebruikt als tussenstuk tussen de E40 naar Leuven en<br />

de E19 richting Antwerpen. Er is een beperkte ruimtelijke impact. Er zijn slechts twintig<br />

onteigeningen nodig en een begraafplaats die verplaatst moet worden. De aanpak is dus<br />

multimodaal en de procedure is nog lang, hoewel iedereen het erover eens is dat er iets<br />

moet gebeuren.<br />

Het getoonde schema geeft de plan-MER-procedure weer. Die is vorige zomer gestart<br />

en zal normaal gezien nog duren tot eind dit jaar. Dit is een planning van oktober 2009.<br />

Ik geloof dat er al vertraging op zit. Het zal zeker begin 2013 zijn eer de plan-MER is<br />

afgerond. Dan moeten het project-MER en het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan nog<br />

gemaakt worden. De stedenbouwkundige vergunning en de nodige onteigeningen moeten<br />

ook gebeuren. Voor men kan beginnen met de werken is het sowieso 2013.<br />

Er hebben verschillende elementen meegespeeld in onze afweging. Het is een infrastructurele<br />

aanpassing. Het is een bestaande weg die wordt aangepast en die economisch belangrijk<br />

is omdat het de ontsluiting is van een economische poort, namelijk de luchthaven van<br />

Zaventem. Het is congestiegevoelig. Op de Brusselse ring zitten 12 van de 25 congestiepunten<br />

van Vlaanderen. De verkeersveiligheid is in het gedrang omdat er veel weefbewegingen<br />

zijn. Voor goederenvervoer is dit tracé niet uitzonderlijk belangrijk. Het zit rond<br />

het gemiddelde van 10 à 15 percent. Het maakt wel deel uit van een internationaal netwerk.<br />

Als Vlaanderen hebben wij dus de taak om ervoor te zorgen dat het internationale<br />

trans-Europese netwerk gegarandeerd blijft.<br />

De kostprijs van dit werk is relatief beperkt. In de meerjarenbegroting is 50 miljoen euro<br />

opgenomen, maar ik heb begrepen dat dit is zonder de aanpassing van de bruggen. Het<br />

zal dus meer zijn dan dat, maar dan nog zal het relatief beperkt zijn. In principe heeft het<br />

beleid de beslissing genomen om de ring aan te passen. Het is opgenomen als een missing<br />

link in het ontwerpmobiliteitsplan en in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 123<br />

1.3. Uiteenzetting door de heer Karel Vervoort, adviseur milieu en ruimtelijke ordening<br />

De heer Karel Vervoort: Ik sluit aan met enkele erg concrete voorstellen die Voka wil formuleren<br />

om vergunningsprocedures in Vlaanderen te versnellen. We zijn hiervoor een half<br />

jaar geleden gestart met een samenwerking met een aantal sectorfederaties. De trekker was<br />

Essenscia. Ik bedank meteen Philippe Cornille voor het werk.<br />

We zijn beginnen zoeken naar hoe de vergunningsprocedures in Vlaanderen versneld kunnen<br />

worden. Ik begrijp dat u van overheidszijde vastgesteld hebt dat projecten in Vlaanderen<br />

soms vrij stroef verlopen. Die vaststelling hebben bedrijfsleiders ook al een tijdje<br />

gemaakt. We denken dat er maatregelen genomen kunnen worden die zowel de bedrijfsleiders<br />

als de overheid ten goede komen, die eigenlijk alle types projecten ten goede komen.<br />

Met onze studie wilden wij verbetermogelijkheden onderzoeken en concreet uitwerken om<br />

te komen tot een versneld en economisch verantwoord vergunningskader. Onze ontwerpstudie<br />

is nog niet finaal afgerond. We zijn echter nu al met die studie naar buiten gekomen<br />

omdat we vinden dat nu het moment is om daar ook politiek iets mee te doen.<br />

Wat de afbakening betreft, zijn we vertrokken vanuit onze eigen sterkte. We hebben dus<br />

niet in eerste instantie gekeken naar grote infrastructuurprojecten, maar naar de concrete<br />

knelpunten die een ondernemer ondervindt wanneer hij een project wil uitwerken. Bij het<br />

doorlopen van de verschillende stappen van het project, zullen we eerst iets zeggen over<br />

het volledige procesverloop. Zowel voor grote infrastructuurprojecten als voor projecten<br />

vanuit de industrie, kunnen een aantal zaken in het procesverloop beter.<br />

We denken dat er verbeterpotentieel zit in het voortraject bij de vergunningen, zowel in het<br />

vooroverleg bij de stedenbouwkundige vergunningen als bij de milieueffectenrapportage<br />

bij de milieuvergunning.<br />

Op het zuivere vergunningstraject, zijnde het indienen van de aanvraag van de stedenbouwkundige<br />

vergunning of de milieuvergunning tot het uiteindelijk verkrijgen of niet<br />

verkrijgen van de vergunning, zit niet zoveel marge. Daar zal men niet de grootste winst<br />

boeken. We doen daar dan ook geen voorstellen over.<br />

Tot slot is er het natraject, zijnde de beroepsmogelijkheden. We doen daar al een aantal<br />

voorzichtige suggesties, maar dit wordt wel nog verder uitgewerkt, onder meer met de collega’s<br />

van de elektriciteitssector.<br />

Ik begin met het procesverloop. In deze commissie is al meermaals het woord ‘procesmanagement’<br />

gevallen. Ik heb de indruk dat er een vorm van consensus bestaat over het feit<br />

dat er iets aan dat procesmanagement zou kunnen gebeuren. Misschien is voor bepaalde<br />

projecten een betere coördinatie nodig. Vanuit de industrie kan het voor echt grote projecten<br />

nuttig zijn dat er ook op gewestelijk niveau een aanspreekpunt is, een link dus tussen<br />

de initiatiefnemer, de privéondernemer en de overheid, niet om het project te verdedigen<br />

bij de overheid maar wel om ervoor te zorgen dat het proces vlot verloopt, zowel wat de<br />

timing als de proceskwaliteit betreft, en dat de tussentijdse afspraken worden bewaakt.<br />

Er zijn nog een aantal noodzakelijke kwaliteitselementen die opgaan voor het volledige<br />

procesverloop. Een daarvan is dat de politiek de rug moet rechten. Dat behoeft niet veel<br />

uitleg. Ten tweede heeft de tijdigheid van een dossier zijn waarde. Ik heb dat bij professor<br />

Backes gehaald. Een dossier moet zo volledig mogelijk zijn. De relevante zaken daarvan<br />

moeten worden onderzocht. Ten derde moet er een correcte scoping zijn. Daar is regelmatig<br />

discussie over, ook in de Minaraad. Wat moet in het plan-MER, wat in het project-<br />

MER Wat maakt deel uit van welk openbaar onderzoek Dat is op dit moment niet altijd<br />

duidelijk. Daar moet iets rond gebeuren. Er staat een aanzet in het regeerakkoord. Het<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


124 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

laatste element betreft de opmerkingen van de administraties. Dat heeft te maken met<br />

attitude en met het management van het overleg met de overheid.<br />

In het voortraject wil ik een aantal concrete suggesties doen over de project-MER-procedure.<br />

Er zijn een aantal knelpunten in Vlaanderen: het aantal en de omvang van de<br />

MER’s die worden opgemaakt en de tijdsduur voor de opmaak van een MER. We hebben<br />

die procedure vrij goed bekeken en dertien concrete voorstellen gedaan.<br />

Wij denken dat al onze suggesties kunnen binnen het kader van de Europese richtlijn.<br />

Geen van onze suggesties is strijdig met de MER-richtlijn.<br />

De <strong>Vlaams</strong>e Vereniging voor Ruimte en Planning vroeg zich hier af of het voor stadsvernieuwingsprojecten<br />

die vijftien jaar duren, wel nuttig is om de MER-procedure die<br />

1 jaar, 1,5 jaar of in een slecht geval 2 jaar duurt, te evalueren. De redenering was de de<br />

procentuele tijdswinst die hiermee geboekt kon worden eerder beperkt was. Men kan er<br />

echter niet blijven van uitgaan dat die procedures vijftien jaar duren. Bovendien zijn het<br />

niet alleen stadsvernieuwingsprojecten die versneld moeten worden, ook industriële projecten<br />

moeten sneller gerealiseerd kunnen worden. En hierin speelt de MER-procedure<br />

een belangrijke rol.<br />

De gemiddelde tijdsduur van een MER bedraagt meer dan een jaar. Ook de mediaan is<br />

iets meer dan een jaar. Dat geldt voor alle MER’s. Daar zitten grote varkenshouderijen en<br />

kippenkwekerijen tussen, maar ook grote industriële MER’s voor de chemie. Indien eenzelfde<br />

figuur zou worden gemaakt voor de project-MER’s in de chemiesector, dan zou de<br />

gemiddelde tijdsduur 1,5 jaar bedragen. Dat vinden wij redelijk lang. Neem daar nog de<br />

milieuvergunningsaanvraag bij en men zit als snel aan 2 jaar voor men een milieuvergunning<br />

heeft. Dat is lang en daar moeten we iets aan doen.<br />

Wij doen een aantal voorstellen. Het eerste betreft de integratie en het parallel verloop<br />

van de MER-procedure en de vergunningsprocedure. Wij zijn ons ervan bewust dat het<br />

project-MER een input moet leveren aan de vergunningsverlenende overheid. We zeggen<br />

niet dat die op hetzelfde moment klaar moeten zijn. Maar de richtlijn stelt dat er een<br />

project-MER moet zijn op het moment dat men een milieuvergunning verleent. Op dit<br />

moment staat in de <strong>Vlaams</strong>e decreetgeving dat het project-MER klaar moet zijn op het<br />

moment dat men de milieuvergunningsaanvraag indient. We denken niet dat dat nodig<br />

is. Als er een goede interactie is tussen de milieuvergunnende overheid en de mensen die<br />

het MER opmaken, dan zou het project-MER pas klaar moeten zijn op het moment dat<br />

de provinciale milieuvergunningscommissie een advies formuleert. We kunnen daarnaar<br />

streven. We denken dat we er zo vier tot vijf maanden mee kunnen winnen.<br />

Een volgend punt gaat over een beoordeling geval per geval in plaats van een ontheffing.<br />

Op dit moment hebben we bijna uitsluitend te maken met een ontheffingsregeling.<br />

In het decreet is een beoordeling geval per geval ingeschreven. Die werd eigenlijk niet<br />

overgenomen in het besluit. Wat voor bijlage II wel mogelijk is, is het indienen van een<br />

ontheffingsaanvraag, maar eigenlijk impliceert dat dat men MER-plichtig is. Men vraagt<br />

immers een ontheffing aan op de opmaak van het MER. Een ontheffingsdossier is eigenlijk<br />

al vrij uitgebreid. In de industrie wordt dat wel eens een mini-MER genoemd. Om het<br />

aantal MER’s in te perken, kan men zorgen voor een betere screening aan de hand van<br />

een beoordeling geval per geval. Daarbij weten we ook dat er een openbaar onderzoek is<br />

in de milieuvergunningsprocedure en dat er heel wat milieueffecten worden onderzocht in<br />

de milieuvergunningsprocedure.<br />

Over het derde voorstel, over de wijziging en uitbreiding van bestaande installaties, zal<br />

ik niet zoveel zeggen. De dienst-MER heeft intern een schema gemaakt. We hebben twee<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 125<br />

à drie suggesties om de zaak nog te verbeteren. Ik denk dat dit het momentum is om die<br />

ook effectief in te voeren om zo het aantal MER’s te reduceren.<br />

Het vierde voorstel gaat over de MER-plicht bij hervergunning aan de hand van een<br />

beoordeling geval per geval. Bij gevallen waar in het verleden een MER werd opgemaakt,<br />

denken we dat het mogelijk moet zijn om, als er geen significante veranderingen<br />

zijn gebeurd, te kijken naar dat oude MER. Men moet dan onmiddellijk kunnen overgaan<br />

naar de milieuvergunningsaanvraag. De discussie gaat over het feit dat er eigenlijk<br />

geen hervergunning bestaat op het Europees niveau. Men is MER-plichtig of niet. Voor<br />

Europa is een hervergunning een nieuwe vergunning, en dus moet er een MER worden<br />

opgemaakt. Als dat het geval is, moet men snel kunnen overgaan tot een actualisatie van<br />

een bestaand MER. Er zijn mogelijkheden om de procedure aanzienlijk in te korten.<br />

Het specifieke ervan is dat men, als de uitbreiding niet zo groot is, nagaat of de drempel<br />

van de uitbreiding op zich wordt overschreden. Daarna gaat men verder na of er een<br />

significante milieu-impact is. Ik verwijs naar rubriek 13 van bijlage II. Er wordt verder<br />

ingegaan op de vraag wanneer er een significante milieu-impact is en hoe men die moet<br />

analyseren. Bij het doorlopen van dat stroomschema, moet het mogelijk zijn het aantal<br />

MER’s die op dit moment worden opgemaakt in Vlaanderen, te reduceren. De grootste<br />

tijdwinst is immers te boeken met een reductie van het aantal op te maken MER’s. Dat<br />

kan echter alleen als de (bijkomende) milieu-impact niet significant is. Men kan beter<br />

onderzoeken of er al dan niet een MER moet worden opgemaakt.<br />

Het zesde voorstel gaat over het verkorten van het grensoverschrijdend overleg. Op dit<br />

moment is het nog zo dat de procedure verlengd wordt op het moment dat er een grensoverschrijdende<br />

impact is. Iedereen beschikt tegenwoordig over internet. Er kan vrij snel<br />

gecommuniceerd worden. Men kan de vraag stellen of die verlenging nodig is.<br />

Het zevende voorstel gaat over het inkorten van de kennisgeving van een MER. Recent<br />

werd een initiatief genomen. Men kan nu de ontwerpversie samen met de kennisgeving<br />

indienen.<br />

Het achtste voorstel gaat over het bindend maken van vastgestelde termijnen waar dat<br />

juridisch mogelijk is. De discussie daarover is zeer moeilijk. Toch moeten we dat eens<br />

bekijken voor de MER-procedure.<br />

Het negende voorstel gaat over het beperken van de omvang van het MER. Ik heb vernomen<br />

dat de studiebureaus hier verklaard zouden hebben dat ze vinden dat sommige<br />

MER’s toch wel erg uitgebreid zijn.<br />

Het tiende voorstel heeft betrekking op de verbetering van de MER-vergaderingen. Ik zal<br />

dat bespreken bij het vooroverleg van de stedenbouwkundige vergunning.<br />

Het elfde voorstel heeft betrekking op de scope van het project-MER, over wat in het<br />

project-MER moet worden onderzocht en wat niet.<br />

Het twaalfde voorstel ten slotte heeft als titel: ‘Geen verplicht openbaar onderzoek voor<br />

industriële project-MER’s’. Dat heeft te maken met de concurrentiepositie. We stellen vast<br />

dat bij industriële project-MER’s de bedrijfsinformatie heel vroeg, bij het begin van de<br />

procedure, openbaar wordt gemaakt, terwijl er tijdens dat onderzoek zelden een relevante<br />

input is. De vraag is of dat een relevant openbaar onderzoek is. Bij de milieuvergunningsprocedure<br />

is er immers opnieuw een openbaar onderzoek.<br />

De verhouding MER-deskundige versus MER-administratie is belangrijk. De <strong>Vlaams</strong>e<br />

overheid heeft erkende MER-deskundigen die dus worden erkend voor hun deskundig-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


126 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

heid op een bepaald vlak. Zij maken dan ook het MER op in hun werkdomein. Daarnaast<br />

is er een dienst-MER die voorschrijft hoe dat moet gebeuren en dat ook controleert.<br />

Er is dus een dubbele controle, en het zou wel eens kunnen dat het er één te veel is. Ofwel<br />

erkent men de deskundigen voor hun deskundigheid, laat men hen rapporten schrijven en<br />

gaat men ervan uit dat ze correct zijn. Dan volstaat een screening vanuit de dienst-MER.<br />

Ofwel gelooft men de erkende deskundigen niet volledig of denkt men dat ze wel eens<br />

foutjes maken en doet de dienst MER het proces nog eens over. De overheid kan deze<br />

keuze maken, maar men kan zich afvragen of dit efficiënt werken is. Het zou goed zijn om<br />

eens na te denken hoe men met de MER-deskundigen wil omgaan.<br />

We hebben een aantal suggesties bij de stedenbouwkundige vergunning voor vastgoedprojecten.<br />

Een eerste voorstel heeft betrekking op de projectvergadering. Men kan niet alles<br />

oplossen met wetgeving, ook de attitude van de overheid en de ambtenaren is belangrijk.<br />

Een gestroomlijnde projectvergadering zou voor beterschap kunnen zorgen. Een voordeel<br />

zou kunnen zijn dat men zeer vroeg in de procedure concrete feedback krijgt. Er zou<br />

een soort vertrouwensband kunnen worden gecreëerd. De vraag aan ambtenaren om zich<br />

coöperatief op te stellen, kan triviaal lijken. Ik hoop dat ze dit te allen tijde doen, maar<br />

ik hoor soms iets anders. Het is wat het is, maar het is wel heel belangrijk. De beslissing<br />

moet schriftelijk worden genomen en worden gemotiveerd. Het is zinvol dat er een verslag<br />

wordt gemaakt. Beslissingen kunnen voorwaardelijk zijn. Het is belangrijk dat de voorwaarden<br />

vroeg bekend zijn, ook bij de initiatiefnemer. Beslissingen moeten bindend zijn<br />

voor ambtenaren van eenzelfde administratie die eventueel later in het proces komen ter<br />

vervanging van iemand anders. Het kan niet zijn dat eenzelfde administratie op een goedgekeurd<br />

onderdeel terugkomt. Beslissingen moeten ook bindend zijn voor instanties die<br />

uitgenodigd waren, maar niet aanwezig waren. Vandaar het verslag dat kan worden rondgestuurd.<br />

Als er geen reacties op komen, dan moet het proces kunnen voortgaan, anders<br />

geraak je niet vooruit. Het stroomlijnen van de projectvergadering kan ons vooruithelpen.<br />

Een ander punt is het brandveiligheidsattest. Mensen vertellen dat ze bij de controle door<br />

de brandweer worden geconfronteerd met de lokale brandweercommandant die zo’n specifieke<br />

installatie maar een of twee keer ziet in zijn carrière. Hij formuleert daar een advies<br />

over, maar men kan zich afvragen of dit de beste manier is, zeker voor specifieke installaties.<br />

Zou men niet beter een centrale cel hebben van mensen die een bepaald type van<br />

installaties adviseert en controleert zodat er ook wat uniformiteit in die adviezen komt<br />

Ik hoor dat bijvoorbeeld in de haven van Antwerpen op een andere manier wordt geadviseerd<br />

dan in de haven van Gent voor eenzelfde type van installaties. Dat komt vreemd<br />

over.<br />

Er wordt ook gevraagd naar een verslag van de brandweer. Dat laat soms heel lang op<br />

zich wachten. Men vraagt ook of het niet mogelijk is om beroep aan te tekenen tegen zo’n<br />

verslag. Op dit moment is dat niet mogelijk. Misschien is het niet slecht om in een vorm<br />

van interactie te voorzien wanneer men het oneens is over bepaalde dingen.<br />

In de uiteindelijke vergunningsprocedures komen we niet tussenbeide. Men vraagt alleen<br />

om de adviestermijnen te respecteren. Ik mag hopen dat iedere gemeente ernaar streeft om<br />

stedenbouwkundige vergunningen te adviseren binnen de termijn van 75 dagen.<br />

De elektronische aanvraag van bouw- en milieuvergunningen is bij ons al jaren een evergreen.<br />

Men kan nu al elektronisch een dossier opmaken, maar nog altijd geen elektronische<br />

aanvraag doen. Het zou niet slecht zijn als daar verandering in kwam.<br />

De problemen met de Codex Ruimtelijke Ordening zijn gekend: meer mensen kunnen<br />

sneller een beroep instellen. Bij ons heerst daarover een beetje ongerustheid. Het is<br />

afwachten wat het wordt in de praktijk. We hebben hierover een aantal ideeën opgeschreven,<br />

die we weliswaar hier in de commissie gehoord hebben. Een eerste is het laten pas-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 127<br />

seren van onbelangrijke gebreken door de rechter, bijvoorbeeld van een advies dat niet is<br />

gevraagd. Men moet dan naar de proportionaliteit kijken en zich afvragen of het dossier<br />

daarom helemaal terug naar af moet worden gestuurd.<br />

Het idee van de bestuurlijke lus was ons inziens een bijzonder interessant idee van professor<br />

Backes. Er zou een uitspraak moeten komen binnen de termijn van één jaar. Het<br />

relativiteitsbeginsel kan worden toegepast als toegangspoort voor rechtsbescherming.<br />

Misschien moeten beide in overweging worden genomen. Inspraak in het begin van de<br />

procedure is belangrijk. Ik wil er toch op wijzen dat men een onderscheid moet maken in<br />

de verschillende types van projecten. Inspraak in een bijzonder groot infrastructuurproject<br />

is niet vergelijkbaar met inspraak in een groot industrieel project in een industriezone.<br />

Als men iets doet aan inspraak in een groot infrastructuurproject bij het begin van de<br />

procedure, dan moet men ook iets doen aan de toegang tot de rechter bij het einde van de<br />

procedure. Men zou enkel in beroep kunnen gaan als er bij een eerder inspraakmoment<br />

een bezwaar is ingediend. Het kan niet zijn dat men nooit van zich laat horen tijdens de<br />

procedure, maar aan het einde wel in beroep gaat.<br />

1.4. Bespreking<br />

De voorzitter: De uiteenzetting schetst niet alleen het probleem, maar doet ook een aantal<br />

pogingen tot voorstellen om de situatie te verbeteren. Deze studie had nog niet alle beslissingsniveaus<br />

doorlopen in uw eigen organisaties, heb ik begrepen. Ik dank u dan ook voor<br />

het feit dat u ze toch hebt gebracht. Het leek me voor onze werkzaamheden nuttig dat we<br />

deze toelichting toch vandaag zouden kunnen krijgen.<br />

Mevrouw Marien, u hebt gezegd dat er in Nederland is gewerkt met een Tracéwet en een<br />

Bijzondere herstelwet, waarin men een aantal projecten heeft gedefinieerd. Geeft u er de<br />

voorkeur aan, vanuit uw analyse, dat bij een aantal grote projecten door een aparte wetgeving<br />

de bestaande procedures zouden worden overruled, naast een aantal structurele<br />

verbeteringen Hebt u daar zelf al een visie op ontwikkeld<br />

Mevrouw Katleen Marien: Voka is vooral vragende partij om alle procedures te versnellen,<br />

dus niet om er specifiek een paar uit te pikken. Wel zijn we ervan overtuigd dat bijvoorbeeld<br />

één project een symboolwaarde kan hebben en een cultuuromslag kan creëren, door<br />

aan te tonen dat het net zo goed kan met kortere procedures.<br />

De heer Dirk de Kort: Ik kan uw opmerking over het verslag van de brandweercommandant<br />

begrijpen. Als een brandweercommandant een keer wordt geconfronteerd met een<br />

specifieke technische installatie, heeft hij onvoldoende kennis in huis. Ik wil er echter op<br />

wijzen dat momenteel bij de brandweerhervorming al met een groepering in zones wordt<br />

gewerkt. Misschien is dat de gelegenheid voor elke brandweercommandant om te bekijken<br />

op welke specialisatie hij zich veeleer toelegt. Als alles naar Brussel wordt gebracht, zal de<br />

zaak worden gecentraliseerd en zal er een vrij hoge drempel worden ingebouwd.<br />

De voorzitter: Dat zou neerkomen op twee of drie zones per provincies. Dan heeft men<br />

wel de capaciteit en de kennis in huis om ook de complexe dossiers te doen. Alleen zit die<br />

brandweerhervorming vandaag wat strop. Dat is het probleem.<br />

De heer Bart Martens: Een aantal suggesties van Voka kan ik volgen, maar bij andere heb<br />

ik ernstige bedenkingen. We hebben te weinig tijd om ze na deze korte presentatie allemaal<br />

te doorgronden.<br />

Voka stelt bijvoorbeeld voor dat het project-MER pas ter beschikking zou moeten zijn op<br />

het moment dat de vergunning wordt verstrekt. Dat doet onrecht aan de bedoelingen van<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


128 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

het instrument van het MER. De bedoeling is onder meer alternatieve opties in beeld te<br />

brengen. Als het project-MER pas ter beschikking moet zijn op het ogenblik dat de vergunningverlenende<br />

overheid of de provinciale milieuvergunningscommissie een oordeel<br />

moet vellen, dan is bijvoorbeeld ook al de periode van een openbaar onderzoek voorbij.<br />

Met andere woorden, het publiek, de belanghebbende derden kunnen geen inzage krijgen<br />

in redelijke alternatieven die in principe in een dergelijk project-MER moeten worden<br />

uiteengezet. Op dat moment varen ze blind. Daar heb ik toch wel ernstige problemen mee.<br />

Mocht u voorstellen dat men bij de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan al kan<br />

beginnen met het opmaken van een project-MER en zo tijd kan besparen, dan zou ik daar<br />

deels in kunnen meegaan.<br />

U pleit ook voor meer inspraak vooraf. Vaak is de kennisgevingsprocedure van een MER<br />

pas het eerste ogenblik dat ernstige inspraak mogelijk is. Dat is tegenstrijdig: enerzijds<br />

pleit u voor meer inspraak vooraf, anderzijds wilt u het project-MER verder opschuiven<br />

in de besluitvormingsprocedure. Ik vraag me af op welke manier u dan wel een inspraakmoment<br />

gaat organiseren. U pleit er ook voor de kennisgevingsprocedure korter te maken,<br />

terwijl dat vaak het eerste – passieve – moment van openbaarheid is. Dat komt de mogelijkheden<br />

die er zijn om met de diverse betrokken maatschappelijke actoren te zoeken naar<br />

een consensus bij de benadering van een bepaald project, niet ten goede.<br />

Grontmij heeft gepleit voor samenspraak in plaats van inspraak. Met de maatregelen die<br />

u voorstelt, missen we kansen op samenspraak en worden de inspraakmogelijkheden veeleer<br />

beknot dan verruimd, lijkt me.<br />

U pleit ook voor een geval-per-gevalbenadering bij de beoordeling of een project MERplichtig<br />

is, in plaats van de huidige ontheffingsprocedure. Ik ben het met u eens dat die<br />

procedure eigenlijk een mini-MER is. Ik vraag me echter af of het niet veel zinvoller zou<br />

zijn om het beoordelen van het al dan niet MER-plichtig zijn binnen de MER-procedure<br />

zelf te laten plaatsvinden. Zo kan op het moment van de kennisgevingsprocedure worden<br />

geoordeeld of een bepaald project project- of plan MER-plichtig is. Als het MER-plichtig<br />

is, kan men zich veel sterker toespitsen op de effecten die moeten worden onderzocht en<br />

eventuele alternatieven. Zo kan men tot een veel betere ‘scoping’ komen. Nu wordt er heel<br />

veel onderzocht dat eigenlijk overbodig is. Het gaat over papierwerk, dat weinig relevant<br />

is om te kunnen oordelen over het project of plan op zich. U stelt terecht dat die ontheffingsaanvraagprocedure<br />

vrij zwaar is. Dat kan worden opgevangen door het oordeel over<br />

het al dan niet ontheffen in de huidige procedure zelf te integreren. Als je dat mini-MER<br />

hebt gemaakt en die ontheffingsaanvraag hebt ingediend, en je krijgt finaal het deksel<br />

op de neus doordat men zegt dat het toch MER-plichtig is, dan heb je maanden verloren<br />

laten gaan. Als je het in dezelfde procedure zou inbouwen, zou dit tot grote tijdwinst kunnen<br />

leiden.<br />

De elektronische indiening is een van de ‘evergreens’. Het viel me op dat enkele andere<br />

‘evergreens’ niet meer aan bod komen: de geïntegreerde bouw- en milieuvergunning en het<br />

werken met integrale voorwaarden zijn blijkbaar uit het lijstje verdwenen. Bij dat laatste<br />

maakt men bepaalde projecten en activiteiten niet langer vergunningsplichtig als men aan<br />

een set van integrale voorwaarden tegemoetkomt. Waarom zijn deze ‘evergreens’ uit het<br />

lijstje verdwenen<br />

Met betrekking tot het MER over hervergunning zeggen jullie dat er moet worden nagegaan<br />

of het project er nog altijd rechtmatig staat en dat er niet altijd een nieuw MER voor<br />

de hervergunning nodig is, omdat dat geen toegevoegde waarde oplevert. Dat gaat niet<br />

altijd op. Een milieuvergunning moet volgens het VLAREM altijd de best beschikbare<br />

technieken weerspiegelen. De technologie verandert voortdurend. Vaak is de omgeving<br />

van een vergunde inrichting veranderd. Dat kan zowel ten goede als ten kwade zijn. De<br />

milieueffecten van een inrichting kunnen een grotere blootstelling en meer impact hebben.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 129<br />

Maar er kunnen in de omgeving ook mogelijkheden zijn voor de afzet van restwarmte van<br />

een bepaald bedrijf. Dergelijke kansen kunnen best in een MER worden bestudeerd.<br />

Ik lees hier ook dat een project-MER in principe enkel over het project zou mogen gaan,<br />

zonder de milieueffecten van activiteiten buiten het project in het MER te betrekken. Dat<br />

is fundamenteel in strijd met de Europese regelgeving. Een van de punten waarop het<br />

MER met betrekking tot het Deurganckdok destijds werd afgekeurd, was het feit dat<br />

men niet de cumulatieve ontwikkeling met onder andere het Verrebroekdok in kaart had<br />

gebracht. Onze Raad van State heeft dat destijds opgemerkt. Europa verplicht om cumulatieve<br />

effecten in kaart te brengen. Het gaat uiteindelijk om milieueffecten. Die hangen<br />

niet af van wat de laatste bron die wordt bestudeerd zal uitstoten, maar van het cumulatieve<br />

effect van meerdere bronnen van milieuverontreiniging en milieuverstoring in de<br />

omgeving.<br />

De heer Karel Vervoort: Het zal u misschien verwonderen, maar met betrekking tot uw eerste<br />

vraag hebben wij dezelfde opmerking gekregen. Wij stuurden de nota door naar onze<br />

stuurgroep Milieu. De mensen van Agoria zeiden dat ze het op zich geen fout idee vonden,<br />

maar je moet erop toezien dat het project-MER relevante informatie aanlevert voor de<br />

beslissing van de milieuvergunningsprocedure. Er moet een goede afstemming zijn tussen<br />

beide. Er moet een goede communicatie zijn tussen de overheid die de milieuvergunningen<br />

verleent en de mensen die het project-MER maken. Wij hebben ernaar gestreefd om de<br />

finale goedkeuring van het MER op dit punt te laten samenvallen met het advies van de<br />

provinciale milieuvergunningscommissie omdat wij ervan uitgingen dat dat voor een voldoende<br />

kwalitatieve doorwerking zou zorgen in de milieuvergunningsprocedure.<br />

Met betrekking tot uw vraag over inspraak en kennisgeving, het in de openbaarheid brengen,<br />

kan ik zeggen dat ik heel bewust heb gesproken over een onderscheid tussen verschillende<br />

types projecten. Ik wil geloven dat men voor bepaalde grote infrastructuurwerken<br />

in het begin van de procedure mensen moet betrekken. Maar er is een verschil met een<br />

industrieel MER waarbij je bijvoorbeeld in industriegebied aan een bestaande vestiging<br />

een nieuwe lijn wilt bouwen. Misschien is dat eenzelfde type lijn als een lijn die er al staat,<br />

misschien is het een licht verbeterde versie. In zo’n geval kun je je afvragen of het nodig is<br />

dat je start met een kennisgeving en een openbaar verzoek. Daar kan ik het bedrijf volgen,<br />

dat zegt dat zijn gegevens, gezien de tijdsduur van anderhalf tot twee jaar, wel heel vroeg<br />

in de openbaarheid komen. Is het nodig dat er in dergelijke gevallen een openbaar onderzoek<br />

is in het kader van de kennisgeving, wetende dat er na het openbaar onderzoek nog<br />

altijd een milieuvergunningstraject is Wij stellen ons daar vragen bij. Dat is volgens mij<br />

niet in alle gevallen in conflict met de inspraak vooraf.<br />

Mevrouw Katleen Marien: Er is een verschil tussen het plan-MER en het project-MER.<br />

Als je een plan-MER goed voert, moet je een vroegtijdige inspraak hebben omdat je daar<br />

op een niveau zit dat je weet dat er iets zal komen, maar je weet nog niet concreet wat.<br />

Dan kun je wel een duidelijke aflijning maken. Dat geldt ook voor het plan-MER dat<br />

wordt opgemaakt voor de afbakening van bedrijventerreinen. Het project-MER betreft<br />

meestal de invulling van de bedrijventerreinen.<br />

De heer Karel Vervoort: Mijnheer Martens, ik dacht dat u vroeg of we de ontheffing en de<br />

geval-per-gevalprocedure kunnen integreren in de procedure van het project-MER. Misschien<br />

wel. Misschien kan er op basis van de kennisgeving worden beslist dat er geen<br />

project-MER nodig is omdat er geen relevante milieu-impact meer zal zijn. Maar dan<br />

moet het daar ook stoppen. Ik denk dat we het daarover eens zijn.<br />

Wij hebben minder gefocust op de geïntegreerde vergunning, omdat wij vaststellen dat het<br />

beleid in de vorige legislatuur ervoor heeft gekozen om te werken met meldingsplichten.<br />

Dat gebeurt bij de milieuvergunningen al langer, en nu ook bij de stedenbouwkundige<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


130 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

vergunningen. Als je er met die manier van werken toe komt dat er voor een maximaal<br />

aantal projecten maar één vergunning moet worden aangevraagd, dan is dat bijna hetzelfde<br />

als een ‘permis unique’. Neem bijvoorbeeld een stedenbouwkundige vergunning<br />

voor een groot kantoorgebouw, waarbij men zegt dat men de milieuvergunning voor de<br />

airco mag laten vallen. Of neem een grote industriële installatie waarbij bijna alles wordt<br />

ondervangen in de milieuvergunning. Daar heb je steeds minder een stedenbouwkundige<br />

vergunning voor nodig. Dat wordt bijna een semantische discussie. Wij stelden dat vast<br />

in het beleid. Wat moet je dan doen Je kunt zeggen dat je daarin meegaat omdat dat een<br />

goede piste is. Je kunt ook resoluut voor de ‘permis unique’ gaan. We hebben het dus niet<br />

meer expliciet opgenomen in ons memorandum.<br />

Ik heb les gekregen van Kurt Deketelaere, en ik meen mij te herinneren dat hij niet onverdeeld<br />

positief was over de integrale voorwaarden. Misschien is het daarom dat het hier<br />

niet is opgenomen. Ik denk niet dat wij daar nog vragende partij voor zijn. Dat er bij<br />

hervergunning geen MER meer zou nodig zijn, schrijven we niet in onze nota. Misschien<br />

is het zo overgekomen omdat ik het vrij snel heb uitgelegd. We hebben dat in onze nota<br />

genuanceerd. We hebben een onderscheid gemaakt tussen drie gevallen: er is niets significants<br />

veranderd zodat het snel beslist is, er zijn enkele zaken veranderd in items die onderzocht<br />

waren in de MER en waarop we dieper moeten ingaan en er is zoveel veranderd dat<br />

er opnieuw een MER nodig is en de hele procedure doorlopen moet worden. Ik geloof wel<br />

dat je het aantal MER’s bij hervergunningen sterk moet reduceren. Dat is nodig, ook met<br />

de vergunningspiek richting 2011. Je kunt er al heel wat uit halen voor die bedrijven als je<br />

ze niet meer die MER-procedure laat doorlopen.<br />

Ik begrijp wat u zegt over het onderzoeken van de cumulatieve effecten, maar in Nederland<br />

waren er problemen, bijvoorbeeld rond fijn stof. In een bepaalde regio zou er geen<br />

enkele activiteit meer vergund kunnen worden omdat er drempels werden overschreden. Ik<br />

heb professor Backes hier toch horen zeggen dat ze van die benadering af moeten omdat<br />

ze niet werkt. Vanuit die optiek hebben we het in de nota geschreven.<br />

De heer Bart Martens: Ik heb professor Backes toen ook gevraagd hoe het komt dat onze<br />

Raad van State daar anders over oordeelt. Er zijn vergelijkbare procedures geweest, zoals<br />

een verzoek tot schorsing van het plan Gent-Sint-Pieters. Zij konden ook hard maken dat<br />

daardoor de normen voor fijn stof, die al worden overschreden, nog verder overschreden<br />

zullen worden. Onze Raad van State heeft geoordeeld dat het onvoldoende basis was om<br />

dat plan weer naar af te sturen.<br />

De professor heeft uitgelegd dat de Europese regelgeving anders is omgezet in de Nederlandse<br />

wetgeving dan in die van ons. Bij ons leidt het er niet toe – voor sommigen misschien<br />

spijtig genoeg – dat dergelijke plannen op die basis onderuit kunnen worden<br />

gehaald. Nederland heeft dat nu ook met de saldobenadering ondervangen. Nederland<br />

is vandaag dus niet meer op slot. We moeten eens grondig lezen wat professor Backes<br />

daarover heeft gezegd, wat betreft het verschil tussen onze wetgeving en de Nederlandse.<br />

De heer Lode Ceyssens: Op het einde stelt u dat men enkel beroep zou kunnen indienen als<br />

er bij een eerder inspraakmoment al bezwaar is. Moeten we er niet voor opletten dat bijgevolg<br />

onmiddellijk bij het openbaar onderzoek een regen van bezwaren wordt ingediend,<br />

omdat men zich het recht wil behouden op het einde nog beroepsprocedures in te spannen<br />

Moeten we dat niet meer geleid gaan doen, door te zeggen dat er enkel voortgeborduurd<br />

kan worden op eerder ingebrachte argumenten of gaan naar een ontvankelijkheid<br />

van beroepen Ik stel vandaag in de praktijk al vast dat door het nieuwe decreet Ruimtelijke<br />

Ordening, waar beroep mogelijk is door derden, bedrijven onder elkaar beroepen<br />

beginnen in te dienen. Als je de inhoud van die beroepen bekijkt, rijst de vraag of het<br />

beroep wordt ingediend om de collega drie maanden langer uit de markt te houden.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 131<br />

Ik deel de mening van de heer de Kort over de brandweer. Maar zolang de burgemeester<br />

hoofdelijk aansprakelijk blijft voor brandveiligheid, zal er in heel Vlaanderen geen enkele<br />

burgemeester aan welk brandweeradvies dan ook durven voorbij te gaan. We moeten<br />

bekijken hoe we verder omgaan met de brandveiligheid.<br />

De heer Karel Vervoort: Het is wel belangrijk, ook voor de ontwikkelaar, om bij het begin<br />

te weten wat de bezwaren zijn. Misschien worden er dan meer bezwaren ingediend pro<br />

forma, maar dat moet dan maar kritisch worden bekeken. Als het ongegrond is, is het<br />

ongegrond. Ik denk dat ze liever in het begin weten wie welke bedenking heeft dan aan het<br />

einde. Ik kan wel volgen dat je een bepaald type bezwaren zou bundelen en dat dan enkel<br />

tegen die zaken in de toekomst nog beroep kan worden ingesteld als er niet aan wordt<br />

tegemoetgekomen.<br />

Katleen Marien: Dat probleem zal zich minder stellen als er minder inspraakmomenten<br />

zijn. Als je vijf of zes inspraakmomenten hebt en er komt elke keer een ander bezwaar, is<br />

het heel moeilijk om je project te ontwikkelen. Het is een tegemoetkoming aan de vraag<br />

om zo snel mogelijk te weten wat de bezwaren zijn. Zo motiveer je de mensen om dat zo<br />

snel mogelijk te doen. Daar moet je een traject op zetten, om te zorgen dat iedereen het<br />

doet in het begin. Maar als je minder inspraakmomenten hebt, is deze regel minder nodig.<br />

2. Gedachtewisseling met Boerenbond en Algemeen Boerensyndicaat<br />

2.1. Uiteenzetting door de heer Peter Broeckx, ondervoorzitter Boerenbond<br />

De heer Peter Broeckx: Dank u wel, voorzitter en commissieleden, voor de gelegenheid<br />

om hier in dit debat onze voorstellen en opmerkingen te geven. Op heel wat punten loopt<br />

onze mening gelijk met die van de collega’s van Voka.<br />

Ik moet aan deze commissie niet uitleggen dat er meerdere initiatieven lopen en dat het<br />

voor ons op die manier niet altijd even duidelijk is waar het naartoe gaat. Is het enkel een<br />

infrastructuurdecreet of wat dan ook Onduidelijk in deze discussie is ook wat precies een<br />

groot en belangrijk investeringsproject is. Daar hadden we graag enige kwantificering. Wij<br />

vinden dat niet enkel voor grote maatschappelijk belangrijke projecten procedurevereenvoudigingen<br />

nodig zijn. Voor onze land- en tuinbouwbedrijven is dat ook belangrijk.<br />

Wij zijn zelf geen initiatiefnemer in deze discussie. We zijn wel stakeholder. In die zin<br />

belangt het ons wel aan. Land- en tuinbouwbedrijven, mestverwerkingsinstallaties en alle<br />

andere landbouwge relateerde installaties en gebouwen stuiten bij de inplanting ook op<br />

geregelde tijdstippen op dergelijke lange procedures. Voor mestverwerkingsinstallaties kan<br />

ook snel het syndroom ‘not in my backyard’ (nimbysyndroom) optreden, waardoor je in<br />

een procedureslag van meerdere jaren terechtkomt. Wij vragen om dat ook mee te nemen<br />

in de procedurevereenvoudiging. Wij zijn niet tegen vereenvoudiging op zich. We vinden<br />

het positief als het niet ten koste gaat van inspraak en geldt voor iedereen.<br />

De collega’s van Voka hebben al verwezen naar mogelijke oorzaken van vertraging. Er<br />

zijn verschillende bijsturingen mogelijk in de vergunnings- en planprocedures. De tijdwinst<br />

is daar volgens ons eerder beperkt. De grootste vertraging zit meestal in het laatste deel:<br />

politieke besluitvorming en juridische procedures.<br />

Wat de vereenvoudiging van procedures betreft, is er de verwijzing van de heer Martens<br />

naar de evergreens van Voka. Wij zetten in op de verdere integratie van milieu en stedenbouwkundige<br />

vergunning omdat die meldingsplicht voor ons niet alles oplost. Wij vinden<br />

dat de integratie van beide vergunningen moet kunnen en dat de verkokering bij de administraties<br />

moet worden opgelost.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


132 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Die administraties moeten mee helpen zoeken naar oplossingen voor bepaalde projecten.<br />

Enkel zeggen dat het niet kan, duurt veel te lang omdat men dan van het kastje naar de<br />

muur wordt gestuurd. Wij zijn dan ook tevreden dat dit is opgenomen in de beleidsbrief<br />

van minister Muyters.<br />

Het project-MER is al aan bod geweest. Wij onderschrijven die betere scoping van de<br />

omvang van het MER. Het ene bedrijf is het andere niet. We worden geconfronteerd<br />

met landbouwbedrijven op mensenmaat die op familiale wijze worden uitgebaat en die<br />

diezelfde MER-procedure moeten doorlopen als bijvoorbeeld Tessenderlo Chemie. Wanneer<br />

een deel van dat bedrijf aan hervergunning toe is, dan moet de volledige procedure<br />

opnieuw doorlopen worden. Dat lijkt ons niet zinvol.<br />

De harmonisatie van de significantiekaders is al aan bod geweest. Wij vragen een beperkte<br />

wijziging, geen nieuw rapport.<br />

Om problemen aan het eind van de rit te vermijden, moet er inspraak zijn op het juiste<br />

moment. Wanneer dat gebeurt op een vroeger moment in het proces, kunnen discussies<br />

worden vermeden.<br />

Een degelijk alternatievenonderzoek is voor ons minstens even belangrijk. Om achteraf<br />

niet volledig terug naar af te worden gestuurd, is het zinvol om tijdens het maatschappelijke<br />

debat de mogelijke alternatieven te onderzoeken.<br />

Er moeten billijke compensaties zijn voor burgers en landbouwbedrijven wier belangen<br />

worden geschaad.<br />

Inspraak op het juiste moment is belangrijk. Bij de RUP’s moet het maatschappelijk debat<br />

met het middenveld en de burgers veel vroeger gebeuren. Dat komt veel te laat aan bod in<br />

het proces. Dat bespaart later de nodige problemen aan het eind van het traject. Het zou<br />

niet onaardig zijn indien we in de procedures een aantal klikmomenten zouden kunnen<br />

inbouwen. Zodra een debat is afgesloten, kan dan de volgende stap worden gezet waar<br />

nadien niet meer op teruggekomen kan worden.<br />

Wat het plan-MER betreft, moet er meer inspraak zijn na de kennisgeving. Tijdens het<br />

openbaar onderzoek van het RUP worden bemerkingen en bezwaren met betrekking tot<br />

de plan-MER niet of onvoldoende behandeld.<br />

Wij vinden dat het alternatievenonderzoek onvoldoende is belicht. Dat moet gebeuren met<br />

een objectieve afweging van een aantal elementen. Als dat kan gebeuren op een vroeger<br />

moment, dan is dat nog geen politiek debat en kunnen er nog betere alternatieven worden<br />

onderzocht.<br />

Het zal u niet verbazen dat het landbouweffectenrapport (LER) voor ons heel belangrijk<br />

is in de afweging van een aantal zaken. Immers, de invloed van grote infrastructuurwerken<br />

op landbouw is meestal niet gering. Dit moet dan ook deel uitmaken van een dergelijke<br />

procedure.<br />

In het regeerakkoord wordt aangekondigd dat er een decreet zou komen over het flankerend<br />

beleid. Dat is positief omdat we dan een betere basis krijgen. Nu gaat het veeleer om<br />

een benadering ad hoc. In dossiers waar de impact niet gering is, is dat voor ons van heel<br />

groot belang. Dat decreet kan een betere rechtsgrond geven.<br />

De natuurcompensaties worden altijd gericht op landbouwgebieden. Ik denk dan heel<br />

specifiek aan de noord-zuidverbinding in Limburg. Dat is sinds lang een hangend dossier<br />

omdat wij ons daartegen verzetten. Aangezien de natuurcompensaties zich volledig<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 133<br />

richten op landbouwgebied, is de landbouw steeds de verliezer. Wij zeggen soms dat we<br />

dubbel worden geschoren, en dat kan pijn doen. Daar worden op lokaal vlak moeilijke<br />

debatten over gevoerd. Dat is moeilijk te verdedigen en te begrijpen, maar het is vaak een<br />

bittere pil om te slikken.<br />

Wat de speciale beschermingsgebieden betreft, legt Europa richtlijnen op die moeten worden<br />

gevolgd. Dat zal in de toekomst in Vlaanderen nog beter op muziek worden gezet<br />

zodra de instandhoudingsdoelstellingen zijn afgebakend of gerealiseerd.<br />

Wij vragen meer overleg om mee te kunnen helpen bepalen waar die compensaties moeten<br />

worden toegekend. We moeten zoeken naar landbouwminderwaardige gebieden, waardoor<br />

de schade voor land- en tuinbouw kan worden beperkt. Achteraf moeten de resultaten<br />

gemonitord worden.<br />

2.2. Uiteenzetting door de heer Guy Depraetere, algemeen secretaris van het Algemeen<br />

Boerensyndicaat<br />

De heer Guy Depraetere: Bij vergunningen en projecten zijn we, vanuit de landbouw, twee<br />

keer betrokken bij de zaak. Hier gaat het natuurlijk over grote projecten. Dat betekent dat<br />

we eventueel betrokken kunnen zijn als slachtoffer. Als ondernemers kunnen we ook zelf<br />

projecten opstellen. Dan hebben we een andere rol. We zouden dan natuurlijk willen dat<br />

de procedures snel doorlopen worden.<br />

De landbouwer is ook een belangrijke gebruiker van het platteland, van de grond zonder<br />

bebouwing. We hebben problemen, omdat we in Vlaanderen toch te maken hebben met<br />

een beperkte hoeveelheid grond, met een sterke verstedelijking. We zouden zeer goed moeten<br />

nadenken alvorens een andere bestemming te geven aan de grond.<br />

Er werden heel wat inspanningen geleverd om rechtszekerheid te geven aan de landbouwer<br />

door het geven van een statuut van agrarisch gebied. De boer heeft daardoor een<br />

betrekkelijke bedrijfszekerheid. Van 810.000 hectare zouden we moeten komen tot ongeveer<br />

750.000 hectare effectief agrarisch gebied. Op het einde van de vorige legislatuur was<br />

er 530.000 hectare herbevestigd agrarisch gebied (HAG). Dat lijkt goed. Het is echter<br />

een zoethoudertje. In een omzendbrief van voormalig minister Van Mechelen staat dat er<br />

voldoende terughoudendheid moest zijn indien men het HAG zou aansnijden. We moeten<br />

vaststellen dat men hier en daar het HAG al aan het aansnijden is. Men is nu, bijvoorbeeld,<br />

bezig met een openbaar onderzoek over een ring rond de West-<strong>Vlaams</strong>e landelijke<br />

gemeente Anzegem. Er zijn vier opties. Ze gaan alle door herbevestigd agrarisch gebied.<br />

Men neemt dus wel een loopje met dit statuut.<br />

In het verleden werden we vaak laat betrokken bij projecten. Soms moesten we aan de<br />

noodrem trekken. Net zoals onze collega’s van de Boerenbond hebben we vastgesteld dat<br />

het LER meestal niet wordt opgemaakt. We weten ook dat er heel wat communicatiestoornissen<br />

en -gebreken zijn geweest, waardoor de onwetendheid groot is. Onwetendheid<br />

betekent ook bedrijfsonzekerheid. We willen ook wijzen op de belangrijke rol die de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Landmaatschappij (VLM) kan spelen als brug tussen de plannenmakers en de<br />

landbouwsector.<br />

Grond is zeer schaars. Als we gronden verliezen, dan betekent dat ook dat we productiemiddelen<br />

en inkomsten verliezen. Als er dan nog natuur mee gemoeid is, verliezen we<br />

gronden in het kwadraat. Dat is des te pijnlijker.<br />

Het gaat niet alleen om het aantal hectare dat verloren gaat, maar ook om het ongemak<br />

om de grond te bewerken. Als men een perceel diagonaal in twee snijdt, gaat men van een<br />

rechthoek of vierkant over naar twee driehoeken. Het is niet evident om die grond efficiënt<br />

te beboeren.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


134 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Doordat de vraag naar grond enorm groot is, stijgt de grondprijs ook enorm. In de streek<br />

van Berlare, van het Waasland, is de prijs op twee jaar tijd verdubbeld. Voor ons is dat een<br />

kost. Onze prijzen verminderen ook stelselmatig, waardoor we in de problemen komen.<br />

Daarnet heb ik gezegd dat we soms ook investeerder zijn. De boer is meestal nauw betrokken<br />

bij het leven in een dorp en in de samenleving. Als hij dan zijn nek uitsteekt en een<br />

project wil realiseren, zien we dat hij steeds vaker van een kale reis terugkeert. Het nimbysyndroom<br />

is al aan bod gekomen. Maar ik heb het ook over het bouwen van een nieuwe<br />

stal, opslagplaatsen en biogasinstallaties. De actiecomités kopiëren gewoon de argumenten<br />

van de collega’s van een paar dorpen verder en bemoeilijken zo de zaak. Het kan<br />

lang duren vooraleer men een vergunning krijgt. Ooit heb ik een project willen realiseren.<br />

Uiteindelijk kwam ik terecht bij de Raad van State, die na negen jaar een uitspraak deed.<br />

Daarna had ik geen zin meer om verder te gaan. De inspraak moet natuurlijk gerespecteerd<br />

worden.<br />

Wat de communicatie betreft, moet er echt nagedacht worden over de manier waarop we<br />

de burgers beter kunnen informeren. Er zijn enorm veel mogelijkheden via het internet.<br />

Waarom kan de overheid geen deskundige uitleg geven over, bijvoorbeeld, biogasinstallaties,<br />

zodat men niet beïnvloed wordt door vaak valse argumenten en beweringen<br />

Een ander punt is het flankerend beleid. Het is van groot belang dat er bij elk groot project<br />

een flankerend beleid is. Het is natuurlijk de vraag wanneer dit nodig is. Voor een<br />

project van vijf hectare is dit allicht niet nodig.<br />

In het flankerend beleid is het belangrijk dat er een landbouwgevoeligheidsanalyse aanwezig<br />

is, voor de projecten van start gaan. Wat is de intensiteit van de landbouw enzovoort<br />

Het LER is ook belangrijk, maar dat is hier al vermeld. Er is een testcase bezig in de<br />

Kalkense Meersen. We hebben gemerkt dat de procedure behoorlijk werkt en dat er veel<br />

inspraak is van de landbouworganisaties, de natuurorganisaties enzovoort.<br />

Men moet het ook hebben over de planschade, de wederbeleggingsvergoeding, de<br />

uittredings vergoeding en de aankoopplicht van de overheid. Dit is essentieel om ervoor<br />

te zorgen dat de getroffen landbouwers niet met een kluitje in het riet worden gestuurd en<br />

op een billijke manier worden vergoed. Het morele aspect – het verdriet van een gezin dat<br />

moet stoppen met boeren of moet verhuizen – kan je niet vergoeden. Ook het percentage<br />

areaalverlies en de leefbaarheidsdrempel moeten worden onderzocht.<br />

Een ander belangrijk aspect is de Grondenbank. Dit is ook getoetst in het project van<br />

de Kalkense Meersen. Er is al een beetje grond in de Grondenbank, wat niet evident is<br />

omdat de grondvraag van de boeren in de omgeving heel groot is. We stellen wel vast dat<br />

die grond zeer versnipperd is. Een boer is bijvoorbeeld twaalf hectare kwijt. De overheid<br />

biedt er zes aan, maar op vier verschillende plaatsen. Dat is niet evident. Het is dus essentieel<br />

om aan een Grondenbank een beknopt ruilverkavelingsproject te koppelen. Het is<br />

ook belangrijk dat de boeren die grenzen aan het project en dus ook de nadelen van het<br />

project ondervinden – omdat de grond duur wordt – erbij betrokken worden. Het is zeer<br />

belangrijk om hier voldoende aandacht aan te besteden.<br />

Dan is er ook de wijkersstimulus: een toeslag als men zijn activiteit vroegtijdig wil beëindigen.<br />

Er moet ook nog worden gewerkt aan de bedrijfsverplaatsing. Sommige boeren hebben<br />

mooie kansen voorbij zien gaan, omdat ze niet over de nodige middelen beschikten.<br />

Er moet ook een vergoeding worden bepaald voor andere schadeclaims. Het is belangrijk<br />

om de hoogte van de vergoedingen te kennen om op tijd het budget te kunnen inschatten.<br />

Tot slot willen we een aantal oplossingen voorstellen. Inspraak moet zeker vroegtijdig<br />

gebeuren zodat men weet waar men aan toe is. Er moet voldoende transparantie zijn. Mis-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 135<br />

schien zijn er vooraf consensusafspraken mogelijk. Er moet ook transparantie zijn over de<br />

vergoedingen die volgens de marktwaarde moeten zijn. In een conjunctuur met stijgende<br />

grondprijzen is dit van belang. Er is flankerend beleid nodig, zoals bijvoorbeeld bij het<br />

Sigmaplan. De vraag is natuurlijk vanaf wanneer dat flankerend beleid nodig is.<br />

Het is ook heel belangrijk dat de communicatie duidelijk en uniform gebeurt. De landbouwer<br />

zit in een dubbele rol. Enerzijds is hij slachtoffer omdat hij grond verliest en moet<br />

hij dus goed geïnformeerd worden, zodat hij weet waar hij aan toe is. Anderzijds moet er<br />

ook juist en correct gecommuniceerd worden naar de burgers wanneer hij zelf initiatiefnemer<br />

is, zodat protest beperkt kan worden gehouden.<br />

2.3. Bespreking<br />

De voorzitter: U hebt heel terecht gezegd dat men soms twee petjes op heeft. Enerzijds de<br />

boer die klaagt dat het ingewikkeld is en lang duurt om bijvoorbeeld een mestvergunning<br />

te krijgen. Wij zijn ook vragende partij om sneller te kunnen werken. Anderzijds pleit u,<br />

als ik het goed begrijp, voor een nieuw effectenrapport dat veralgemeend zou moeten worden.<br />

Maar dat is weer een nieuwe stap in de procedure.<br />

De heer Guy Depraetere: Als het kader op voorhand is gemaakt, dan kan het toch veel<br />

sneller gaan. Wij zijn te lang en te veel als assepoesters behandeld. De boer was onbelangrijk:<br />

“De boeren klagen altijd”. Maar ik vind dat wij ook recht hebben op een billijke<br />

vergoeding.<br />

De voorzitter: We kennen de problematiek. De vrije ruimte die er nog is in Vlaanderen, is<br />

er in grote mate dankzij de landbouw. Er is het fenomeen van de schaalvergroting waardoor<br />

het aantal bedrijven afneemt en de andere bedrijven meer oppervlakte nodig hebben.<br />

Waar eindigt het Er is druk van onderuit. Er zijn de hoge prijzen. Maar Vlaanderen is<br />

ook vol. Er zijn gemiddeld 450 inwoners per vierkante kilometer, wat een druk uitoefent<br />

op de ruimte. Als er een nieuwe weg of een nieuwe woonwijk komt, komt die in de vrije<br />

ruimte.<br />

We zouden inderdaad tot een effectenrapport moeten komen, tot een soort van geïntegreerde<br />

benadering waarbij de economische parameters vanuit de landbouw in de weegschaal<br />

worden gelegd met andere parameters. Men heeft gesproken over de verkokering<br />

in de administratie, maar ook in de commissie en in de beleidsdomeinen. We zouden dat<br />

moeten kunnen doorbreken. De landbouwsector zou daarin een heel belangrijke speler en<br />

rechtstreekse actor zijn.<br />

De heer Peter Broeckx: Het LER zou op die manier – als het een geïntegreerde toets kan<br />

zijn, vroeg genoeg in het proces – niet vertragend moeten werken.<br />

De heer Lode Ceyssens: Het LER is een heel belangrijk rapport voor de landbouw. Ik<br />

denk dat de conclusie is dat een aantal zaken parallel moeten lopen.<br />

We hebben het in deze commissie al gehad over de vraag of de MER louter milieueffectenrapportage<br />

moet zijn of meer. Ziet u een rol voor het LER in het alternatievenonderzoek<br />

vooraf of louter in functie van de MER<br />

Mevrouw Saartje Degelin, adviseur Ruimtelijke Ordening en Natuur Boerenbond: Het<br />

LER is sowieso belangrijk in het alternatievenonderzoek. Nu proberen wij als landbouworganisatie<br />

bij de kennisgeving van het plan-MER, te pleiten voor zo’n LER. Het is voor<br />

ons als sector een beetje frustrerend om vast te stellen dat bij bepaalde projecten die voor<br />

99 percent in landbouwgebied liggen, er bij wijze van spreken 300 toetsen gebeuren, maar<br />

het enige dat niet is onderzocht, de effecten op de landbouw zijn.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


136 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

We weten dat er op dit moment niet in een decretale basis is voorzien voor het opnemen<br />

van een LER. Voor ons is het telkens opnieuw een strijd, als we zien dat een project een<br />

grote impact zal hebben op de landbouw, om dat ergens in te schuiven. Op dit ogenblik<br />

zeker rijst de vraag dan vaak wie daarvoor zal betalen. Iedereen is het erover eens dat er<br />

een LER nodig is, maar het financiële aspect vormt de grootste reden waarom de discussie<br />

dan meestal stropt.<br />

De heer Lode Ceyssens: Het MER is dus voor u eigenlijk de noodrem.<br />

Mevrouw Saartje Degelin: Op dit ogenblik is dat de noodrem.<br />

De heer Bart Martens: Ik vond het een heldere uiteenzetting. Bij vele strategisch belangrijke<br />

projecten, of het nu gaat over lijninfrastructuur, nieuwe industriegebieden of wat dan<br />

ook, zal de oplossing er vaak in bestaan het projectgebied wat groter te maken. Binnen dat<br />

ruimer gebied kunnen er compensaties worden geregeld, kan er worden gezocht naar bijkomend<br />

herbevestigd agrarisch gebied. De openruimtediscussies hangen daarmee samen.<br />

Dat is eigenlijk in tegenspraak met wat sommigen bepleiten, namelijk dat voor een aantal<br />

projecten stedenbouwkundige vergunningen moeten kunnen worden verstrekt alvorens<br />

het RUP is opgemaakt. Dan wordt de kans gemist om zo’n project in te bedden in zijn<br />

ruimere omgeving. Ik vraag me af of de landbouworganisaties de mening zijn toegedaan<br />

dat die projecten moeten worden ingebed in een ruimer kader en dat zo’n breder RUP<br />

daarvoor veeleer kansen biedt dan dat het een vertragende factor is.<br />

De heer Peter Broeckx: We zijn daar niet tegen. Men moet dat inderdaad in dat alternatievenonderzoek<br />

vroeger in het hele project kunnen opnemen, en dan met de nodige<br />

inspraak een maatschappelijk debat kunnen voeren. Daarmee zijn we het eens.<br />

De voorzitter: In het kader van ons structuurplan hadden we het volgende aangedurfd<br />

in onze regio, die een overgangsregio is tussen de zandgrond van de Kempen en de leemgrond<br />

van Haspengouw. Dat is ideale grond voor bloemen en planten. Voor de glastuinbouw<br />

waren we aan het zoeken naar 30 à 40 hectare. We hadden een zoekzone van 300<br />

à 350 hectare afgebakend. Alleen al het idee dat dat daar zou komen, zorgde voor betogingen<br />

voor het stadhuis, voor zwarte vlaggen. Het is in Vlaanderen anno 2010 dus niet<br />

gemakkelijk om die heel ruime oefening nog te maken.<br />

De heer Peter Broeckx: Alles wat men onderneemt, zorgt inderdaad voor zenuwachtigheid.<br />

Alleen al zoekzones voor glastuinbouw in de Noorderkempen zorgen voor speculatie.<br />

Daarom kan een goed functionerende Grondenbank daadwerkelijk een bijdrage<br />

leveren. Er is in de nota nog een bijlage opgenomen van voorstellen en ideeën die voor dat<br />

flankerend beleid in overweging kunnen worden genomen.<br />

3. Gedachtewisseling met de heer Erik Grietens, beleidsmedewerker integraal ruimtebeheer,<br />

juridische en sociale instrumenten van de Bond Beter Leefmilieu (BBL)<br />

3.1. Uiteenzetting door de heer Erik Grietens<br />

De heer Erik Grietens: Ik wil eerst in het algemeen onze positie als milieukoepel weergeven,<br />

en een aantal ervaringen geven.<br />

Ook wij vinden dat processen voor grote maatschappelijke projecten zeker beter en sneller<br />

kunnen verlopen. De sleutel ligt volgens ons in eerste instantie in betere en vroegere<br />

inspraak – het is hier al meermaals aan bod gekomen – en in een beter onderbouwen van<br />

plannen.<br />

Ik wil er ook op wijzen dat het niet alleen gaat over de grote economische projecten, zoals<br />

bedrijventerreinen en haveninfrastructuurprojecten, maar net zo goed over veeleer eco-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 137<br />

logische projecten, zoals stadsbossen en het aanleggen van overstromingsgebieden. Een<br />

voorbeeld is ook de inplanting van windmolenparken. Ook daar komen een aantal van de<br />

problemen die hier al een paar maal ter sprake zijn geweest, regelmatig aan bod.<br />

Ik kom tot een aantal ervaringen. We hameren er al jaren op dat inspraak te laat komt.<br />

Het is hier al meermaals gezegd. Zo wordt bijvoorbeeld het openbaar onderzoek over een<br />

ruimtelijk uitvoeringsplan pas georganiseerd nadat het bevoegde politieke bestuur er een<br />

principiële beslissing over heeft genomen. Dan is er eigenlijk al een politieke afweging<br />

gemaakt, waardoor er geen echte discussie meer mogelijk is over de grond van de zaak,<br />

over de kern van het probleem. Alternatieven kunnen op dat moment niet meer aan bod<br />

komen. Als er wel nog alternatieven worden voorgesteld tijdens een openbaar onderzoek,<br />

bijvoorbeeld van een alternatieve inplantingsplaats bij een RUP, kan daar niet meer op<br />

worden ingegaan. Dat zou immers betekenen dat de procedure helemaal opnieuw moet<br />

beginnen.<br />

Dat inspraak te laat komt in de procedure, zorgt ervoor dat er heel wat gefrustreerde<br />

bezwaarschriften worden ingediend, en dat er veeleer sprake is van tegenspraak dan van<br />

inspraak. Mensen kunnen alleen nog maar tegen iets reageren. Ze kunnen niet meer hun<br />

eigen voorstellen indienen. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat mensen gaan kijken naar<br />

procedurele details. Het is heel opvallend dat bewoners of comités nu al in de fase van<br />

een openbaar onderzoek advocaten beginnen in te schakelen. Vroeger was dat zeker niet<br />

het geval. Vroeger vonden er toch meer inhoudelijke discussies plaats. Dit wordt steeds<br />

meer ‘verjuridiseerd’. Een echte inhoudelijke discussie is op dat moment immers niet meer<br />

mogelijk, dus hopen burgers of verenigingen een project tegen te houden via een juridische<br />

aanpak, via het inzetten op procedures.<br />

Er werd hier heel vaak verwezen naar MER’s als elementen die de procedures vertragen.<br />

Als milieubeweging zijn ook wij allesbehalve tevreden over de manier waarop dat vandaag<br />

gebeurt. Op de eerste plaats worden heel wat MER’s niet gemaakt voor datgene waarvoor<br />

ze bedoeld zijn, namelijk het in kaart brengen van de milieueffecten van een aantal<br />

mogelijke alternatieven. Zo merken we dat MER’s vaak worden gebruikt om bijvoorbeeld<br />

economische afwegingen te maken. Bijvoorbeeld de <strong>Vlaams</strong>e Havencommissie heeft dat<br />

opgemerkt in haar advies over het strategisch plan voor de haven van Antwerpen. We zien<br />

ook meermaals dat MER’s worden gebruikt om een project vooraf te legitimeren, maar<br />

eigenlijk niet meer om de eigenlijke milieueffecten in kaart te brengen.<br />

Wat de mogelijke oplossingen betreft, volgt mijn uiteenzetting de indeling van projecten<br />

in drie grote fases. Er is de conceptfase of de voorbereidende fase. Er is de formele planningsfase,<br />

waarbij het RUP en het MER worden opgemaakt en de bouw- en milieuvergunningen<br />

worden aangevraagd. Er is ten slotte de uitvoeringsfase, de werffase.<br />

Zeker voor grote projecten kruipt in de conceptfase de meeste tijd. Dat bleek uit de uiteenzetting<br />

die de Vereniging voor Ruimte en Planning hier heeft gegeven. Zij maakte een analyse<br />

van het project Gent-Sint-Pieters. Daaruit bleek dat die voorbereidende fase zeven tot<br />

acht jaar in beslag had genomen. Dan was er ongeveer twee jaar nodig geweest voor het<br />

MER, het RUP en de vergunningen, en dan nog enkele jaren voor de werf. Dat de meeste<br />

tijd naar die voorbereidingsfase gaat, zien we ook bij de havenontwikkelingsprojecten.<br />

Dat bleek uit het advies van de <strong>Vlaams</strong>e Havencommissie. Omdat daar het meeste tijd in<br />

kruipt, is daar ook de meeste tijdwinst te boeken.<br />

Die conceptfase vindt nu meestal plaats achter gesloten deuren en resulteert dan in een<br />

politiek akkoord. Er wordt bijvoorbeeld over een congestieprobleem overlegd achter de<br />

schermen, tussen de administratie en de politieke overheid. Dan komt er een plan voor bijvoorbeeld<br />

de aanleg van een nieuwe weg. Daar wordt een politiek akkoord over gesloten.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


138 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Er wordt een RUP opgemaakt. Dan komt pas het openbaar onderzoek. En dan volgen het<br />

protest en alle verzuurde juridische reacties die we kennen.<br />

Zeker die grote projecten kunnen vlotter verlopen vanaf de start. Je moet al in de conceptfase<br />

werken met een transparant proces. Dit proces moet een open einde hebben: het mag<br />

niet van tevoren vaststaan welk concreet project het zal worden. Er moet worden vertrokken<br />

van een probleemstelling en er moet worden bekeken welke mogelijke oplossingen er<br />

zijn en welke uiteindelijk de meest optimale oplossing is voor dat specifieke probleem. Er<br />

moet in zo’n transparant proces rekening worden gehouden met alternatieven die vanuit<br />

de bevolking, het middenveld of de adviesraden worden geformuleerd.<br />

Het is ook interessant om voor de aansturing van de conceptfase te werken met een breed<br />

samengestelde stuurgroep, een overleg van stakeholders. In de literatuur wordt in dat verband<br />

verwezen naar het feit dat een dergelijke stuurgroep vaak start met het zogenaamde<br />

‘joint fact finding’. Elke belangengroep legt zijn problemen op tafel. Daardoor ontstaat er<br />

een beter wederzijds begrip voor de uiteenlopende belangen. Zo’n stuurgroep kan nadien<br />

ook instaan voor de begeleiding van een aantal onderzoeken, bijvoorbeeld van de milieueffectenrapportage<br />

of van de kosten-batenanalyse.<br />

Het strategische MER mag niet worden gebruikt om één bepaald project te legitimeren.<br />

Het moet objectieve informatie aanleveren om het politieke debat en de maatschappelijke<br />

discussie die dan volgen over mogelijke alternatieven en oplossingen te voeden. In die strategische<br />

fase kunnen die rapporten veel korter en krachtiger zijn dan vandaag het geval is.<br />

Ik schrijf ‘strategische (M)ER’. Die ‘M’ staat tussen aanhalingstekens omdat wij vinden<br />

dat er moet worden afgestapt van die aparte benadering: milieueffectenrapport, mobiliteitseffectenrapport,<br />

landbouweffectenrapport en maatschappelijke kosten-batenanalyse.<br />

Je moet, zeker in die conceptfase, gaan naar een strategisch effectenrapport. De Minaraad<br />

noemt het in een van zijn adviezen een ‘integer’, een integraal effectenrapport. Daarin<br />

komen alle soorten effecten aan bod en wordt alle nodige informatie geboden, zodat in<br />

een maatschappelijk debat een beslissing kan worden genomen over het meest gewenste<br />

alternatief.<br />

Belangrijk is vooral dat ervoor wordt gezorgd dat discussies over het onderzoek zelf worden<br />

uitgesloten. Dat bleek heel duidelijk bij de saga over de Oosterweelverbinding. Op een<br />

bepaald moment werd er meer gediscussieerd over wat er al dan niet in het MER stond,<br />

dan over de ingreep op zich. Dat moet en kan vermeden worden door ervoor te zorgen dat<br />

die rapporten veel korter en krachtiger zijn, in plaats van dikke pakken papier van duizenden<br />

bladzijden waarvan niemand nog iets verstaat.<br />

Het moeten vooral rapporten zijn met duidelijke cijfers, op basis van beschikbare modellen<br />

en die nagerekend kunnen worden. Het model Calculation of Air pollution from<br />

Road traffic (CAR-model) wordt bijvoorbeeld veelvuldig gebruikt om de effecten van<br />

een project op de luchtkwaliteit te bestuderen. Er zijn standaardmethodieken voor maatschappelijke<br />

kosten-batenanalyses. Als er in een conceptfase strategische effecten worden<br />

onderzocht, moeten die resultaten openbaar, bijvoorbeeld op een website, bekend worden<br />

gemaakt. De modellen zelf, zoals de methodiek voor de MKBA, moeten ook beschikbaar<br />

zijn, zodat men kan nagaan hoe de kosten en baten berekend zijn. Niet enkel de cijfers,<br />

maar ook de modellen en de manier waarop ze berekend zijn, moeten beschikbaar zijn.<br />

De kritische burger die dat wil, kan dat dan narekenen. Dan gaat de discussie niet over het<br />

onderzoek zelf en de resultaten, maar wel over de mogelijke alternatieven.<br />

Om ervoor te zorgen dat zo’n proces objectief verloopt, kan ervoor worden gekozen om<br />

het te laten aansturen door een klankbordgroep waarin alle stakeholders vertegenwoordigd<br />

zijn. Men zou ook kunnen werken met second opinions, zoals dat in Nederland af en<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 139<br />

toe gebeurt. In Nederland doet het Rekenhof dat bijvoorbeeld regelmatig voor KBA’s en<br />

het Planbureau voor MER’s. Bij ons zou daarover ook kunnen worden nagedacht.<br />

Op het moment dat de strategische effecten van verschillende varianten in beeld zijn<br />

gebracht, moet er een maatschappelijk debat kunnen plaatsvinden. Zeker voor grote infrastructuurprojecten<br />

heeft het parlement een belangrijke rol te spelen in dat open maatschappelijk<br />

debat.<br />

Ik heb enkele voorbeelden waar het proces goed is verlopen. Een eerste goed voorbeeld is<br />

Projectdirectie ontwikkelingsschets Schelde-estuarium (ProSes): het proces dat uiteindelijk<br />

heeft geleid tot de verdieping van de Schelde. Daar heeft men gewerkt met een breed<br />

samengestelde stuurgroep. Het was extra gecompliceerd omdat het <strong>Vlaams</strong>-Nederlands<br />

was. Men is begonnen met een proces van ‘joint fact finding’: welke belangen spelen hier<br />

Dat zijn de economische belangen, waarvoor de verdieping bedoeld is, maar evengoed<br />

de milieubelangen met de bescherming van de natuur in het Schelde-estuarium, de landbouwbelangen<br />

en de lokale belangen met de bescherming tegen overstroming. Via een<br />

breed gedragen probleemanalyse is men de verschillende opties gaan onderzoeken en is<br />

men de verschillende strategische effecten gaan bekijken op een heel open manier. Die<br />

resultaten staan allemaal op de website van ProSes. Uiteindelijk is men tot een voorstel<br />

voor de verdieping gekomen, met daaraan tegelijk gekoppeld voorstellen voor natuurlijkheid<br />

en veiligheid bij overstromingen. Er werden bijkomende overstromingsgebieden<br />

gepland.<br />

Een ander goed voorbeeld is het zogenaamde Stakeholders Adviesforum Kanaal Gent-<br />

Terneuzen (SAF KGT). De BBL was daar mee onderdeel van. Het was opnieuw een breed<br />

samengesteld forum van stakeholders. Er is ook vertrokken van een brede probleemstelling.<br />

Uiteindelijk is men na zo’n transparant proces, waarvan alle onderzoeken en overlegverslagen<br />

beschikbaar zijn op de website, tot een voorkeursalternatief gekomen: een<br />

nieuwe zeesluis binnen het bestaande sluizencomplex in Terneuzen met randvoorwaarden<br />

op het vlak van waterbalans, verzilting, bescherming van natuurwaarden en dergelijke.<br />

Dat zijn robuuste besluiten. Zelfs als er politiek geïnspireerd protest tegen komt, zelfs<br />

van premier Balkenende van Nederland zoals bij de verdieping van de Schelde, kunnen<br />

die beslissingen door hun degelijke voorbereiding, de open manier waarop ze tot stand<br />

gekomen zijn en door hun breed maatschappelijk draagvlak niet zomaar van tafel worden<br />

geveegd. Ze bieden een goede basis om de uitvoering sneller en beter te laten verlopen.<br />

Ik geef nog twee andere voorbeelden, die zich meer op lokaal niveau situeren, meer<br />

bepaald in Antwerpen en Gent. In Antwerpen heb je twee zeer interessante projecten,<br />

namelijk ‘De kaaien zijn van ons’, over de heraanleg van de kaaien in Antwerpen, en Park<br />

Spoor Noord. Die twee projecten zijn met een heel open en transparant proces gestart.<br />

De uitvoering heeft ervoor gezorgd dat er een brede maatschappelijke consensus rond is<br />

ontstaan.<br />

In Gent heeft men intussen de traditie opgebouwd om de ruimtelijke uitvoeringsplannen<br />

die de stad zelf opmaakt, al in de voorfase, dus nog voor er politieke beslissingen over<br />

worden genomen, voor te leggen op hoorzittingen en dergelijke meer. Ik zit zelf in de<br />

gemeentelijke commissie Ruimtelijke Ordening van de stad Gent. Het is heel opvallend<br />

dat er, precies door met zo’n open en transparante startprocedure te werken, in het uiteindelijke<br />

openbare onderzoek zeer weinig bezwaarschriften worden ingediend. Dat heeft<br />

veel te maken met het feit dat veel van die discussies al beslecht worden in de vroege fase,<br />

dus voordat de eigenlijke plannen worden vastgelegd.<br />

De tweede stap is de formele planfase zelf, met de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen<br />

en de milieu- en bouwvergunningen. Als je met zo’n open en transparante<br />

conceptfase start, heb je het voordeel dat de project-MER alleen nog over de gekozen<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


140 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

oplossing moet gaan. Je moet geen beleidsalternatieven meer onderzoeken, waardoor die<br />

fase vlotter kan verlopen.<br />

Daarnaast is er, zeker voor grote projecten, nog veel tijdwinst mogelijk door openbare<br />

onderzoeken samen te voeren. Nu heb je een openbaar onderzoek voor het ruimtelijk uitvoeringsplan,<br />

nadien een voor de bouwvergunning en vervolgens nog een voor de milieuvergunning.<br />

Dat zorgt voor veel onduidelijkheid. Burgers begrijpen het onderscheid vaak<br />

niet, en als ze bijvoorbeeld een milieubezwaar indienen in het kader van een bouwvergunning<br />

of een ruimtelijk uitvoeringsplan, krijgen ze vaak te horen dat het bezwaar niet<br />

ontvankelijk is omdat op dat moment niet naar de milieueffecten wordt gekeken, en vice<br />

versa.<br />

Het samenvoegen van al die openbare onderzoeken in één openbaar onderzoek zou voor<br />

meer duidelijkheid en minder frustraties bij de bevolking zorgen, en zou tegelijkertijd ook<br />

tijdwinst opleveren.<br />

Dat veronderstelt wel – en dat is iets waar wij weinig ervaring mee hebben – dat we moeten<br />

gaan naar veel meer uitvoeringsgerichte plannen. Een ruimtelijk uitvoeringsplan is nu<br />

meestal gewoon een bestemmingsplan, waarop men een paarse of een rode vlek inkleurt.<br />

De exacte invulling daarvan wordt dan bekeken in een bouwvergunning, de milieueffecten<br />

worden nog eens apart bekeken in een milieuvergunning. We moeten veel meer gaan naar<br />

geïntegreerde actieplannen, waarin al die zaken tegelijk aan bod komen en waarin bijvoorbeeld<br />

ook het flankerend beleid wordt meegenomen, en waarbij je niet die vaak kunstmatige<br />

opdeling in plannen en vergunning hebt. Dat veronderstelt dan weer een betere<br />

integratie van de bouw- en de milieuvergunning.<br />

In de tweede fase kan zo’n meer uitvoeringsgerichte planning alleen maar lukken als je<br />

in de eerste fase een maatschappelijk draagvlak hebt op basis van een openbare en goed<br />

onderbouwde conceptfase.<br />

Ten slotte kan ook de uitvoeringsfase of de werffase veel vlotter verlopen als je in de conceptfase<br />

start met een breed maatschappelijk debat en als de fundamentele discussies en<br />

de discussies over eigendomsbelangen en dergelijke al beslecht zijn vooraleer de werken<br />

starten. Ik denk dan bijvoorbeeld aan compensaties voor natuur en landbouw, over mogelijkheden<br />

inzake grondruil en dergelijke meer.<br />

Het is ook belangrijk dat er bij de uitvoeringsfase een duidelijker onderscheid wordt<br />

gemaakt tussen het projectmanagement en het procesmanagement. Dat moeten twee<br />

aparte zaken zijn. Nu zijn die vaak versmolten en merken we dat degene die verantwoordelijk<br />

is voor het proces, tegelijkertijd ook verantwoordelijk is voor het project als<br />

dusdanig. Dat maakt dat het, zeker door de bevolking, niet meer als een onafhankelijk<br />

procesmanagement wordt beschouwd. Dat was bijvoorbeeld heel duidelijk het geval bij de<br />

Oosterweelverbinding en de BAM, die de twee rollen tegelijk op zich heeft genomen. Dat<br />

geeft aanleiding tot wrevel en frustratie.<br />

Er is hier al verschillende keren verwezen naar de verkokering van de administratie. Wij<br />

merken op het terrein dat dat soms echt problematisch aan het worden is. Een betere<br />

samenwerking tussen de verschillende administraties, zeker tussen de milieuadministaties<br />

en de ruimtelijkeordenings administraties, is echt belangrijk om tot een vlottere uitvoering<br />

van allerhande projecten te kunnen komen.<br />

3.2. Bespreking<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Ik heb één opmerking bij de voorbeelden die u aanhaalt. Er is<br />

natuurlijk een wereld van verschil tussen het creëren van een draagvlak voor een project<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 141<br />

als Park Spoor Noord, waarbij de omwonenden hun huizen in waarde kunnen zien stijgen<br />

door de aanleg van een groenzone, en het creëren van een draagvlak voor pakweg de<br />

Lange Wapper die om de hoek wordt aangelegd.<br />

De heer Erik Grietens: Het voorbeeld van Park Spoor Noord heb ik niet zozeer gegeven<br />

vanwege het maatschappelijke draagvlak. Ik kan misschien beter verwijzen naar ProSes,<br />

de verdieping van de Schelde, waar de tegenstellingen tussen de belangen in het begin<br />

bijzonder groot waren. De milieusector stond daar met getrokken messen tegenover de<br />

landbouw, en we stonden dan ook nog eens allemaal samen met getrokken messen tegenover<br />

de havenbelangen. Er was duidelijk sprake van tegengestelde belangen, en toch is het<br />

gelukt, weliswaar ook met de nodige tijdsinvesteringen en het nodige onderzoek. We moeten<br />

ook niet de illusie hebben dat zo’n groot werk op een jaar tijd kan worden gerealiseerd.<br />

Wat ik met die andere voorbeelden wou aantonen, is dat het belangrijk is dat je heel vroeg<br />

met openbaarheid begint om een draagvlak te krijgen, of het nu voor een park is of voor<br />

andere zaken. Op die manier krijg je minder bezwaren op het moment dat de formele procedures<br />

starten.<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Ten gronde ben ik het met u eens, maar het ene project is het<br />

andere niet.<br />

De heer Erik Grietens: Park Spoor Noord gaat trouwens over veel meer dan alleen maar<br />

een park. Daar zitten bijvoorbeeld ook zeer grote vastgoedprojecten in.<br />

De heer Ludwig Caluwé: Ik ben het ermee eens dat we naar een strategisch effectenrapport<br />

moeten gaan en dat er nood is aan een globale integratie en een betere uitwerking van het<br />

voortraject, maar toch moeten we ook naar de mogelijke problemen en mogelijke punten<br />

van kritiek kijken. Gaan we bijvoorbeeld niet vaker meemaken dat, wanneer we breed<br />

gaan kijken waar iets het best wordt ingeplant, een heel grote groep van mensen verontrust<br />

zal raken die finaal nochtans niet gestoord wordt door de uiteindelijke keuze Vandaag<br />

maken we dat al vaak mee. Wanneer men met zoekzones werkt, zien we dat iedereen<br />

die in of aan de rand van die zoekzone valt, verontrust raakt.<br />

Wat de keuze van voorbeelden van geslaagden betreft, heb ik een aantal bedenkingen<br />

om daar ProSes bij te zetten. ProSes was heel goed om een project tussen Nederland en<br />

Vlaanderen tot een goed einde te brengen, in vergelijking met bijvoorbeeld de IJzeren<br />

Rijn.<br />

De stakeholders haven, natuur, landbouw worden in een te late fase betrokken. Bij de<br />

ontwikkeling van de langetermijnvisie was landbouw niet betrokken, met alle problemen<br />

van dien.<br />

Er was een verdrag. Indien men een referendum had gehouden in Zeeland, ondanks het<br />

prachtige ProSes-traject, over de verdieping van de Westerschelde, had men geen meerderheid<br />

gevonden.<br />

De heer Dirk de Kort: Wat bedoelt u met meer uitvoeringsgerichte plannen Tijdens een<br />

van de hoorzittingen heeft de <strong>Vlaams</strong>e Confederatie Bouw hier gewezen op het ruimtelijke<br />

management. Wij leggen alles te veel vast in plannen, waardoor we vastlopen. Zullen we<br />

met meer uitvoeringsgerichte plannen niet te veel in detail gaan, waardoor nadien heel de<br />

planprocedure opnieuw moet worden doorlopen zodra zich een wijziging voordoet<br />

De heer Erik Grietens: Ik heb het zelf altijd een slecht idee gevonden om te werken met<br />

zoekzones. Men gaat een zone dan heel duidelijk afbakenen. Iedereen die daar woont of<br />

een eigendom heeft, is dan onmiddellijk gealarmeerd. In andere dossiers hebben we ook<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


142 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

al gemerkt dat zoekzones soms leiden tot speculatieve aankopen. Dat is niet zo’n goede<br />

manier van werken. We kunnen beter vertrekken vanuit de problematiek. Bij de glastuinbouw<br />

is het probleem dat er een tekort is aan ruimte voor die glastuinbouw. Daarover kan<br />

dan een maatschappelijk debat worden opgestart. Daar zullen wellicht alternatieven of<br />

mogelijkheden uit komen zonder dat er moet worden gewerkt met een zoekzone.<br />

Wat ProSes betreft, deel ik de kritiek dat de landbouw daar te laat in vertegenwoordigd<br />

was. Dat was ook het geval voor het voorbeeld van het stakeholdersadvies Kanaal Gent-<br />

Terneuzen. Daar was de landbouw helemaal niet bij betrokken. Bij de start van een proces<br />

moeten de stakeholders zo goed en breed mogelijk worden samengesteld.<br />

Dat er in Zeeland geen meerderheid bestaat voor de verdieping, dat durf ik niet te zeggen.<br />

De vertegenwoordigers van het gemeentelijke en provinciale niveau zaten daar wel mee<br />

aan tafel. Als ze daar problemen mee hadden, hadden ze dat daar moeten zeggen.<br />

We merkten ook uit de reacties in Nederland, toen het protest weer naar boven begon te<br />

komen, dat de gemaakte afspraken niet zomaar opzij kon worden geschoven omdat ook<br />

de milieuverenigingen en andere belangengroepen positie hadden gekozen pro ProSes. Dat<br />

maakt dat die beslissing stevig was en uiteindelijk overeind is gebleven.<br />

De laatste vraag ging over het meer uitvoeringsgericht plan. Ik heb zelf geen kant-enklaar<br />

voorstel. Het valt me dikwijls op dat er een heel kunstmatige opdeling is. Er is een<br />

opeenvolging van fases. Eerst is er het ruimtelijk uitvoeringsplan waar alleen maar een<br />

aantal bestemmingen worden vastgelegd. Je weet dan nog niet veel. Er komen reacties op<br />

omdat mensen een aantal dingen niet goed weten: hoe zal dat worden ingericht, hoe hoog<br />

zal er worden gebouwd, welk flankerend beleid zal ertegenover staan, wat zal de milieuimpact<br />

zijn Men zou meer naar echte actieplannen kunnen gaan op projectniveau. Zeker<br />

voor projecten is het belangrijk dat al die zaken meer geïntegreerd worden aangepakt met<br />

een soort plan van actie in plaats van een plan van aanleg. Hoe dat heel concreet moet,<br />

daar moet nog eens goed over worden nagedacht.<br />

De voorzitter: Ik heb zelf de milieubeweging zien evolueren gedurende dertig jaar. Er is<br />

een duidelijke bereidheid om mee na te denken en te zoeken naar oplossingen. Dat lijkt<br />

me heel constructief. De polarisatie, ook bij de landbouworganisaties, de blokkades enzovoort,<br />

leidden tot niets. U hebt een paar voorbeelden gegeven waar het goed lukt. Daar<br />

was ten eerste een zeer sterke politieke sturing, ten tweede heeft men mensen vrijgemaakt<br />

om dat te kunnen doen en ten derde waren dat mensen die een helikoptervisie hadden om<br />

dat waar te maken<br />

U hebt zelf gezegd wat u over bepaalde delen van onze <strong>Vlaams</strong>e administratie denkt. Ik<br />

heb het gevoelen dat in dat deel van de administratie de helikoptervisie ontbreekt. Daar is<br />

een sterk gespecialiseerde kennis aanwezig van de eigen materie en de regelgeving, maar de<br />

helikoptervisie ontbreekt. Daar heeft de strijd tussen de politiek en haar administratie mee<br />

te maken. Vandaag kan dat in een aantal grotere dossiers die duidelijk afgebakend zijn en<br />

waar die drie elementen voor aanwezig zijn.<br />

Vandaag is er een personeelsstop: er zullen geen bijkomende ambtenaren worden aangeworven.<br />

Die ambtenaren zouden vanuit hun ervaring die brede visie hebben. Vandaag<br />

hollen onze topambtenaren al van de ene vergadering naar de volgende en ze worden deels<br />

overruled door het werk. Ik vrees dat zelfs voor een groot aantal grote <strong>Vlaams</strong>e projecten<br />

de mankracht niet aanwezig is om heel dat overleg constant te organiseren. We hebben<br />

daar gewoon de tijd niet voor. Ook op het lokale vlak is dat niet mogelijk. We zullen moeten<br />

zoeken naar een sterke synthese, die gestuurd wordt maar die voldoende ruimte laat<br />

om na te denken over alternatieven. Er moet ook een bereidheid zijn om van het eigen<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 143<br />

gelijk af te stappen. Wel moet er ergens een praatprent zijn van in het begin. Dat zal een<br />

heel moeilijke oefening zijn.<br />

Dan is er nog de burgerdemocratie met de rechten van het individu. Ik heb ook het gevoel<br />

dat veel milieuargumenten vandaag worden gebruikt uit pure nimby-overwegingen. Iedereen<br />

kan daar tientallen voorbeelden van geven. Het circuit van Zolder is een vroeger genomen<br />

beslissing, er zijn een aantal randvoorwaarden voor gecreëerd, maar enkele bewoners<br />

van de onmiddellijke omgeving zijn de bestaande milieuwetgeving gaan gebruiken tegen<br />

het bestaande circuit, hoewel ze daar veel later zijn komen wonen. Dan is de vraag: hoe<br />

kunnen we voldoende bestuurskracht in Vlaanderen blijven ontwikkelen om de blokkering<br />

te kunnen doorbreken Hoe kunnen we de kennis en de capaciteit aan helikoptervisie<br />

aanwenden<br />

Juist omdat gespecialiseerde kennis nodig is, hebben ook alle organisaties, zoals de landbouworganisaties<br />

en de grotere milieuorganisaties, specialisten. Maar dat zijn witte raven.<br />

De heer Marino Keulen: In Nederland doorworstelen ze hetzelfde proces. Ze hebben wat<br />

voorsprong op ons. Men is daar bezig met een aanzienlijke afbouw van het ambtenarenbestand,<br />

ook in crisistijden. Misschien moeten we bij hen eens inlichtingen inwinnen over<br />

hoe ze die twee processen integreren. Ze doen dat echter, en niet in geringe mate. Ze worstelen<br />

met dezelfde problematiek als wij. Ze staan wat verder.<br />

De voorzitter: Nederland is interessant, maar het is zeker niet waar dat Nederland altijd<br />

vooruitloopt.<br />

De heer Marino Keulen: Ik meen dat de Nederlanders wat dit betreft een aantal stappen<br />

verder staan dan wij, en ze doen dat terwijl ze tegelijk hun ambtenarenbestand vrij substantieel<br />

afbouwen.<br />

Mijnheer Grietens, u bent heel constructief met uw pleidooi voor het verlichten van procedures,<br />

voor het integreren van dingen zodat ze vlotter verlopen. Interessant is ook uw<br />

idee van een onafhankelijke second opinion. Dat zou natuurlijk bijna parallel moeten<br />

gebeuren, want als het naderhand komt, krijgen we opnieuw een vertraging van de procedure,<br />

een zwaardere procedure. Ook is het vandaag de realiteit dat heel het opstellen van<br />

MER’s een hooggespecialiseerd iets is geworden, waaraan consultants een meer dan dikke<br />

boterham verdienen. Zeker wat bepaalde project-MER’s betreft, vraag ik me af wie ze<br />

nog leest, wie ze nog kan behappen en wie daar nog de verantwoordelijkheid voor neemt.<br />

U had het over het Rekenhof en het planbureau in verband met die second opinion. Het<br />

risico bestaat dat die instellingen op hun beurt consultants gaan inhuren om die second<br />

opinion te kunnen formuleren. Er is immers hooggespecialiseerde kennis nodig om daar<br />

ook echt inhoud aan te kunnen geven. Hoe ziet u dat Kan dat parallel, en niet naderhand<br />

Wie kan dat vandaag eigenlijk nog Iedereen met gemeentelijke ervaring weet dat<br />

men met zo’n project-MER letterlijk een boer van zijn paard kan slaan. Niemand neemt<br />

daar nog de verantwoordelijkheid voor. Heel veel mensen krijgen het ook niet meer gelezen.<br />

Het is heel erg dat ik dat moet zeggen, maar het is gewoon de realiteit.<br />

De heer Ludwig Caluwé: Mijnheer Grietens, net als velen pleit u ervoor om de inspraak<br />

in het voortraject te vergroten, te verbeteren en meer kwaliteitsvol te maken. Zou dat dan<br />

nadien geplande procedures overbodig maken<br />

De heer Erik Grietens: Het volledig uitschakelen van de openbaarheid in die tweede<br />

fase lijkt me geen goed idee. De visie van de BBL is dat die eerste fase echt voor een<br />

maatschappelijk debat zou worden gebruikt, en dat de tweede fase, die van het klassieke<br />

openbaar onderzoek, veeleer zou worden gebruikt voor de persoonlijke belangen, de<br />

eigendomsbelangen en dergelijke meer, dus voor de meer concrete, praktische ingrepen<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


144 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

en de gevolgen daarvan. Wel lijkt het me zeer zinvol dat er in die uitvoeringsfase geen<br />

sprake meer zou zijn van drie openbare onderzoeken, zoals nu wel het geval is. Er is een<br />

onderzoek voor het RUP, een voor de bouwvergunning en nog een voor de milieuvergunning.<br />

Dat zou samen en in één keer kunnen gebeuren. Voor de bevolking zou dat heel wat<br />

duidelijker zijn. Ik ben het er volledig mee eens dat de MER’s veel te gespecialiseerd zijn.<br />

Ook ik moet toegeven dat ik na lezing van sommige MER’s niet weet wat nu eigenlijk de<br />

milieueffecten zijn. Die moeten veel korter en krachtiger zijn. In feite volstaan vijf bladzijden<br />

om de impact op de luchtkwaliteit weer te geven.<br />

De heer Marino Keulen: Dan komt men in een situatie terecht dat het gewoon een vormelement<br />

wordt of dat men er zijn handen van afhoudt omdat niemand het nog begrijpt. Het<br />

is belangrijk dat ook u aandringt op eenvoud, transparantie en doelmatigheid.<br />

De heer Erik Grietens: Ik denk niet dat een second opinion standaard bij elk MER of<br />

bij elke kosten-batenanalyse moet worden opgenomen. Steekproefgewijs of bij een aantal<br />

grote projecten zou dat kunnen gebeuren als een bijkomende garantie voor een onafhankelijk<br />

onderzoek.<br />

De heer Marino Keulen: Stelt u voor om dat parallel te doen<br />

De heer Erik Grietens: Dat is wat moeilijk. Men kan moeilijk een second opinion vragen<br />

over iets dat nog niet af is. Bij het stakeholdersadvies voor het kanaal Gent-Terneuzen is<br />

dat gebeurd voor de kosten-batenanalyse en voor het milieuonderzoek. Veel tijd heeft dat<br />

toch niet in beslag genomen. De second opinion is uitgevoerd op het ogenblik dat de discussies<br />

in het stakeholdersoverleg liepen.<br />

De heer Marino Keulen: Met de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel hebben we dat<br />

ook meegemaakt. Op een bepaald moment was er een gerucht over rechter en partij.<br />

Daarna hoort men daar weer niets meer van. Dan kan zoiets wel helpen. Met deze commissie<br />

willen we echter net vertragingen vermijden.<br />

De heer Erik Grietens: De voorzitter had het ook over het feit dat de helikoptervisie ontbreekt.<br />

Ik ben het daar volledig mee eens. Dat kan men opvangen door die ‘joint fact<br />

finding’, door een breed stakeholdersoverleg, waar ik het daarnet over had. Als iedereen<br />

zijn probleem daar op tafel legt, ontstaat er ook een beter begrip van de problemen van de<br />

andere. Op die manier ontstaat er een breed gedragen probleemdefinitie en is er vanaf het<br />

begin een helikoptervisie.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 145<br />

VII. 1 FEBRUARI 2010<br />

GEDACHTEWISSELING MET DE VERENIGING VAN VLAAMSE STEDEN EN<br />

GEMEENTEN<br />

GEDACHTEWISSELING MET EEN VERTEGENWOORDIGER VAN DE DIREC-<br />

TION GÉNÉRALE OPÉRATIONNELLE DU TERROIRE, LOGEMENT, PATRI-<br />

MOINE ET ENERGIE VAN DE SERVICE PUBLIC DE WALLONIE<br />

1. Gedachtewisseling met de Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e Steden en Gemeenten over de bevraging<br />

van de lokale besturen over de procedures bij grote investeringsprojecten<br />

1.1. Uiteenzetting door de heer Luc Martens, bestuurslid, en de heer Xavier Buijs, stafmedewerker<br />

ruimtelijke ordening en huisvesting, van de Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e Steden<br />

en Gemeenten (VVSG)<br />

De heer Luc Martens: Ik zal een korte inleiding geven en de heer Buijs zal ingaan op de<br />

details.<br />

Als we het hebben over de versnelling van maatschappelijke projecten, dan zou het onheus<br />

zijn de indruk te wekken dat er nog niets is gebeurd. Er is heel wat gebeurd. In heel wat<br />

beleidsnota’s staan verschillende intenties die erop gericht zijn die versnelling door te zetten.<br />

Dat neemt niet weg dat er heel wat knelpunten zijn bij lokale besturen. Het is belangrijk<br />

om voor een aantal sectoren proberen uit te zoeken wat een goede aanpak zou kunnen<br />

zijn.<br />

We hebben een bevraging gedaan bij lokale besturen in een moeilijke periode. Het einde<br />

van het jaar is een drukke periode voor de lokale besturen. Toch heeft een groot aantal<br />

personen deelgenomen aan de bevraging. Wat we hier vandaag voorstellen, bevat niet<br />

alles, maar geeft toch goed weer wat er leeft bij de lokale mandatarissen.<br />

De versnelling van maatschappelijk belangrijke projecten mag zich niet beperken tot de<br />

grote <strong>Vlaams</strong>e projecten. Het gaat bijvoorbeeld ook over een fietspad dat moet worden<br />

aangelegd, over een bedrijventerrein dat moet worden ontwikkeld. Het gaat dus niet alleen<br />

over door de <strong>Vlaams</strong>e overheid aangestuurde projecten, maar ook over projecten die relevant<br />

zijn en vaak een hefboom vormen in het beleid van de lokale besturen. Het betekent<br />

dat we resultaten verwachten.<br />

Op heel wat vlakken zijn er al initiatieven genomen: op het vlak van de ruimtelijke planning,<br />

van de stedenbouwkundige vergunningsproblemen, van mobiliteit. Om over de<br />

impact van vele van die initiatieven te oordelen, is het echter nog te vroeg. Ze bieden toch<br />

een zeker perspectief en een zekere hoop.<br />

De heer Xavier Buijs: Zoals u allemaal wel weet, heeft de vorige <strong>Vlaams</strong>e Regering het<br />

decreet Ruimtelijke Ordening gewijzigd en op dat moment zijn een groot aantal verschillende<br />

initiatieven genomen, die moeten bijdragen tot een zekere versnelling. Het is vaker<br />

mogelijk om af te wijken van stedenbouwkundige voorschriften. Daar kun je voor of<br />

tegen zijn, maar dat heeft als gevolg gehad dat men in veel minder gevallen een ruimtelijk<br />

uitvoeringsplan heeft moeten opmaken. Voor windmolenparken bijvoorbeeld moet men<br />

dat niet altijd meer op voorhand doen. Daardoor wordt de beslissingstijd die men nodig<br />

heeft om een dergelijk park te plaatsen, verkort.<br />

Ook is het mogelijk om grootschalige stedenbouwkundige projecten sneller erkend te krijgen.<br />

Bij mijn weten is geen enkel project daadwerkelijk als een grootschalig stedenbouwkundig<br />

project van gewestelijk, provinciaal of lokaal belang erkend, maar het biedt wel<br />

mogelijkheden om in de toekomst daar te gaan versnellen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


146 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Ook het integratiespoor is belangrijk. We zullen straks zien dat de milieueffectrapportage<br />

een enorm vertragend effect heeft. De vorige <strong>Vlaams</strong>e Regering heeft al een integratiespoor<br />

willen opzetten, dat toelaat om al in heel vroeg stadium een idee te hebben van<br />

eventuele relevante milieueffecten.<br />

De heer Luc Martens: We moeten inderdaad iets doen op het vlak van ruimtelijke ordening.<br />

Er zijn al ernstige inspanningen geleverd. Toch duurt het nog altijd vaak vijf jaar eer<br />

men tot de echte realisatie van een project kan overgaan. In Vlaanderen wordt men vaak<br />

geconfronteerd met wachtlijsten om toegang te krijgen tot sociale woningen. Het gaat dus<br />

vaak om heel precaire situaties. Elk jaar dat men moet wachten is een jaar te veel. Heel<br />

wat van de intenties en van de aanpassingen in de regelgeving hebben toch nog niet voldoende<br />

impact gehad op het beleid.<br />

Ook in de diverse beleidsnota’s wordt echt veel aandacht besteed aan de versnelling. In de<br />

beleidsnota’s Ruimtelijke Ordening, Wonen, Mobiliteit en Openbare Werken, Leefmilieu<br />

en Natuur, maar ook op het vlak van Welzijn – in al die domeinen vindt men concrete<br />

vooruitzichten van initiatieven die men wenst te nemen. Ook de <strong>Vlaams</strong>e Regering wil<br />

trouwens een expertencommissie investeringsprojecten opzetten die precies moet uitzoeken<br />

hoe ingewikkelde vergunningsprocedures voor infrastructuurprojecten in Vlaanderen<br />

versneld, efficiënter en niet het minst rechtszekerder kunnen verlopen. Een van de problemen<br />

die de snelheid vaak doorkruist, is de grote rechtsonzekerheid waarmee lokale besturen<br />

worden geconfronteerd in een veelheid van domeinen. Men begint te goeder trouw aan<br />

een project, om uiteindelijk vast te stellen dat een beroep – dat al dan niet breed gedragen<br />

is – dit helemaal doorkruist en men met heel wat juridische problemen wordt geconfronteerd,<br />

die een grote maatschappelijke impact kunnen hebben. De rechtsonzekerheid leidt<br />

heel vaak tot een bijzonder grote vertraging bij de realisatie van projecten.<br />

In de nota van de VVSG kunnen we heel wat elementen aanduiden die heel concreet zijn.<br />

We hopen dat het parlement die uiteindelijk zal ondersteunen. Uit de enquête die we hebben<br />

gehouden, blijkt dat de problematiek ruimer is dan de gewestelijke projecten. Het<br />

gaat heel vaak om lokale projecten, die ter plekke echter zeer belangrijk kunnen zijn.<br />

Welke knelpunten ervaren onze bestuurders Ze worden geconfronteerd met een bijzonder<br />

complexe en snel veranderende regelgeving. Ook hier is ruimtelijke ordening een van de<br />

meest manifeste voorbeelden, maar zeker niet het enige. Ook op andere domeinen stelt<br />

men vast dat men echt op zijn hoede moet zijn. Zeker kleine besturen hebben het vaak<br />

bijzonder moeilijk om zich de hele, steeds wijzigende, regelgeving telkens opnieuw eigen<br />

te maken. Ik kan verwijzen naar het recente grond- en pandenbeleid. Het is vaak een race<br />

tegen de tijd om dat allemaal te verwerken. Men wordt in de nieuwe decretale regeling<br />

ook geconfronteerd met vervaltermijnen. Als men de procedures niet goed beheerst, heeft<br />

men al moeilijkheden vanaf het begin. In het verleden heeft men dus al een sterk negatieve<br />

ervaring opgedaan. Zich telkens opnieuw een regelgeving moeten eigen maken, is niet<br />

evident. Er is niet alleen de snelheid van de verandering maar ook de veelheid van plannen<br />

die cumulatief werkt en waar ook veel tijd in kruipt. De VVSG opteert ervoor dat men<br />

de strategische plannen die in het begin van een legislatuur worden goedgekeurd, de basis<br />

zouden moeten vormen, wat niet verhindert dat een en ander kan worden verfijnd en uitgediept.<br />

Men moet daarbij uiteraard rekening houden met de budgettaire mogelijkheden.<br />

Door de snelle en complexe regelgeving moet men ook steeds meer een beroep doen op<br />

specialisten. Als men die zelf niet heeft, moet men zich tot de privémarkt richten, vaak<br />

aan prijzen die niet evident zijn. Of het nu gaat over rechtspositieregeling of over aspecten<br />

van ruimtelijke ordening en stedenbouwkundige planning, dit weegt zeer zwaar door. Aan<br />

een MER moet een onderzoek voorafgaan dat vele maanden in beslag neemt. Nadien<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 147<br />

moet men de oefening nog een tweede keer doen, maar dan meer in de diepte. Dat werkt<br />

enorm vertragend voor de lokale besturen. Hetzelfde geldt trouwens ook voor woonzorgcentra.<br />

Voor men de eerste vergunning krijgt, heeft men al een strategische nota gemaakt,<br />

die formeel nog niet zo heet. In een volgende fase moet men dan een echt strategisch plan<br />

indienen, maar de kern daarvan maakt al integraal deel uit van de voorafgaande vergunning.<br />

Men moet dus tot tweemaal toe dit soort van oefening maken: dat is zeer lastig en<br />

vertragend voor de lokale besturen.<br />

Een ander knelpunt is de betutteling die men in de gemeentebesturen ervaart met de<br />

ambtelijke adviezen vanuit de overheden die adviseren en desgevallend ook goedkeuren.<br />

We stellen vast dat ook wanneer de lokale besturen met bijzonder veel ernst hebben<br />

gewerkt, expertise hebben verzameld, alles grondig hebben doorgepraat met<br />

mensen, een draagvlak hebben gevonden, ze geconfronteerd worden met mensen die<br />

hun eigen bevoegdheid zelfs overschrijden om zich te moeien in politieke keuzes die<br />

gemaakt worden. Maar het zijn de lokale bestuurders die zich uiteindelijk om de zes<br />

jaar moeten verantwoorden voor de kiezers. Soms gaat het heel ver en stelt men vast dat er<br />

vaak achterliggende theoretische concepten zijn. De mensen zijn nochtans goed geschoold<br />

en ‘geïntentioneerd’.<br />

Wat daarbij ook vaak ontbreekt, is de integratie in de dingen. Men moet een hele reeks<br />

adviezen opvragen. Vaak gaat het om vijf, zes adviezen. Al die adviezen staan los van<br />

elkaar. De <strong>Vlaams</strong>e overheid die een poging doet om de besturen op een geïntegreerde<br />

manier te ondersteunen, zou ook moeten proberen om die zaken te integreren, maar dit<br />

is in sterke mate niet het geval. Het is daar dat er een grote uitdaging ligt. Ook de lokale<br />

besturen hebben nog een weg af te leggen, maar het is evident dat de overheden waarmee<br />

ze moeten samenwerken, dat ook moeten doen. Het is niet goed om in verdeelde slagorde<br />

op te treden. Soms gaat het om bindende adviezen bij beslissingen en die zijn niet anders<br />

dan bindende adviezen en de facto eigenlijk al beslissingen, maar heel vaak gaat het om<br />

aanvechtingen. Er stelt zich daar toch wel een groot probleem. Dat is het geval wanneer<br />

het gaat om de advisering bij een structuurplan of ruimtelijke uitvoeringsplannen, over de<br />

provinciale auditcommissie, over wegeniswerken. Het probleem kan zijn dat een auditor<br />

een eigen opvatting heeft en dat die vanuit zijn machtige positie zo zwaar kan doorwegen<br />

op het dossier dat vele anderen moeten plooien, met alle vertraging bij elke nieuwe onderhandeling<br />

van dien. De vraag moet zijn hoe we vlot kunnen werken, niet over hoe we snel<br />

en haastig kunnen werken.<br />

Het gaat niet alleen over het feit dat er niet voldoende geïntegreerd wordt gewerkt, maar<br />

ook over het feit dat men niet altijd dezelfde kijk op de zaak heeft. Men loopt niet alleen<br />

naast elkaar, vaak spreekt men elkaar zelfs tegen, ook op basis van hetzelfde dossier<br />

omdat het anders wordt gelezen. Door meer en eerder aan tafel te gaan zitten, zou men<br />

wellicht tot een soort afspraak kunnen komen, niet alleen voor wat de procedure betreft,<br />

maar ook voor wat het concept betreft.<br />

De financiële beperking is een ander element waarmee de besturen worden geconfronteerd.<br />

Ik heb het niet alleen over het kwantitatieve, over een te kleine enveloppe, maar ook<br />

over het feit dat men soms niet weet wanneer de subsidies komen – en dat kan verlammend<br />

werken. Soms worden ze verschoven zonder dat daarover gecommuniceerd wordt.<br />

Soms komt men via via te weten dat het toch niet 2011 wordt, maar 2013. Vaak gaat het<br />

om gemengde projecten en moeten de lokale besturen budgettaire ingrepen doen, om dan<br />

later vast te stellen dat er weer moet worden herschikt. Zulke zaken maken het niet makkelijk<br />

voor de lokale besturen om daar altijd adequaat mee om te gaan.<br />

Veel van de financiële beperkingen vloeien voort uit de tijdrovende procedures die men<br />

moet doorlopen om Europese subsidies te krijgen. Het is een hele techniek op zich om in<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


148 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

de eerste plaats de goede bondgenoot te vinden ter ondersteuning van de vraagstelling en<br />

om daarna de goeie weg te vinden om in de prijzen te vallen. Het traject is heel risicovol.<br />

We stellen ook breed maatschappelijk het nimbysyndroom vast: blijf uit mijn tuin en ook<br />

uit mijn achtertuin. Het is een syndroom dat almaar meer voorkomt voor kleine en grote<br />

dingen. Probeert u maar even om een parkeermeter neer te poten, u zult in de hele straat<br />

moeten leuren voor u hem kwijtgeraakt, want niemand zal hem voor zijn deur willen. Het<br />

gaat niet alleen over parkeermeters, maar ook over veel belangrijker zaken. De ergernis is<br />

vaak heel groot. Blijkbaar kan men zich in deze samenleving steeds minder vinden in het<br />

verhaal van de publieke ruimte, van het gemeenschappelijke. Hierdoor wordt het werken<br />

natuurlijk heel moeilijk.<br />

Een ander specifiek knelpunt zijn de onteigeningen. Ze veroorzaken vertraging in de<br />

schattings verslagen. Ik wil daarmee niet beweren dat de mensen die vandaag in de comités<br />

zitten, slecht werk leveren, want ze nemen het belangrijke initiatief om ons te ondersteunen<br />

ten aanzien van de federale overheid, maar zo is bijvoorbeeld het comité van aankoop<br />

onderbemand. De mensen handelen naar best vermogen, maar het vraagt heel veel tijd om<br />

iets te kopen of te verkopen. Er gaat heel veel tijd over vooraleer men duidelijkheid heeft<br />

en de juridische procedures doorlopen zijn.<br />

De heer Xavier Buijs: De afgelopen jaren zijn de gemeenten steeds actievere actoren geworden<br />

bij de aan- en verkoop van gronden. Dat is een algemene tendens. We merken steeds<br />

meer dat men aan de lokale overheden vraagt niet alles over te laten aan het privé-initiatief.<br />

Door middel van de autonome gemeentebedrijven kunnen de lokale overheden wel<br />

degelijk een rol spelen inzake het grond- en pandenbeleid. De gemeenten willen wel een<br />

actief grond- en pandenbeleid voeren, maar hebben vaak niet genoeg middelen. Ook het<br />

gebrek aan knowhow bemoeilijkt de zaken. In de steden zijn er meer projecten maar in de<br />

kleine gemeenten is er soms een gebrek aan ervaring en knowhow.<br />

De heer Luc Martens: Wij hebben ook een aantal voorstellen ter verbetering. Veel regelgeving<br />

sijpelt vanuit Europa door naar het <strong>Vlaams</strong>e niveau. We moeten erover waken dat<br />

wat Europees geregeld wordt, ook werkbaar is.<br />

Ook al zijn er aanvaardbare termijnen in de formele procedures, er blijft altijd nog een<br />

heel deel informele procedure. Binnen dat informele moeten een aantal randvoorwaarden<br />

worden gerespecteerd, want daar zitten de oorzaken van de vertraging. Er is nood aan een<br />

goede probleemstelling, aan een goede projectdefinitie met de daarbij horende planning,<br />

aan voldoende maatschappelijk draagvlak en aan een politieke overeenstemming om het<br />

project te dragen.<br />

Snelheid is overigens geen doel op zich. Het is evident dat ook de kwaliteit moet worden<br />

gewaarborgd, en dat laatste vereist dat er een maatschappelijk draagvlak wordt gecreëerd.<br />

Er is een evenwicht tussen de twee nodig. Planmatig werken heeft bovendien voorrang op<br />

ad hoc werken.<br />

We hebben een aantal algemene en een aantal sectorale voorstellen. Algemeen is er nood<br />

aan een goede vertaling van de EU-wetgeving in de <strong>Vlaams</strong>e decreetgeving. Daarnaast<br />

moeten we verder werk maken van een interne staatshervorming. Er moeten bevoegdheden<br />

van het federale niveau naar het <strong>Vlaams</strong>e niveau worden overgeheveld, maar minstens<br />

even belangrijk is dat Vlaanderen bevoegdheden doorschuift naar de lokale besturen op<br />

basis van het principe van de subsidiariteit. En niet enkel de centrumsteden hebben goede<br />

argumenten om meer bevoegdheden te krijgen. Die argumenten zijn niet alleen inhoudelijk<br />

– uitdrukking geven aan de diversiteit – maar hebben ook te maken met de wijze<br />

waarop de financiering gebeurt: misschien kan men met een ‘enveloppe financiering’ tot<br />

betere resultaten komen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 149<br />

Er is ook vertrouwen nodig in de lokale besturen. Nu lijkt het alsof de decreetgever er een<br />

soort wantrouwen tegenover koestert: men wil elke mogelijkheid tot misbruik voorkomen.<br />

Uiteraard mag er geen misbruik zijn. Maar soms lijkt het alsof men voor 5 percent misbruiken<br />

de 95 percent anderen die daar niet in meegaan, gijzelt en in dezelfde rigiditeit vat.<br />

Dat is geen goede benadering. Ik pleit niet voor enige vorm van laksheid, maar wel voor<br />

meer vertrouwen in de lokale besturen, die heel sterk worden gecontroleerd door de mensen<br />

ter plaatse. Het is een uitgesproken democratisch bestel, waar ook de publieke opinie<br />

heel alert bij aanwezig is en de nodige waakzaamheid aan de dag legt. Vandaag is er een<br />

grote professionaliteit en fierheid om wat men doet, op een goede manier te doen.<br />

Wij moeten vragen dat de <strong>Vlaams</strong>e ambtenaren hun bevoegdheden niet overschrijden, in<br />

die zin dat ze oordelen vanuit datgene waarvoor ze bevoegd zijn, liefst in samenspraak met<br />

de collega’s, in plaats van op een onderhuidse manier de besluitvorming te proberen aan<br />

te sturen.<br />

Een volgende punt betreft duidelijke regelgeving, en tegelijk ook wetsmatiging. We vragen<br />

dat men een grotere selectiviteit aan de dag zou leggen, of dat men ze in meer algemene<br />

termen zou stellen, met ruimte voor de lokale besturen om er een eigen invulling aan te<br />

geven.<br />

Wanneer een belangrijk project zich voordoet, is het belangrijk dat ofwel een van de ambtenaren<br />

ofwel een toegevoegde ambtenaar als het ware een coördinenerende opdracht kan<br />

krijgen om het hele project te begeleiden en om te waken over de integratie, die eigenlijk<br />

ook in het advies zelf zou moeten zitten.<br />

Er is ook een noodzaak aan gezonde financiële middelen voor de gemeenten, hetzij via het<br />

Gemeentefonds, hetzij via het Stedenfonds en het Plattelandsfonds. Dat kan onder meer<br />

door de subsidies meer overzichtelijk en doorzichtig te maken, vooral wanneer het gaat<br />

over de middelen die vanuit Europa moeten komen.<br />

De heer Xavier Buijs: Tijdens de enquête hebben we aan de verschillende burgemeesters<br />

en schepenen gevraagd of zij voorstellen hadden over hoe ruimtelijke projecten kunnen<br />

worden versneld. Ik heb die voorstellen thematisch onderverdeeld: ruimtelijke ordening,<br />

mobiliteit, milieueffectenrapport en projectontwikkeling. Ik zal ze nu kort overlopen.<br />

De meeste gemeenten hebben natuurlijk een structuurplan, al is nog altijd 20 percent van<br />

de gemeenten aan het werken aan een eerste structuurplan. Daarnaast zijn er heel wat<br />

gemeenten die hun eigen structuurplan graag willen aanpassen aan de nieuwe omstandigheden.<br />

Men schrikt daar echter wat voor terug, omdat het op dit moment te zeer een<br />

invuloefening is, te detaillistisch, te weinig sturend op hoofdlijnen.<br />

Zeker op het vlak van de ruimtelijke ordening voelden wij heel duidelijk dat de <strong>Vlaams</strong>e<br />

en de provinciale ambtenaren in de informele, voorafgaande fase moeilijk het achterste<br />

van hun tong laten zien. Pas op de plenaire vergadering, op het moment dat het ruimtelijke<br />

uitvoeringsplan voorlopig wordt vastgesteld, komt men tot definitieve adviezen.<br />

Als dat inhoudelijk belangrijke adviezen zijn, heeft dat tot gevolg dat men de voorlopige<br />

vaststelling van het ontwerp moet vertragen, omdat men die opmerkingen alsnog wil verwerken.<br />

We stellen ook vast dat gemeenten, is het nu voor een stedenbouwkundige vergunning of<br />

voor een ruimtelijk uitvoeringsplan, verschillende adviezen moeten inwinnen. Heel veel<br />

gemeenten kunnen die adviezen ook goed gebruiken, maar er zijn soms adviezen van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e overheid die elkaar onderling tegenspreken. En dan is het moeilijk om daar als<br />

gemeente mee om te gaan. Men gaat dan de adviezen onderling tegen elkaar afwegen en<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


150 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

de best mogelijke beslissing nemen. Maar het zou toch fijn zijn, mocht Vlaanderen al dat<br />

werk doen, zodat de gemeente veel sneller kan vergunnen.<br />

Als de gemeente zelf een stedenbouwkundige aanvraag indient, verleent ze de stedenbouwkundige<br />

vergunning natuurlijk niet aan zichzelf. Ze dient haar aanvraag in bij het<br />

gewest, maar moet daar later wel nog over adviseren. Eigenlijk moet de gemeente vandaag<br />

dus over haar eigen stedenbouwkundige aanvraag een advies indienen. Wij stellen voor<br />

om dat te schrappen, want men gaat de eigen vergunningsaanvraag uiteraard altijd positief<br />

adviseren.<br />

Tot slot stellen we vast dat er met de laatste decreetswijziging van het decreet Ruimtelijke<br />

Ordening administratiefrechtelijke faciliteiten worden geboden voor projecten van gewestelijk<br />

belang. Ook dat is nog nooit concreet toegepast. Het is enkel voorbehouden voor<br />

de gewestelijke projecten. Ons voorstel zou zijn om dat uit te breiden naar gemeentelijke<br />

projecten, zodat ook lokale besturen eventueel kunnen profiteren van de regeling waarbij<br />

kan worden afgeweken van bijvoorbeeld de samenstelling van het aanvraagdossier, de<br />

chronologie van het procedureverloop of de duur van de behandelingstermijnen. Waarom<br />

behoudt Vlaanderen dat enkel voor zichzelf voor, en niet voor de gemeenten<br />

Met betrekking tot mobiliteit hebben we een tweetal voorstellen. Ten eerste is het aangewezen<br />

dat de dossiers worden gebundeld: één subsidie-instrument voor de aanleg van de<br />

fietsinfrastructuur, met inbegrip van de kunstwerken. Nu moeten daar twee dossiers voor<br />

worden ingediend, eentje voor de aanleg van de fietspaden zelf en eentje voor de benodigde<br />

kunstwerken. Dat is al te gek, dat zou moeten worden gebundeld in één dossier.<br />

Ook de start- en de projectnota zouden, althans voor de kleinere projecten, die eigenlijk<br />

zonneklaar zijn, kunnen worden samengevoegd, zodat gemeenten gemakkelijker tot een<br />

besluit kunnen komen.<br />

We hebben specifiek gepolst naar de milieueffectenrapportage omdat we voelden dat daar<br />

bij de verschillende gemeenten toch wel wat frustratie zat. Dat bleek waar te zijn, want<br />

zowat iedere respondent heeft daar iets over gezegd.<br />

De eerste opmerking is dat we denken dat Vlaanderen echt wel mag werken aan het vergroten<br />

van het draagvlak van de milieueffectenrapportage. Heel veel bestuurders van steden<br />

en gemeenten weten nog niet goed wat de noodzaak is van een MER of een screening<br />

en hoe ze daar tegenaan moeten kijken. Als men het nut en de noodzaak daarvan beter<br />

inziet, zal de kritiek op het instrument van de milieueffectenrapportage wel verzachten.<br />

Wel denken we dat heel kleine projecten kunnen worden vrijgesteld van een screening. Een<br />

screening gaat na of het nodig is dat er voor een ruimtelijk uitvoeringsplan later een MER<br />

wordt opgesteld. In een aantal gevallen is het evident dat dat niet nodig is. Er was een<br />

gemeente die een ruimtelijk uitvoeringsplan zonevreemd voetbalterrein aanhaalde. Dat<br />

voetbalterrein ligt er al tientallen jaren, en er zijn geen plannen om dat verder uit te breiden.<br />

Het was zonneklaar dat dat geen enkele impact had op het milieu, en toch moest de<br />

gemeente die screening doen. Dat betekent in de praktijk een vertraging van zes maanden.<br />

Slank ook de inhoud af tot het meest essentiële. Veel gemeenten zeggen dat er steeds maar<br />

rapporten worden geschreven waarin staat wat ze zelf al lang wisten of op een andere<br />

manier ook te weten zouden zijn gekomen. Dat ondermijnt het draagvlak van de milieueffectenrapportage<br />

en is erg vertragend.<br />

Tot slot pleiten we ervoor dat de diverse adviesverlenende instanties tot een vlotte en<br />

inhoudelijk goed onderbouwde adviesverlening komen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 151<br />

Vervolgens hebben we een rommelpot van verschillende subsidiestromen en dergelijke die<br />

heel erg relevant zijn voor de ontwikkeling van projecten. We stellen vast dat er bij vele<br />

steden en gemeenten nog altijd onduidelijkheid bestaat over het volgende. Ze willen een<br />

machtiging krijgen om te onteigenen. Daarvoor spreken ze de <strong>Vlaams</strong>e Regering aan,<br />

maar ze weten niet goed wie ze moeten aanspreken bij de <strong>Vlaams</strong>e Regering: de minister<br />

van Binnenlandse Aangelegenheden of de vakminister.<br />

Het volgende is zojuist bij de knelpunten al ruim aan bod gekomen. Op het vlak van<br />

onteigeningen is het echt noodzakelijk dat we in een soort trapsysteem zouden nagaan<br />

of we met het federale niveau kunnen onderhandelen zodat dat daadwerkelijk verbetert.<br />

Als dat niet nodig is, moeten we echt pleiten voor een regionalisering van de comités van<br />

aankoop zodat de lokale besturen met hun eigen mensen daar een beroep op kunnen doen<br />

en sneller die schattingen daadwerkelijk in bezit krijgen. Daarbij is ook belangrijk dat die<br />

schattingen realistisch zijn. We hebben daar uitgebreid over gediscussieerd. Men kan nu<br />

eigenlijk ook al een landmeter aanstellen, maar dat heeft een prijsopdrijvende werking.<br />

Het comité van aankoop schat realistischer, met lagere prijzen die de plaatselijke overheden<br />

gemakkelijker kunnen betalen. Het is belangrijk dat we dat niet uit handen geven aan<br />

de privésector.<br />

Ook de procedures in verband met sociale huisvesting moeten sneller. Wat betreft de renovatie<br />

van woonzorgcentra is gezegd dat er nu op verschillende momenten een zorgstrategisch<br />

plan nodig is. Bij de voorafgaande vergunning moet men al een soort zorgstrategisch<br />

plan inleveren. Dat moet men later nog eens indienen. Schaf dat op het tweede moment af<br />

zodat ook op dat vlak de procedures kunnen versnellen.<br />

De heer Luc Martens: Er is de zorg voor de middelen voor schoolgebouwen. Men heeft<br />

in de vorige <strong>Vlaams</strong>e Regering een grote inspanning gedaan met een eigen wijze van<br />

financiering om daar wat snelheid in te krijgen. Tegelijk is duidelijk dat de wachttijd voor<br />

schoolgebouwen nog altijd behoorlijk oploopt: wachttijden van vijf of zes jaar zijn niet<br />

ongewoon.<br />

Bovendien worden bijkomende eisen gesteld aan de gebouwen, en daar zijn goede argumenten<br />

voor. Ik denk bijvoorbeeld aan de energiezuinigheid. Het is absoluut wenselijk<br />

dat die inspanning gebeurt, maar dat heeft budgettaire consequenties. Die consequenties<br />

worden niet altijd gevolgd in de middelen die ter beschikking worden gesteld. Ik spreek<br />

vanuit de gemeentebesturen die vaak inrichtende macht zijn van basisonderwijs, maar<br />

ook van secundair en technisch onderwijs. Er zijn nog altijd onevenwichten. Zo krijgt het<br />

gemeenschapsonderwijs niet alleen voor de grote investeringen een 100 percentfinanciering,<br />

maar er zijn ook afzonderlijke budgetten voor kleine infrastructuurwerken voor het<br />

eigenaarsonderhoud. Bij de gesubsidieerde inrichters, waaronder de gemeentebesturen,<br />

zijn die budgetten beduidend lager en worden er geen middelen voor kleine infrastructuurwerken<br />

en geen middelen voor eigenaarsonderhoud ter beschikking gesteld.<br />

U kunt alles vinden op de website. Ik heb begrepen dat alle parlementsleden vlot toegang<br />

hebben tot het internet en goed worden ondersteund. Ik kan me niet voorstellen dat dit<br />

een probleem zou zijn.<br />

Het komt er in elk geval op aan om te maken dat lokale besturen meer ruimte krijgen om<br />

zelf de projecten uit te voeren, om de interne staatshervorming door te zetten. We moeten<br />

er ook op toezien dat sommige ambtenaren van de <strong>Vlaams</strong>e administraties hun adviserende<br />

of goedkeurende rol bij projecten niet langer te baat nemen om allerlei bijkomende<br />

opmerkingen te maken die niet tot hun bevoegdheid behoren. De beperking in de regelgeving<br />

is een soort matiging van het aantal decreten. Belangrijk is ook de integrale werking.<br />

Waar er winst is gemaakt in de formele procedures, moet er ook aandacht zijn voor<br />

het informele verhaal. Hoe dan ook moet de tijdswinst worden bevestigd in het formele<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


152 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

verhaal. De financieel gezonde gemeenten zijn ook essentieel om de beoogde snelheid te<br />

beveiligen en verbeteren.<br />

1.2. Bespreking<br />

De heer Marino Keulen: Het betoog van de heer Luc Martens klinkt me als muziek in de<br />

oren. De vaststelling dat de <strong>Vlaams</strong>e ambtenaar een slechte reputatie heeft bij de lokale<br />

besturen, is al enkele keren ter sprake gekomen in deze commissie. Iedereen kent voorbeelden<br />

van mensen die wel hun best doen, maar meestal wordt de <strong>Vlaams</strong>e ambtenaar<br />

negatief beoordeeld. Dat is wat u hier als onpartijdige vertegenwoordigers van het VVSG<br />

komt getuigen. U had het over mensen die louter sectoraal denken, die de zaken louter in<br />

functie van de regel bekijken, maar nooit in functie van het project of rekening houdend<br />

met de voorgeschiedenis van het project.<br />

Op het einde van de vorige legislatuur hebben we daar proberen aan te remediëren met<br />

strategische stadscontracten, omdat de zaken daar hopeloos misliepen en soms meer dan<br />

tien jaar duurden. U pleit voor integratie, niet alleen projectmatig, maar ook structureel,<br />

van onze <strong>Vlaams</strong>e administratie. Lokaal kun je dat vrij goed organiseren omdat je daar<br />

een goed overzicht hebt, maar bij ons is dat een probleem. Bij de <strong>Vlaams</strong>e administratie<br />

komt een raspaard binnen, en het verlaat die administraties als een kameel of dromedaris.<br />

Wonen, Ruimtelijke Ordening, Mobiliteit, iedereen heeft zo z’n eigen visie en niemand wil<br />

in de totale visie stappen.<br />

Als je met een probleem zit, moet je bij de technici van deze wereld zijn, die daar een dikke<br />

boterham aan verdienen. Het wordt op het laatst een vormvereiste dat, als je dat stadium<br />

voorbij bent, het wel in orde zal zijn. Dat maakt dat de gemeente een hoop geld en tijd<br />

kwijt is.<br />

Mijnheer Martens, u pleit voor een hervorming van onze <strong>Vlaams</strong>e administratie. In<br />

Nederland doet men dat met de afbouw van het ambtenarenbestand. Pleit u daar ook<br />

voor Ik denk dat dit het meest structurele is. Gemeenten die vandaag op het vlak van<br />

ruimtelijke ordening en stedenbouw ontvoogd zijn, botsen op een gemachtigd ambtenaar<br />

van ruimtelijke ordening die permanent in beroep gaat tegen beslissingen van die ontvoogde<br />

gemeente. De autonomie speelt dus niet ten volle.<br />

De integratie van onze eigen <strong>Vlaams</strong>e administratie met wat minder ambtenaren ligt bij<br />

ons wellicht wat gevoeliger dan in Nederland. Tussen lopende projecten door moeten de<br />

zaken in de mate van het mogelijke integraal worden georganiseerd, om te vermijden dat<br />

nodeloos tijd en geld voor consultants verloren gaan. Vandaag staat iedere lokale mandataris<br />

open voor goede raad en het versterken van projecten. Wat daarvoor moet doorgaan,<br />

levert meestal niet veel op.<br />

Mijn verhaal is een beetje negatief. Ben ik te negatief, of is dat ook de ervaring van de<br />

VVSG<br />

De heer Sas van Rouveroij: Ik heb een vraag en een bedenking. Mijn vraag is geïnspireerd<br />

door een verschil tussen de tekst en de slides, en gaat over de sectorale voorstellen ruimtelijke<br />

ordening. Ze gaat over het feit dat verschillende sectoren recht hebben op advies. Als<br />

een beslissing wordt genomen, putten ze uit het adviesrecht ook het recht om in beroep te<br />

gaan. De VVSG zegt in de tekst dat we de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar de<br />

opdracht moeten geven om kennis te nemen van alle voorstellen tot beroep van onderliggende<br />

adviserende <strong>Vlaams</strong>e administraties, niet alleen met het oog op coördinatie, maar<br />

ook met het oog op beoordeling. Daar zei de heer Buijs niets over.<br />

In de tekst staat: ook wanneer een andere adviserende overheid voorstelt om in beroep te<br />

gaan, kan de gewestelijke ambtenaar na afweging weigeren. Ik zou hem niet te lijdzaam<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 153<br />

maken. Hij moet niet alleen coördineren, maar ook beoordelen. Dat zou een stap voorwaarts<br />

zijn.<br />

De houding van heel wat <strong>Vlaams</strong>e abtenaren wordt als ergerlijk ervaren, uitzonderingen<br />

niet te na gesproken. Na twintig jaar schepenambt heb ik vastgesteld dat ik ambtenaren<br />

vaak moest stimuleren om niet op voorhand plat te liggen voor het mogelijke negatieve<br />

advies of de negatieve houding van wat een ambtenaar van de <strong>Vlaams</strong>e administratie zou<br />

kunnen zeggen, maar nog niet heeft gezegd. Dat heeft alles te maken met een mentale<br />

houding. Door de jaren zijn ze opgeleid in de terminologie van de hogere overheid.<br />

De voorzitter: Daardoor denken ze hiërarchisch in plaats van aan partnership.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Ze moeten afstappen van het idee dat ze ondergeschikte besturen<br />

zijn. We willen partners zijn, en juridisch zijn we dat soms meer dan hoe onze eigen<br />

ambtenaren zich gedragen. Ze moeten niet altijd plooien. Soms moeten ze zeggen: sorry,<br />

we zijn het er niet mee eens.<br />

De heer Marino Keulen: De lokale besturen en de <strong>Vlaams</strong>e ambtenaren moeten elkaar als<br />

partners zien.<br />

De heer Sas van Rouveroij: <strong>Vlaams</strong>e ambtenaren moeten een inspanning doen om het partnergevoel<br />

tot stand te brengen, en wij moeten meer voor onze eigen mening uitkomen.<br />

Vandaag lukt dat niet. Als je ambtenaren op het lokale niveau aanzet tot meer weerbaarheid,<br />

moeten ze energie steken in iets waar ze eigenlijk geen energie zouden moeten in<br />

steken, namelijk in weerstand. Ambtenaren van verschillende administraties moeten leren<br />

samen te werken, met het oog op het realiseren van een gemeenschappelijk doel.<br />

Het nimby-effect neemt toe, en dat is heel voorzichtig uitgedrukt. We zijn zelfs al een stap<br />

verder. Het nimby-effect is een zachte variante van een ergere maatschappelijke ziekte:<br />

banana, Build Absolutely Nothing Anywhere Near Anyone.<br />

De heer Bart Martens: Wat het voorstel tot interne staatshervorming betreft, vraag ik me<br />

af of het gemeentelijk bestuursniveau voor bepaalde huidige bevoegdheden niet te klein is.<br />

Als voorbeeld verwijs ik naar de rioleringen. De zuiveringsgraad ligt in Vlaanderen lager<br />

dan in Polen. We hebben, zeker in het licht van de doelstellingen die ons door de Europese<br />

Commissie zijn opgelegd, een gigantische achterstand opgelopen. Vaak heeft dat te maken<br />

met een gebrek aan mensen, middelen en kritische massa binnen een gemeente om dergelijke<br />

strategische werkzaamheden uit te voeren. De technische dienst van een gemeente is<br />

voor bepaalde werken vaak te klein.<br />

Als hier voor een uitbreiding van de bevoegdheden wordt gepleit, vraag ik me af om welke<br />

bevoegdheden het gaat. Welke taken zouden de gemeenten beter kunnen uitvoeren dan de<br />

hogere besturen<br />

Kan die interne staatshervorming ook in de omgekeerde richting worden doorgevoerd<br />

Zouden een aantal taken die momenteel op het gemeentelijk bestuursniveau berusten<br />

door een ander bestuursniveau kunnen worden overgenomen Als voorbeeld verwijs ik<br />

hier naar de onbevaarbare waterlopen. Indien een dergelijke waterloop van categorie 3<br />

naar categorie 2 en vervolgens naar categorie 1 gaat, zijn voor een enkele slibruiming drie<br />

bestuursniveaus verantwoordelijk. Dit betekent dat ze drie aanbestedingen moeten uitschrijven<br />

en dezelfde procedure driemaal moeten doorlopen. Wat meer eenvormigheid in<br />

het beheer en een daling van het aantal betrokken bestuursniveaus lijken me aangewezen.<br />

De nota bevat een voorstel om de GRUP’s strategischer te maken. Op die manier zouden<br />

onvoorzienbare projecten gemakkelijker kunnen worden ingepast. Ik heb daar alle begrip<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


154 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

voor. Ik wil er echter wel op wijzen dat we in onze eigen nieuwe codex net de mogelijkheid<br />

hebben ingeschreven om voor een strategisch belangrijk project het GRUP en het ruimtelijk<br />

uitvoeringsplan voor dat project in enkele procedure op te maken. Hierdoor vergt de<br />

strijdigheid met het GRUP geen voorafgaande wijziging van het GRUP. Door middel van<br />

een parallelle procedure kan daar een mouw aan worden gepast.<br />

Voor zover ik weet, is deze mogelijkheid nog nooit toegepast. Het decreet is echter nog<br />

niet koud of er wordt hier een wijziging gevraagd. Zouden we niet eerst moeten nagaan<br />

in welke mate de nieuwe mogelijkheid, die door de nieuwe codex wordt geboden, werkt<br />

Moeten we dat niet uittesten voor we daar weer aan beginnen morrelen en het GRUP een<br />

andere inhoud geven<br />

Volgens mij vragen veel stedenbouwkundige ambtenaren om wat decretale rust. Eigenlijk<br />

willen ze komaf maken met de halfjaarlijkse wijzigingen van de decreten. Die wijzigingen<br />

maken het voor hen immers moeilijk om bij de les te blijven. Zouden we niet beter<br />

uittesten wat het huidig decreet mogelijk maakt voor we de inhoud van het GRUP weer<br />

wijzigen<br />

De heer Dirk de Kort: Ik sluit me graag aan bij de vorige sprekers. Het gaat hier om een<br />

heldere analyse van de beleidsnota’s van de verschillende ministers. Wat de mogelijkheden<br />

tot versnelling betreft, zou ik van de VVSG nog wat bijkomende informatie willen krijgen.<br />

De VVSG verwijst in verband met de randvoorwaarden voor succes naar methodes om<br />

inspraak en overleg bij de diverse overheden aan te moedigen. Ik zou graag een paar voorbeelden<br />

van goede praktijken krijgen. Voor de werkzaamheden van deze commissie zouden<br />

die voorbeelden een pluspunt vormen.<br />

De VVSG heeft het ook over de organisatie van inleefstages voor ambtenaren van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e en de provinciale adviesverlenende instanties bij de lokale besturen. Dat lijkt me<br />

een zeer goede suggestie. Dat sluit aan bij wat de vorige sprekers ook al naar voren hebben<br />

gebracht. De ambtenaren zouden het verschil aanvoelen. Ze zouden niet langer tegenover<br />

elkaar staan. Die stages zouden dit kunnen overbruggen. Ze zouden dan effectief<br />

meer als partners kunnen samenwerken. De implementatie van nieuwe regelgeving, zoals<br />

het Grond- en pandendecreet, lijkt me een geschikt ogenblik om dergelijke inleefstages te<br />

organiseren.<br />

Door naar de verschillende ordes van grootte van de grote steden, de middelgrote steden<br />

en de kleinere gemeenten te kijken, zouden we ervoor kunnen zorgen dat de <strong>Vlaams</strong>e en<br />

de provinciale administraties een aantal knelpunten wegwerken.<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Elke spreker heeft het hier al over het belang van het voortraject<br />

gehad. De VVSG zegt dat wie sneller wil gaan, meer in dat voortraject moet investeren.<br />

Op die manier kan een bestuur trachten een draagvlak te creëren. Tegelijkertijd hoor ik<br />

ook duidelijk dat het voortraject grotendeels wordt gehypothekeerd. Ambtenaren van de<br />

verschillende bestuursniveaus laten het achterste van hun tong niet zien. Hierdoor kunnen<br />

anderen niet voluit gaan. Op die manier wordt in de gemeenten geen groter draagvlak<br />

gecreëerd.<br />

Hieruit vloeit, vooral bij de mensen van de Open Vld, al snel de mening voort dat ambtenaren<br />

eigenlijk ‘ambetantenaren’ zijn. Ze liggen dwars. Ik weet dat dit zo is. Ik ben ooit<br />

nog schepen van Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw geweest. Ik zou hier heroïsche verhalen<br />

kunnen vertellen over de frustraties die ik tijdens mijn contacten met ambtenaren<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 155<br />

van de dienst Ruimtelijke Ordening heb opgelopen. Dat volstaat echter niet. We moeten<br />

dat niet enkel vaststellen. We moeten ook analyseren hoe dat komt.<br />

Een van de vorige sprekers heeft al aangehaald dat onze administratie niet over voldoende<br />

sterke ambtenaren beschikt. De ambtenaren zouden projecten kwalitatief moeten trekken.<br />

Dat is een belangrijke vaststelling. We hebben niet voldoende sterke ambtenaren die hun<br />

nek durven uitsteken en die zich niet achter de juridische regeltjes verbergen. Zonder die<br />

mensen zullen we er nooit komen.<br />

Dit is natuurlijk een selffulfilling prophecy. Zonder sterke ambtenaren, die andere ambtenaren<br />

verdedigen en die door politici worden verdedigd, krijgen we een paraplusysteem.<br />

Iedereen kruipt in zijn loopgraaf. Dat is het einde van het verhaal. De burger voelt dat er<br />

onzekerheid is. Het nimbysyndroom doet zijn intrede. De burger voelt de verdeeldheid en<br />

gaat ervan uit dat hij altijd wel van iemand gelijk zal krijgen.<br />

De voorzitter: We hebben het afgelopen vrijdag ook over de noodzaak van een helikoptervisie<br />

gehad. Volgens mij heeft dit ook met de hiërarchie in de <strong>Vlaams</strong>e administratie te<br />

maken. De ambtenaren waarmee de gemeentebesturen te maken krijgen, zijn onvoldoende<br />

gemandateerd. Om zichzelf veilig te stellen, trekken ze zich terug op de veiligste positie,<br />

met name de afwijzing.<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Ze voelen zich niet gesteund door hun superieuren. Ze zijn bang.<br />

De voorzitter: Ze krijgen te weinig autonomie in hun hiërarchisch opgebouwde administratie.<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Die superieuren worden op hun beurt ook vaak gebruikt door<br />

politici die het onderling oneens zijn. Dat moeten we ook eerlijk durven zeggen. De stelling<br />

dat de fout altijd bij de ambtenaren berust, lijkt me te kort door de bocht. Het nimbysyndroom<br />

wordt gevoed door de tweedracht die de mensen voelen.<br />

Ik geef even een voorbeeld. De heer Martens zal het zeker nog kennen. In Erpe-Mere is<br />

er discussie geweest over de lawaaihinder van kinderopvang. Ik vind het godgeklaagd dat<br />

mensen vinden dat spelende kinderen overdag geluidsoverlast veroorzaken. Dit is voor mij<br />

het summum van het nimbysyndroom. Die mensen hebben echter gehoor gevonden bij<br />

een vrederechter. Volgens die vrederechter gaat het om lawaaioverlast. De kinderopvang<br />

moet verhuizen naar de rand van het industrieterrein. Als politici dan zwijgen, als ze niet<br />

zeggen dat zoiets niet kan, dat zoiets erover is.<br />

We moeten echt verder durven doordenken. We mogen niet enkel zeggen dat er een hoop<br />

ambtenaren in de loopgrachten zitten.<br />

De heer Luc Martens: Ik heb in hoofdzaak in de betogen gehoord dat u zich wel in het<br />

verhaal herkent, maar dat u nog accenten wenst te leggen en dat u vraagt om op bepaalde<br />

zaken wat meer nadruk te leggen, om ze te verduidelijken en om voorbeelden te geven,<br />

maar ik hoor aan uw reacties dat wat we vertellen, voor u niet zo vreemd klinkt, dat we u<br />

niet verrassen.<br />

Mijnheer Keulen, u hebt onder meer verwezen naar de stadscontracten. Die zijn niet<br />

onvoorwaardelijk. Wat men wilde, werd goed doorgepraat in een gemengde groep en vanuit<br />

verschillende invalshoeken, maar met als resultaat dat het ze in veel gevallen en in<br />

belangrijke mate, maar niet overal, want ze zijn niet gelijkmatig tevreden, snelheid hebben<br />

kunnen nemen. Het ging om waardevolle projecten met een hefboomfunctie voor de steden.<br />

Het waren verkorte procedures waarbij men alles deed om wat in de wet verhinderend<br />

kon werken, zo vlug mogelijk te overstijgen met een beslissing sui generis. Dat was sterk.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


156 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Uiteraard kunnen we niet veralgemenen, maar het is wel illustratief dat ten aanzien van de<br />

stroperigheid die men in heel wat besluitvorming kent, men omgekeerd ook uitdrukkelijk<br />

stelling kan nemen, dat er een beter evenwicht gevonden kan worden.<br />

U verwijst ook naar de afbouw van het aantal ambtenaren, maar waar moeten die ambtenaren<br />

zich allemaal bevinden Moeten ze zich allemaal op een centrale positie bevinden<br />

of is het de logica van de ontvoogding, bijvoorbeeld van de gemeentebesturen, dat ze niet<br />

langer met hetzelfde getal, en masse, zitten toe te kijken wanneer alles naar behoren loopt,<br />

maar dat ze op andere niveaus worden ingezet, bijvoorbeeld ter ondersteuning van de<br />

lokale besturen Zou dat niet logischer zijn<br />

De heer Marino Keulen: Coaching.<br />

De heer Luc Martens: Ja, het zou logischer zijn dat er herschikkingen zijn. Voor de burger<br />

is het eigenlijk niet zo relevant of het nu de stad is of de provincie of de gemeente. Voor de<br />

burger is het ‘de’ overheid, ‘de’ politiek, de mensen ervaren dat als één geheel. We mogen<br />

niet meer denken in termen van het mijn en het dijn, maar in termen van gemeenschappelijke<br />

actie gericht op een goed resultaat en ter overtuiging van de mensen.<br />

Mijnheer van Rouveroij, u verwijst naar de hiërarchische verhouding en de drukgevoeligheid.<br />

Die bestaan inderdaad en ze zijn enerzijds historisch gegroeid, want vroeger sprak<br />

men van de ‘ondergeschikte besturen’ en dat gevoel van onzekerheid leeft nog steeds.<br />

Anderzijds bestaat dit voor een deel ook nog in de praktijk, want in sommige gevallen<br />

geeft een gemeente- of stadsbestuur wel een advies, maar geen bindend advies, want dat<br />

komt van een andere overheid. Soms heeft de ambtenaar het gevoel dat hij wat toegeeflijk<br />

moet zijn om te redden wat er te redden valt. Hij heeft het gevoel dat, als hij te veel op zijn<br />

strepen staat, hij het risico loopt dat het dossier helemaal naar af gaat, dat het helemaal<br />

hernomen moet worden. Hij beschikt met andere woorden niet over veel instrumenten.<br />

Hij kan wel proberen om zijn dossier goed te kennen en om intellectueel te argumenteren,<br />

maar dat is niet altijd voldoende om gelijk te halen. In heel wat dossiers is er immers een<br />

keuze voor een bepaald concept, een interpretatieve ruimte waarvoor iemand politieke<br />

verantwoordelijkheid neemt, maar waarvoor de andere weigert dat hij die neemt. Niet<br />

alles kan beargumenteerd worden, men moet ook bereid zijn om zich in te schrijven in een<br />

benadering van een lokaal bestuur. Heel wat van die ambtenaren voelen zich behoorlijk<br />

onzeker tegenover de dwingende positie waarin op een ander niveau kan worden opgetreden:<br />

het is niet omdat men centen moet hebben, omdat men een goedkeuring moet<br />

hebben, omdat men een gunstig advies moet hebben, men durft er niet te veel tegen in<br />

te gaan. Het is toch iets dat menselijkerwijze op zijn minst te begrijpen valt dat dit bij de<br />

ambtenaren aanwezig zou zijn. Maar ik kan me voorstellen, dat wanneer u ambtenaar zou<br />

zijn, u niet op uw kop zou laten zitten.<br />

Mijnheer Martens, u vraagt of er voorbeelden zijn van bevoegdheden. Mevrouw Vogels<br />

heeft een voorbeeld gegeven. Het verhaal van de kinderopvang wordt nog altijd heel sterk<br />

vanuit Kind en Gezin en het agentschap aangestuurd, en dat werkt erg verlammend voor<br />

de lokale besturen die slagkrachtig willen optreden, of het nu gaat om de buitenschoolse<br />

opvang of de reguliere kinderopvang. Vaak is er vertraging door de veelheid aan eisen<br />

die worden opgelegd, die heel detaillistisch en vaak ook heel beklemmend zijn, en die<br />

niet toelaten om met de nodige souplesse in te spelen op de noden en de dynamiek van de<br />

gemeente. Dit is één domein, maar zo kunnen we voorbeelden geven van veel domeinen,<br />

zelfs sinds de regeling die nu bestaat inzake ontvoogding of inzake het decreet Ruimtelijke<br />

Ordening. Ik zie wel dat we een aantal zaken tijd moeten geven, dat het voorbarig zou<br />

zijn om al een definitief oordeel te vellen, maar als ik merk waarmee men na een vijftal<br />

maanden toch blijft worstelen, denk ik dat er nog veel voorbeelden te geven zijn, ook in de<br />

welzijnssector, los van Kind en Gezin, denken we maar aan de bejaardenzorg.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 157<br />

U spreekt over de verschillende bestuursniveaus. We hebben er veel. We hebben niet alleen<br />

de lokale besturen, de provincie, het gewest en de gemeenschap als een geïntegreerd gegeven<br />

in Vlaanderen, maar er zijn ook de intercommunales en vaak is er rond gemeenten<br />

en steden een enorme cluster van samenwerkingsverbanden die allemaal eigen niveautjes<br />

zijn die in een soort van autonomie functioneren. Ik denk dat er veel burgemeesters<br />

zijn die niet meer met zekerheid kunnen zeggen wie in die samenwerkingsverbanden de<br />

gemeente vertegenwoordigt, met welke zeggingskracht en hoe uiteindelijk het beleid wordt<br />

gevoerd. In mijn eigen stad en streek zitten we in meer dan 40 verschillende samenwerkingsverbanden,<br />

die vaak wisselende juridische statuten hebben en die allemaal hun eigen<br />

niveau uitmaken. Ik deel uw mening helemaal: er moeten minder niveaus zijn. De vraag is<br />

hoe we daarin zullen wieden. Daarover is een interessante studie verschenen, een rapport<br />

van onder andere Filip De Rynck en Peter Cabus over schaalvergroting. Het gaat over<br />

schaalvergroting niet als doel op zich, maar als niveau van waaruit samenwerking in een<br />

win-winsituatie tussen gemeenten en steden kan worden gerealiseerd, met een veel betere<br />

dekking en waarbij eenieder wat kan betekenen voor de ander en er dus een veel betere<br />

balans is. Maar dit betekent dat de provincies onder druk komen te staan, want dat is dan<br />

het resultaat ervan.<br />

De heer de Kort verwees naar de randvoorwaarden en vroeg naar de praktijkervaringen.<br />

De heer Buijs zal het hierover hebben, net als over de als een positief aspect beschouwde<br />

inleefstage.<br />

Mevrouw Vogels, u had het over het voortraject. Ik kan u helemaal volgen, maar het is<br />

niet alleen een kwestie van aantallen of van bekwaamheid en deskundigheid, maar vooral<br />

van attitude. In wat soort houding meld ik me aan bij de andere besturen met mijn deskundigheid<br />

en met de tijd die ik daarvoor heb Met andere woorden: stel ik me erboven<br />

of ben ik degene die mee zal denken, weliswaar kritisch, maar op een manier waardoor<br />

de bestaande dynamiek en ambitie kansen blijven hebben. Zulke ambtenaren bestaan heel<br />

zeker al. Ze doen dit met heel veel plezier. Maar er zijn veel andere ambtenaren en dat<br />

om heel diverse redenen, omdat ze naar boven dezelfde lijn niet kunnen doortrekken. Het<br />

voortraject vraagt tijd en kwaliteit, maar vooral de juiste houding en dat moet er een zijn<br />

van respect voor een steeds hogere professionaliteit bij de lokale besturen tot in de kleinere<br />

gemeenten. De gemeenten die niet in belangrijke mate bestuurders en medewerkers<br />

hebben die goed geschoold zijn en goede intenties hebben, zijn zeldzaam.<br />

De heer Xavier Buijs: Mijnheer Martens, u vroeg hoe we het feit zien dat de VVSG enerzijds<br />

altijd pleit voor terughoudendheid bij altijd maar weer bijkomende wijzigingen, en<br />

nu anderzijds zegt dat we de structuurplannen veel meer strategisch willen zien. In de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Codex Ruimtelijke Ordening staat er niet veel over structuurplanning. Een structuurplan<br />

moet bestaan uit een informatief gedeelte, een richtinggevend gedeelte en een<br />

bindend gedeelte.<br />

Ik stel vast dat in uitvoering van omzendbrieven en een jarenlang opgebouwde praktijk<br />

de structuurplannen helaas zijn verworden tot invuloefeningen, tot het overlopen van een<br />

checklist van alles wat men in het oog moest houden. Zoals bijvoorbeeld de behandeling<br />

van de vraag of de zonevreemde sportterreinen wel aan bod komen, en als dat in de<br />

gemeente geen thema is, de vraag of dat moet worden genoteerd, zodat de <strong>Vlaams</strong>e ambtenaar<br />

het ook weet. Het zou dus goed zijn als er per gemeente een veel dynamischer, bijna<br />

letterlijk een meer tot de verbeelding sprekend plan wordt uitgewerkt waarin de gemeente<br />

een visie voor het beleid van de volgende jaren noteert. Dat vereist geen decreetswijziging.<br />

In het bindend gedeelte engageert men zich inzake de RUP’s. Een decreetswijziging slaat<br />

enkel op een wijziging aan het structuurplan omdat men een RUP moet hebben. Maar<br />

volgens ons moet een structuurplan veel meer zijn dan een oplijsting van de RUP’s die de<br />

gemeente de komende tien jaar wil realiseren: het moet een echte visie bevatten.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


158 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

De voorzitter: Zijn de structuurplannen niet te statisch In uw tekst zegt u het: moeten we<br />

niet eerder aansturen op het uitwerken van de grote lijnen<br />

De heer Xavier Buijs: Als u kiest voor de strategische keuzen, dan moet dat de grote lijnen<br />

bevatten.<br />

De voorzitter: Wij missen kansen. Plots doet zich een opportuniteit voor, maar dan zegt<br />

men dat dit niet in het structuurplan staat en dan moet je terug naar af.<br />

De heer Xavier Buijs: Het blijft altijd een evenwichtsoefening. Wellicht zullen een aantal<br />

gemeenten met de zaak de mist ingaan of door schade en schande wijs worden, maar op<br />

langere termijn is dat een veel waardevoller instrument dan dat men zich beperkt tot die<br />

invuloefening.<br />

De voorzitter: Klopt het dat 75 percent van onze gemeenten minder dan 15.000 inwoners<br />

telt<br />

De heer Xavier Buijs: Dat klopt.<br />

De voorzitter: Dat is belangrijk om weten, want onze regelgeving en het loket waar de<br />

Vlaming met de <strong>Vlaams</strong>e en de Europese regelgeving wordt geconfronteerd is een gemeentelijk<br />

loket. De kleinere gemeenten kunnen de burger op dat punt onmogelijk goed en op<br />

hetzelfde niveau als de grotere gemeenten begeleiden.<br />

De heer Luc Martens: De Bolkesteinrichtlijn moet tot op het gemeentelijke niveau doorsijpelen,<br />

maar zelfs op <strong>Vlaams</strong> niveau weet men nog niet helemaal hoe men daarmee moet<br />

omgaan.<br />

2. Gedachtewisseling met de heer Benoît Gervasoni, attaché-jurist bij de Direction Générale<br />

Opérationnelle du Terroire, Logement, Patrimoine et Energie van de Service Public<br />

de Wallonie over de procedures bij grote investeringsprojecten in Wallonië<br />

2.1. Uiteenzetting door de heer Benoît Gervasoni<br />

De heer Benoît Gervasoni: Ik werk voor het Waalse Gewest, voor het domein van de ruimtelijke<br />

ordening. Wij houden ons bezig met stedenbouwkunde, energie en het patrimonium.<br />

Ik zal het hebben over vier punten die aangeven welke factoren voor een versnelling<br />

of een facilitering van ruimtelijkeordeningsprojecten zorgen. Ik zal het hebben over de<br />

procedure nodig voor het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning, over de procedure<br />

enkelvoudige vergunning, over de effectenrapporten die voor beide vergunningen<br />

nodig zijn, en ten slotte over het decreet van 17 juli 2008 betreffende een aantal vergunningen<br />

waarbij dwingende redenen van algemeen belang van toepassing zijn. Dat laatste<br />

wordt het zogenaamde DAR-decreet genoemd: le décret d’autorisation régionale.<br />

In de jongste Waalse beleidsverklaring staat dat vanaf het begin van de legislatuur het<br />

Waalse Wetboek voor ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium geëvalueerd<br />

moet worden opdat het coherenter, leesbaarder en stabieler zou worden en ook meer juridische<br />

zekerheid zou bieden. In de beleidsverklaring wordt de nadruk gelegd op de noodzaak<br />

om het DAR-decreet te evalueren.<br />

Het onderzoek is gaande. Ik zal hier met het nodige voorbehoud spreken, want als ambtenaar<br />

moet ik neutraal, onpartijdig en objectief zijn. In elk geval zal de context in de nabije<br />

toekomst veranderen. Vandaag is dat nog niet duidelijk, want er heerst nog onenigheid<br />

over waar we naartoe moeten. Het is een beetje een zwaard van Damocles dat boven deze<br />

zaak hangt.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 159<br />

Een aantal structurele problemen vallen in Wallonië onder artikel 127, waar het gaat over<br />

publieke projecten. Oorspronkelijk zorgde het artikel voor een uitzonderingsprocedure<br />

voor de aanvraag van stedenbouwkundige vergunningen voor projecten uitgaande van<br />

publiekrechtelijke organismen, bijvoorbeeld een gemeente, of voor projecten van openbaar<br />

nut, zoals elektriciteitswerken en wegeninfrastructuur.<br />

Sinds 2005 is er een trend in het Waalse Gewest om het toepassingsgebied van dit artikel<br />

uit te breiden, naar projecten die minder publiek van aard of van openbaar belang zijn,<br />

bijvoorbeeld voor werken op industrieterreinen met een bepaald statuut. Op dergelijke<br />

industrieterreinen kan een privébedrijf voor werken toch op het artikel 127 een beroep<br />

doen. Artikel 127 is ook van toepassing voor alle vergunningen die nodig zijn voor een<br />

ontginningsgebied voor zandgroeven.<br />

Wat betekent dat Als artikel 27 van toepassing is – en dat is steeds het geval voor grote<br />

infrastructuurwerken – dan zal de afgevaardigde ambtenaar van het gewest die bevoegd is<br />

voor ruimtelijke ordening over de aanvraag beslissen. Het is dus niet het schepencollege.<br />

Het schepencollege oordeelt over aanvragen van vergunningen die niet onder artikel 127<br />

vallen. Er is ook een hypothese die stelt dat de minister zelf een beslissing neemt. Dat is<br />

als het gaat over infrastructuren die moeten worden opgenomen in een sectorplan maar<br />

er niet in zijn opgenomen, of wanneer men afwijkt van de plannen waarin is voorzien in<br />

het sectororaal rapport. Dan is het de minister zelf die een beslissing neemt, en niet de<br />

afgevaardigde bestuurder.<br />

In Wallonië heb je acht afgevaardigde bestuurders, ongeveer één per provincie. Sommige<br />

provincies werden ontdubbeld. Er is ook nog een afgevaardigde ambtenaar voor de Duitstalige<br />

kantons.<br />

Een faciliterend element in het kader van de procedure artikel 127 is dat de afgevaardigde<br />

ambtenaar in de meeste gevallen mag afwijken van alle regelgevende ruimtelijkeordeningsinstrumenten.<br />

Ik denk bijvoorbeeld aan de bouw van windmolens. Dat zijn projecten van<br />

het type artikel 127, want daar gaat productie en distributie van elektriciteit mee gepaard.<br />

Meestal worden die projecten aangelegd in landbouwgebied. Je kunt niet echt zeggen dat<br />

de windmolen compatibel is met de landbouwzone, maar het is de afgevaardigde ambtenaar<br />

die via artikel 127 een vergunning geeft, en dus kan hij een vergunning geven in<br />

afwijking van het statuut ‘landbouwgebied’.<br />

Specifiek voor artikel 127 is dat alle termijnen juridisch bindend zijn, met sancties. De<br />

procedure kan niet vastlopen op een bepaald ogenblik, want telkens als de termijn vervalt,<br />

is er een juridisch gevolg aan gebonden. Dat is vrij nieuw. Minder dan tien jaar geleden<br />

hadden vergunningen van type artikel 127 geen bindende termijnen, maar enkel richtinggevende<br />

termijnen, zonder juridische sancties.<br />

Wat ook belangrijk is, is dat het Waalse Gewest heeft voorzien in de veralgemening van<br />

een dubbel onderzoek. Zelfs als er een beslissing moet worden genomen door de afgevaardigde<br />

ambtenaar, kan men daar een niet-contentieus beroep tegen aantekenen ten aanzien<br />

van de minister. Dan moet de minister daar dus ook een beslissing over nemen, met een<br />

bindende termijn. Er zijn telkens juridische gevolgen verbonden aan het feit dat een termijn<br />

overschreden wordt.<br />

Een andere factor die het uitvoeren van projecten kan faciliteren, heeft te maken met het<br />

mechanisme dat van toepassing is als men openbare wegen wil aanleggen, aanpassen of<br />

afsluiten. Tot voor kort was er een mechanisme van toepassing waarbij de soevereiniteit<br />

van de gemeenteraad werd ingeroepen. Telkens als er een weg werd aangelegd of gewijzigd,<br />

moest het schepencollege daarvoor de toestemming geven. Die toestemming moest<br />

worden gegeven na het afsluiten van het openbare onderzoek en voor het afleveren van<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


160 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

de vergunning. Het probleem is dat de Raad van State het toepassingsgebied van wat<br />

men een ‘wijziging aan de openbare weg’ noemt, sterk heeft verruimd. De aanleg van een<br />

nieuwe deklaag op de trottoirs of de aansluiting van elektriciteits- en gasvoorzieningen<br />

vallen dus onder de specifieke procedure voor openbare wegen, en dus moest het gemeentecollege<br />

een beslissing nemen over de vergunning.<br />

Een nadelig effect van dat mechanisme is dat de gemeenteraad vrij vaak gebruik maakte<br />

van het feit dat het geraadpleegd moet worden om zich te kunnen kanten tegen een stedenbouwkundig<br />

project. Het schepencollege wil bijvoorbeeld niet dat een bepaald project<br />

wordt uitgevoerd. Aangezien de gemeenteraad geraadpleegd moet worden voor de openbare<br />

wegen, beschikt het over een zeker vetorecht: door neen te zeggen tegen de werken<br />

aan de openbare weg, zegt het ook neen tegen het project van ruimtelijke ordening. Er was<br />

dus sprake van een blokkeringsmechanisme, dat zich soms heeft voorgedaan uit hoofde<br />

van de gemeenteraad. Men had dus een vetorecht doordat de gemeenteraad zich kon uitspreken<br />

over de werken aan openbare wegen.<br />

Het decreet van 30 april 2009 heeft dat mechanisme gewijzigd. Er is in de eerste plaats een<br />

strakkere definitie aangenomen van het aanleggen, wijzigen en afschaffen van openbare<br />

wegen. Men heeft daarbij alles uitgesloten wat te maken heeft met de uitrusting van de<br />

openbare weg. Als je nu bijvoorbeeld een netwerk voor gasdistributie aanlegt onder een<br />

trottoir, of als je een aansluiting voor een nieuw huis installeert op een bestaand netwerk,<br />

moet de gemeenteraad niet meer beslissen. Die bevoegdheid is nu beperkt tot de eigenlijke<br />

openbare weg.<br />

De beraadslagingen van de gemeenteraad zijn in sommige gevallen nog steeds nodig, maar<br />

er zijn nu ook bindende termijnen ingesteld. De gemeenteraad kan zich dus niet zomaar<br />

onthouden van de stemming over dergelijke punten om zo bepaalde stedenbouwkundige<br />

procedures te blokkeren. Men kan ook beroep aantekenen tegen de beslissing van de<br />

gemeenteraad wat betreft de openbare wegen én men kan een beroep aantekenen tegen het<br />

feit dat de gemeenteraad helemaal geen beslissing neemt. Dan is het het Waalse Gewest<br />

dat de knoop doorhakt. Die vergrendeling werd als het ware losgemaakt: de soevereiniteit<br />

van de gemeente werd behouden, maar via deze weg is het niet meer mogelijk om de procedures<br />

te blokkeren.<br />

De procedure die van toepassing is voor het aanpassen van openbare wegen kan worden<br />

geïntegreerd in de procedure voor aanvraag van de ruimtelijkeordeningsvergunning. Het<br />

openbaar onderzoek dat dan zal plaatsvinden, zal kijken naar de aspecten inzake de openbare<br />

weg en de stedenbouwkundige aspecten.<br />

Een tweede element dat ik wil uiteenzetten, betreft de enkelvoudige vergunning. Dat<br />

wordt geregeld door het decreet van 11 maart 1999 inzake de milieuvergunning, dat in<br />

werking is getreden in 2002. Binnen één enkele milieuvergunning worden nu meerdere vergunningen<br />

opgenomen die vroeger afhankelijk waren van verschillende wettelijke niveaus.<br />

Het is een beetje het equivalent van de milieuvergunning die we aan <strong>Vlaams</strong>e zijde kennen.<br />

Tot in 2002 moest je voor een vestiging in Wallonië verschillende vergunningen hebben<br />

voor bijvoorbeeld het lozen van water, het vernietigen van explosieven enzovoort. Al die<br />

vergunningen zijn nu ondergebracht in één enkel systeem, namelijk de milieuvergunning.<br />

Het decreet betreffende de milieuvergunning is duidelijk gebaseerd op bekommernissen<br />

inzake het milieu, maar beoogt ook administratieve efficiëntie. De denkpiste was om te<br />

komen tot één enkel loket met één enkele bevoegde autoriteit – de gemeenteraad – en één<br />

structuur die het dossier administratief verwerkt, namelijk de DGO3. Dat is de technische<br />

ambtenaar, een beetje de tegenhanger van de afgevaardigde ambtenaar, die het volledige<br />

dossier onderzoekt en die vervolgens een verslag opstelt. Dat heet dan een syntheserap-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 161<br />

port en dat gaat naar de gemeente. Dat is wat voorbereidend werk voor de beslissing door<br />

de bevoegde autoriteit.<br />

Daarnet ging het over het probleem van de adviezen die gevraagd moeten worden. Bij een<br />

milieuvergunning is de logica dat alle adviezen parallel gebeuren. Alle adviezen worden<br />

tegelijkertijd aangevraagd. Dat gebeurt tegelijk met het openbaar onderzoek. Dat is uiteraard<br />

een kortere procedure. Daardoor worden de termijnen ook korter.<br />

Nog belangrijker is dat alle termijnen waarin is voorzien in het decreet van 11 maart 1999,<br />

dwingende termijnen zijn. Het is niet mogelijk om in gelijk welk stadium een blokkade te<br />

krijgen. Zodra het dossier als ontvankelijk en volledig wordt beschouwd, loopt de termijn.<br />

Bij elk stadium is er een mechanisme waardoor je automatisch in een volgend stadium<br />

terechtkomt als je de nodige formaliteit niet zou hebben vervuld.<br />

De hele logica is gebaseerd op een dubbel onderzoek van het dossier. Het is dus mogelijk<br />

om een administratief beroep aan te tekenen bij de minister tegen gelijk welke beslissing<br />

die is genomen over het afleveren van een milieuvergunning. De oorsprong van die enkelvoudige<br />

vergunning, wordt gekoppeld aan de hele regelgeving. Die ene vergunning bestaat<br />

uit de integratie binnen één enkele administratieve regelgeving voor zowel de milieuvergunningen<br />

als de stedenbouwkundige vergunningen. Je krijgt een geïntegreerde procedure<br />

die leidt tot één en dezelfde vergunning die tegelijkertijd een milieuvergunning en een stedenbouwkundige<br />

vergunning inhoudt. Dat mechanisme is ook een verplicht mechanisme.<br />

Dat betekent dat telkens we voor een gemengd project staan, we altijd via dat enkelvoudige<br />

systeem moeten gaan. Wat betekent een gemengd project Vanaf het ogenblik dat er<br />

een aanvraag wordt ingediend, zien we dat die tegelijkertijd een milieuvergunning inhoudt<br />

en een stedenbouwkundige vergunning.<br />

De procedure voor aflevering van die eenheidsvergunning is gebaseerd op het hele systeem<br />

van de milieuvergunnning. Het wordt ook gekenmerkt door de dwingende termijnen, en<br />

er speelt het mechanisme van het eenheidsloket. Deze keer zal het syntheserapport en<br />

het administratieve onderzoek gebeuren door een technische ambtenaar, de DG die zich<br />

bezighoudt met leefmilieu en de DG die zich bezighoudt met stedenbouw. Zij moeten elk<br />

afzonderlijk rapporten opmaken of in bepaalde gevallen gemeenschappelijke beslissingen<br />

treffen. Die twee administratieve niveaus moeten samenwerken.<br />

Ik zei al dat de procedure is gekopieerd van de procedure van de milieuvergunning. Er<br />

worden verder ook nog typische mechanismen aangebracht, bijvoorbeeld mechanismen<br />

die ervoor zorgen dat de procedure zal leiden tot een stedenbouwkundige vergunning. Alle<br />

pertinente regelgeving inzake zonering, voorschriften voor plannen van ruimtelijke ordening<br />

enzovoort moeten mee in overweging worden genomen via die ambtenaren.<br />

Daarstraks heb ik het gehad over de wegenwerken. Dat soort zaken wordt geïmporteerd<br />

in het mechanisme van die eenheidsvergunning. Een van de bijzonderheden van het systeem<br />

van de eenheidsvergunning zoals in 2005 geconfigureerd, is dat in alle hypotheses<br />

waarbij de gemandateerde ambtenaar bevoegdheden heeft, de bevoegde overheid inzake<br />

eenheidsvergunning niet meer het gemeentecollege is maar de gemandateerde en de technische<br />

ambtenaar samen. Alles gebeurt bij openbare projecten op dat niveau. Ik heb daarnet<br />

al uitgelegd dat het gaat over projecten die niet strikt gehouden zijn aan één welbepaald<br />

niveau.<br />

Over de dwingende termijnen zal ik niet alle details geven. Ik wil het wel duidelijk houden<br />

en u de mogelijkheid geven om de logica die erachter schuilt, te begrijpen. Er zijn telkens<br />

twee mechanismen in het onderzoek voor de eenheidsvergunning die het verloop van de<br />

dwingende termijnen onderbreken. In een eerste geval is dat als het dossier als onvolledig<br />

wordt beschouwd. Dan sta je nog helemaal in het begin van een procedure. Een tweede<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


162 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

stadium waarin dat kan gebeuren, is wanneer de overheid bijvoorbeeld zegt dat het project<br />

zou kunnen worden aanvaard mits een aantal tamelijk substantiële wijzigingen aan het<br />

basisdossier. In dat geval voorziet het decreet erin dat de termijnen worden onderbroken.<br />

Dat betekent dat de vragende partij terug naar huis keert met zijn dossier om dat te vervolledigen<br />

of om de plannen te wijzigen.<br />

Er is geen enkele termijn die weegt op de aanvrager om de dossiers te vervolledigen. De<br />

wetgever heeft gezegd dat in dat geval het aan de aanvrager is om vast te stellen of hij veel<br />

tijd nodig heeft of niet. Als de wijzigingen substantieel zijn, dan moet er tijd worden vrijgemaakt<br />

om raadplegingen te doen. Als het snel kan gaan, dan zal het ook zo gebeuren.<br />

De aanvrager heeft zelf de expertise over die termijn. In een dergelijke hypothese wordt<br />

men uit de procedure gekatapulteerd en is het logisch dat de termijnen stilvallen en je dat<br />

niet laat doorwegen op de aanvrager. Het is aan hem om de verantwoordelijkheid op te<br />

nemen om opnieuw een dossier in te dienen dat fatsoenlijk en volledig is of waarvan de<br />

plannen fatsoenlijk zijn aangepast.<br />

Inzake de eenheidsvergunning is er een administratief beroep mogelijk. De eenheidsvergunning<br />

kan het voorwerp uitmaken van een beroep door derden. Voor de stedenbouwkundige<br />

vergunning is dat niet het geval, daar kan alleen het college of de aanvrager een<br />

beroep aantekenen. Dit zijn niet geschillenberoepsmogelijkheden waar je nog vasthangt<br />

aan de termijnen en waar het hele dossier opnieuw in zal worden bestudeerd. Het is helemaal<br />

geen gewoon onderzoek dat beperkt is tot de wettigheid van de vergunning; het gaat<br />

over de zaak ten gronde en de vorm van het hele verhaal.<br />

Zowel de stedenbouwkundige vergunningen als de milieuvergunningen en de eenheidsvergunningen<br />

zijn onderworpen aan de impactstudies op het vlak van leefmilieu. Ik heb<br />

er daarstraks over horen spreken. In het Waalse Gewest moeten we ons vooral beroepen<br />

op het eerste boek van de milieuwetgeving. We hebben een binair systeem: ofwel is er bij<br />

dat dossier een evaluatienota ofwel is er een impactstudie. Die impactstudie is volgens het<br />

Europees recht een evaluatie die conform is aan richtlijn 85/337 van de Europese Unie.<br />

Om te weten of je te maken hebt met een dossier waarvoor een dergelijke impactstudie<br />

nodig is, bestaat er een lijst bij het Waalse Gewest. Tot nog toe was dat een gesloten lijst.<br />

Het was niet mogelijk om een impactstudie geval per geval voor te schrijven, maar door de<br />

veroordeling van het Waalse Gewest door het Grondwettelijk Hof – ik ga er de details niet<br />

over geven – is die lijst nu wel degelijk opengesteld. Het is nu mogelijk om op basis van<br />

een dossier, dat in de eerste plaats met een nota komt, toch nog een impactstudie te laten<br />

uitvoeren. Grote infrastructuurprojecten in Wallonië zijn allemaal het voorwerp van een<br />

impactstudie, dat leidt geen twijfel.<br />

Ik heb schematisch voorgesteld wat de manier is waarop de procedure met betrekking<br />

tot die impactstudie liep. Er is rekening gehouden met bepaalde factoren die de besluitvorming<br />

kunnen vergemakkelijken en verbeteren en de aanvaardingsgraad ervan kunnen<br />

verhogen.<br />

Als een project wordt ingediend voor een impactstudie, dan moet de aanvrager een erkend<br />

auteur aanduiden. Er zijn erkende instanties waar men dat kan indienen. Er is een specifieke<br />

rubriek voor bijvoorbeeld de erkenning van windmolenparken. De aanvrager heeft<br />

de facultatieve mogelijkheid om dit te omkaderen. Voor hij de impactstudie aanvraagt,<br />

kan hij aan het grote publiek vragen wat bijvoorbeeld de verwachtingen zijn voor de evaluatie<br />

van de effecten. Dat is een interessante manier om te anticiperen op de verwachtingen<br />

van de overheid, op het moment dat de aanvraag tot vergunning wordt ingediend.<br />

De aanvrager moet ook een consultatievergadering beleggen met het publiek. Met de<br />

auteur van de impactstudie zal hij het project voorstellen, zodat de bevolking er kennis<br />

kan van nemen. Zo kan de bevolking bepaalde zaken aankaarten en alternatieven voor-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 163<br />

stellen, die dan in overweging moeten worden genomen. Dit is opnieuw een manier om te<br />

anticiperen, ook op de inhoud.<br />

Dan wordt de impactstudie, die geïnspireerd is door de consultatieronde bij het publiek<br />

en door de omkaderingsprocedure, uitgevoerd. De aanvrager zal zijn dossier voor de aanvraag<br />

van een vergunning indienen. De omkadering betekent dat het geïnspireerd is door<br />

de resultaten van de impactstudie. Zolang het dossier niet is ingediend, is de termijn niet<br />

aan het lopen. De aanvrager is dus heer en meester van de termijn voor de evaluatie van<br />

de effecten.<br />

Als het dossier is ingediend, wordt de klassieke termijn doorlopen volgens het gemeen<br />

recht, buiten enkele procedurebijzonderheden, bijvoorbeeld de noodzaak van een langere<br />

enquête bij het publiek of andere consultatie-instanties. De bedoeling is om stroomopwaarts<br />

van de indiening van de aanvraag zoveel mogelijk beperkingen op te leggen, zodat<br />

de aanvraag wordt geconfigureerd in functie van de resultaten van een impactstudie. Dan<br />

is die studie niet zomaar een document waarmee de autoriteiten bepaalde effecten op het<br />

leefmilieu kunnen detecteren. Het publiek kan ook anticiperen en ideeën geven om de<br />

resultaten van de impactstudie te verbeteren.<br />

Er is ook een wettelijke verplichting om alle posities die men in het project inneemt, te<br />

rechtvaardigen, ook als ze afwijken van de resultaten van de impactstudie. Als het onderzoek<br />

is afgelopen, dan moet de overheid haar beslissing motiveren, rekening houdend met<br />

de impactstudie. Als je het project wilt laten begeleiden door waarborgen, dan kan er een<br />

begeleidingscomité in het leven worden geroepen, waardoor de omwonenden, de uitbater<br />

van de betrokken instelling en de overheid kunnen worden ingelicht over de verdere<br />

afhandeling van het dossier.<br />

Dan wil ik het nu hebben over het decreet van het Waals parlement van 17 juli 2008 over<br />

de vergunningen waarvoor dwingende motieven van algemeen belang bestaan. Wij noemen<br />

dat het DAR-decreet. Wat waren de motieven van de wetgever We hadden het al<br />

over het nimby-effect. We kunnen niet ontkennen dat dit aan de oorsprong lag van de<br />

motivering van de wetgever, toen hij dit decreet op de sporen zette.<br />

In het Waalse recht was er geen groot project van gewestelijk belang. Ofwel was het artikel<br />

127, ofwel was het het gemeen recht, maar er was geen categorie die kon dienen voor<br />

dit soort projecten. Het DAR-decreet is het resultaat van een ontwerp van decreet. De<br />

regering had het aantal beroepen bij de Raad van State voor ogen. Dat was in de laatste<br />

decennia enorm toegenomen.<br />

Er zijn altijd veel vragen gesteld over ruimtelijke ordening in het parlement, en dat heeft<br />

altijd voor veel discussie gezorgd. Het parlement kon misschien een bijzondere rol spelen<br />

in bepaalde grote projecten. Het parlement heeft een onbetwistbare democratische<br />

legitimiteit. De Waalse wetgever heeft zich laten inspireren door de <strong>Vlaams</strong>e ervaring.<br />

Er zijn decreten goedgekeurd in de kwestie van het Deurganckdok. De rechtspraak die<br />

is gehanteerd door het Grondwettelijk Hof, dat het proces heeft gevalideerd, heeft ons<br />

geïnspireerd.<br />

De omwonenden van een bepaald project worden niet noodzakelijk gevrijwaard in hun<br />

grondrechten, dat moet worden versterkt door de wetgeving. Het hof heeft gezegd dat er<br />

een verschil kon worden gemaakt tussen geratificeerde projecten, als het ging over gewestelijke<br />

en andere projecten. In de eerste fase heeft de regering een ontwerp van decreet<br />

aangenomen, dat mechanismen in het leven wilde roepen in vier stappen.<br />

De eerste stap was dat voor de indiening van de aanvraag, de regering het gewestelijk<br />

belang van de vergunning zou erkennen. Ten tweede gebeurde het onderzoek op basis<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


164 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

van de regels van het gemeen recht zoals artikel 127 waarover ik het al had. Daar ging<br />

het over de bevoegdheid van de gemandateerde ambtenaar of van de minister. Vervolgens<br />

legde de regering de vergunning voor aan het parlement. Ten vierde moest het parlement<br />

zich erover uitspreken, door het gewestelijk belang van de vergunning door de regering<br />

te valideren. Als werd bevestigd dat het ging om een project van gewestelijk belang, dan<br />

werd de vergunning afgeleverd of geweigerd. Dat ging gepaard met eventuele bijkomende<br />

voorwaarden.<br />

Het toepassingsveld van het voorontwerp was heel uitgebreid, omdat het van toepassing<br />

was op alle handelingen en werkzaamheden van het schema van de gewestelijke ontwikkeling.<br />

Alles wat met het sociaal-economisch beleid van Wallonië te maken heeft, wordt niet<br />

echt precies omschreven. Daarnaast zijn er projecten die met de grote communicatie- of<br />

transportstructuren te maken hebben en zaken waarvan de uitvoering een uitzonderlijk<br />

lange duur kent.<br />

De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft een advies uitgebracht. In dat advies<br />

staat te lezen dat het Waals systeem het fundamentele principe van de scheiding der machten<br />

en de hiërarchie der normen miskende en het institutioneel evenwicht tussen regering<br />

en parlement in het gedrang bracht. De Raad van State heeft tevens verklaard dat er verschillen<br />

waren tussen het Waals voorontwerp van decreet en het ontwerp van decreet met<br />

betrekking tot het Deurganckdok. Volgens de Raad van State passen de <strong>Vlaams</strong>e decreten<br />

in een welbepaalde context van duidelijk gedefinieerde projecten. Die definiëring omvat<br />

de tijdsduur, de onderwerpen en de lokalisering. Dit was niet het geval voor de Waalse<br />

projecten. Volgens de Raad van State moest dit ook worden opgesomd. Bovendien heeft<br />

de Raad van State gesteld dat het <strong>Vlaams</strong> mechanisme, in de vorm van de valideringsdecreten,<br />

in de mogelijkheid voorzag om van de ruimtelijkeordeningsplannen of andere<br />

regelgeving betreffende de aflevering van vergunningen af te wijken. Hierdoor ontstond<br />

een zekere legitimiteit. De uitvoerende macht heeft het recht afstand te nemen van beslissingen<br />

die ze uiteindelijk zelf heeft genomen. Ze kan van de eigen regelgeving afwijken.<br />

Volgens het Grondwettelijk Hof wordt hierdoor een specifiek controlemechanisme in het<br />

leven geroepen. Aangezien er een parlementaire bevestiging is, kan het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong><br />

een controle uitoefenen op wat de uitvoerende macht in het leven heeft geroepen.<br />

Het Waals voorontwerp van decreet is gewijzigd. Dit heeft geleid tot wat we nu kennen,<br />

het DAR-decreet van 17 juli 2008. Dit decreet is van toepassing op stedenbouwkundige<br />

vergunningen, op milieuvergunningen en op eenheidsvergunningen. Het voorziet tevens<br />

in een specifieke bevoegdheidsregel. De afleveringsbevoegdheid wordt toegekend aan de<br />

gemandateerde ambtenaar voor de stedenbouwkundige vergunningen, aan de technische<br />

ambtenaar voor de milieuvergunningen en aan beide voor de eenheidsvergunningen. Dit<br />

mechanisme staat in artikel 127, waar ik daarstraks al naar heb verwezen.<br />

De procedure voor de aflevering van vergunningen volgt het gemeen recht. Die procedure<br />

staat los van de bevoegdheden van de gemandateerde ambtenaren. Het gaat hier om de<br />

dwingende termijnen en om de mogelijkheid bij de minister een beroep in te stellen. Ik heb<br />

daarnet al toegelicht welke zaken in verband met de vergunningen van toepassing zijn.<br />

Nadien wordt de vergunning bekrachtigd. De evaluatie van de impact op het leefmilieu<br />

moet gebeuren op de manier die ik net heb toegelicht.<br />

Het DAR-decreet is eigenlijk op een architectuur in twee lagen gebaseerd. Er is een goedgekeurde<br />

lijst. Wat de voorwerpen en de lokalisering betreft, is die lijst heel nauwkeurig.<br />

De lijst bevat alle projecten die voor heel het Waalse Gewest belangrijk zijn. Artikel 1 van<br />

het DAR-decreet stelt dat het belang voor het Waalse Gewest moet worden gerechtvaardigd.<br />

In verband met die projecten staat er duidelijk dat een specifieke procedure moet<br />

worden gevolgd. Die procedure heeft geen betrekking op de aflevering van de vergunnin-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 165<br />

gen. Daarvoor wordt immers het gemeen recht gebruikt. Het gaat om een bekrachtigingsprocedure<br />

in het Waals parlement. Dit staat in de artikelen 2 en 4 van het DAR-decreet.<br />

Het tweede architecturale niveau preciseert een hele reeks vergunningen die al waren<br />

afgeleverd op het ogenblik dat het DAR-decreet in werking is getreden en waarvoor een<br />

gewestelijk belang kan worden ingeroepen. Door middel van de bekrachtiging moet het<br />

Waals parlement hier een legislatieve waarde aan toekennen.<br />

Als ik goed heb geteld, zijn op die manier dertien vergunningen bekrachtigd. Op die lijst<br />

van projecten van algemeen belang staan onder meer de gewestelijke luchthavens van<br />

Liège-Bierset en Charleroi Bruxelles-Sud, het gewestelijk expresnet, de metro van Charleroi<br />

en de ontbrekende schakels in het transeuropees transportnet. Dit laatste punt slaat<br />

op de waterwegen en op het wegennet. Het gaat dan om de wegenwerken tussen Couvin<br />

en Huy.<br />

Ik zal even ingaan op de details van het decreet en van de bekrachtigingsprocedure die<br />

moet worden gevolgd zodra de gemandateerde ambtenaar, de technische ambtenaar of<br />

beide ambtenaren een vergunning hebben afgeleverd.<br />

Volgens de tekst moet de Waalse Regering, binnen een termijn van 45 dagen vanaf de<br />

aflevering van de vergunning, het dossier ter bekrachtiging aan het Waals parlement voorleggen.<br />

Dit moet gebeuren in de vorm van een ontwerp van decreet. De minister belast<br />

met de indiening van het dossier moet dit binnen 45 dagen bij het Bureau van het Waals<br />

parlement indienen. Dit is in feite een termijn van orde. Op de vijftigste dag kan het dus<br />

niet meer.<br />

Het Waals parlement moet eveneens een dwingende termijn respecteren. Binnen een termijn<br />

van zestig dagen volgend op de indiening van het dossier bij het Bureau van het<br />

Waals parlement moet het al dan niet tot een bekrachtiging overgaan.<br />

Er zijn twee mogelijkheden. Indien de vergunning wordt bekrachtigd, wordt ze vanaf de<br />

publicatie in het Belgisch Staatsblad uitvoerbaar. Ik heb daarnet gezegd dat de Waalse<br />

Regering niet aan dwingende termijnen onderworpen is om bij het Bureau van het Waals<br />

parlement een vergunning in te dienen. Zolang bij het Bureau van het Waals parlement<br />

geen dossier is ingediend, is er nog geen uitvoerbare termijn. Indien het over de versnelling<br />

gaat, zitten we hier in elk geval met een bepaalde situatie.<br />

Het Waals parlement kan tevens weigeren in te gaan op de vraag tot bekrachtiging. Indien<br />

de vergunning wordt geweigerd, wordt aan de afgeleverde vergunning geen wetgevende<br />

laag toegevoegd. Bovendien moet heel de vergunning als verworpen worden beschouwd.<br />

Hoewel de vergunning eigenlijk is afgeleverd, moet ze bij het uitblijven van een bekrachtiging<br />

als geweigerd worden beschouwd. Dit betekent dat heel het dossier weer naar af<br />

moet.<br />

Tussen de indiening van het dossier bij het Waals parlement en de goedkeuring van de<br />

vergunning moet de terbeschikkingstelling van het volledig dossier worden georganiseerd.<br />

Dit dossier omvat de afgeleverde vergunning, het aanvraagdossier, alle in de loop van de<br />

procedure afgeleverde plannen en adviezen, eventuele verslagen die in die context zijn<br />

opgesteld en alle documenten die betrekking hebben op de evaluatie van de impact. Uit<br />

ervaring weet men dat dat niet altijd zo is gebeurd bij de vorige goedkeuringen. Misschien<br />

moest het zo snel gaan dat niet alle documenten toegankelijk werden gemaakt of misschien<br />

waren de documenten niet toegankelijk genoeg voor de parlementsleden die de<br />

vergunningen die werden voorgelegd, moesten goedkeuren.<br />

Tot op heden werden er echter ook geen hoorzittingen aangevraagd bij het Waalse parlement<br />

bij het onderzoeken van de goedkeuring van de vergunningen. Die procedure vond<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


166 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

niet plaats, maar ik denk niet dat het decreet eventuele hoorzittingen verbiedt of onmogelijk<br />

maakt. Integendeel, ik denk dat dat enkel zou leiden tot een meer doeltreffende<br />

aanpak.<br />

Een ander belangrijk element is dat het parlement bij het al dan niet goedkeuren, niet<br />

de mogelijkheid heeft om de vergunning te wijzigen of van bijkomende voorwaarden te<br />

voorzien. De vergunning die wordt aangevraagd, wordt genomen zoals ze is. Als het parlement<br />

het er niet mee eens is, wordt ze logischerwijze geweigerd. Het feit dat het parlement<br />

geen bevoegdheid heeft om de vergunning aan te passen, vloeit voort uit het feit dat de<br />

wetgever rekening heeft gehouden met een opmerking van de Raad van State over de hiërarchie<br />

van de normen. Aanvaarden dat het parlement de voorwaarde van een afgeleverde<br />

vergunning zou kunnen veranderen, zou inhouden dat het parlement zich conform moet<br />

stellen aan regels die zijn opgesteld voor het vastleggen van die voorwaarden. Een aantal<br />

van die regels bevinden zich op regeringsniveau en dus zou het parlement als het nieuwe<br />

voorwaarden wil opleggen, zich moeten plooien voor regels opgelegd door de regering.<br />

Dat leek een beetje delicaat, en dus is in het huidige systeem het parlement niet in staat<br />

de voorwaarden die gepaard gaan met een vergunning, aan te passen. Er kunnen geen<br />

voorwaarden worden toegevoegd buiten de voorwaarden waarin al werd voorzien door de<br />

afgevaardigde of de technische ambtenaar.<br />

Het aanbrengen van kleine wijzigingen aan de vergunning valt onder het toepassingsgebied<br />

van het DAR-decreet. Men voorziet er niet in dat voor al die kleine wijzigingen de<br />

goedkeuringsprocedure gevolgd moet worden, daarvoor is de procedure van het gemene<br />

recht van toepassing, zonder langs het Waals parlement te gaan.<br />

Wat zijn de gevolgen van het DAR-decreet Zoals ik al zei, is het DAR-decreet in grote<br />

mate een goedkeuringsdecreet en geen proceduredecreet. Dat wil zeggen dat de vergunningen<br />

die aan het parlement worden voorgelegd, normaal gezien de procedure uit het<br />

gemene recht hebben gevolgd. Er is dus geen reden om deze vergunningen meer of minder<br />

te rechtvaardigen dan andere. De normale procedure blijft van toepassing tot aan de<br />

goedkeuring. De autoriteiten die deze vergunningen afleveren, worden niet ontheven van<br />

hun verplichtingen wat betreft het motiveren van beslissingen of bijvoorbeeld van het<br />

documenteren van de milieu-impact.<br />

Ik denk dat u hebt kunnen vaststellen dat deze procedure de dingen niet noodzakelijkerwijze<br />

sneller maakt. Het is geen acceleratiefactor, integendeel, er is een goedkeuringsprocedure<br />

die wordt geënt op een vergunning die al werd afgeleverd na een procedure die<br />

zeker niet wordt ingekort. Het is een project van regionaal belang met de gewoonlijke procedures<br />

die van toepassing zijn. Deze DAR-procedure duurt dus langer. Het voordeel van<br />

het DAR-decreet is dat het meer juridische zekerheid geeft aan de afgeleverde vergunning.<br />

Een ander gevolg van het DAR-decreet is dat de houder van de vergunning, ook als deze<br />

goedgekeurd is, de houder blijft van een vergunning die dezelfde is als elke andere. Hij<br />

moet aan dezelfde voorwaarden voldoen en als hij bijvoorbeeld de exploitatievoorwaarden<br />

zou overtreden, wordt hij blootgesteld aan dezelfde sancties. Wat dat betreft, verandert<br />

het DAR-decreet niets.<br />

Wat de wetgever uiteraard wou doen, is de gerechtelijke controle die wordt uitgeoefend<br />

op afgeleverde vergunningen, overhevelen naar het Grondwettelijk Hof. Er is een belangrijk<br />

gevolg voor wat de aard van de middelen betreft die kunnen worden ingeroepen<br />

door mensen die zich tegen dergelijke projecten verzetten. Die verzetsmiddelen moeten<br />

verplichtend gericht zijn op de artikelen die van toepassing zijn op het niveau van het<br />

Grondwettelijk Hof: artikel 10 en 11 van de Grondwet, het principe van niet-discriminatie,<br />

gelijke behandeling, en artikel 23 van de Grondwet, het recht op de bescherming van een<br />

gezonde omgeving.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 167<br />

U ziet dat de gerechtelijke controle lijkt te ontsnappen aan de Raad van State. Als u kijkt<br />

naar de huidige rechtspraak van de Raad van State, dan is het duidelijk dat dit resultaat<br />

nog niet echt is bereikt, dat zult u meteen merken.<br />

Welke vergunningen werden goedgekeurd In de eerste plaats gaat het om het tweede<br />

niveau in de architectuur van het DAR-decreet. Een toelichting van de motieven of van<br />

de redenen van het project voorziet in de rechtvaardiging van een aantal vergunningen die<br />

al werden afgeleverd voor het decreet in werking trad: de regionale luchthavens, het GEN,<br />

een waterzuiveringsstation en een administratief en opleidingscentrum in Terhulpen.<br />

Daarnaast werden een aantal vergunningen goedgekeurd, niet meer onder het DARdecreet,<br />

maar wel aan de hand van de goedkeuringsprocedure die ik heb uitgelegd. Het<br />

ging in dat geval over projecten die al in de onderzoeksfase waren voor het decreet in werking<br />

trad en vergunningen die werden afgeleverd na de inwerkingtreding van het decreet.<br />

Er is een goedkeuring door het parlement geweest voor drie vergunningen: twee over de<br />

metrolijn van Charleroi en één over de E420 tussen Couvin en Brûly en rond Brûly.<br />

Er is ook een weigering van goedkeuring geweest in het toepassingsgebied van het DARdecreet.<br />

Het ging over het verlengen van de landingsbaan van de luchthaven van Charleroi.<br />

De vergunning werd gegeven door de afgevaardigde en technische ambtenaren. Het<br />

was een enkelvoudige vergunning, maar het parlement heeft zich niet uitgesproken binnen<br />

de zestig dagen na de indiening van het verzoek.<br />

Ik sluit af met deze laatste slide. Het is een tijdelijke balans van de achterstand die tot<br />

stand komt door het DAR-decreet, achterstand op alle vlakken en in de eerste plaats bij<br />

het Grondwettelijk Hof. Het principe zelf van het decreet, de goedkeuringsprocedure die<br />

door het decreet in het eerste en vierde artikel wordt ingevoerd, maakt het voorwerp uit<br />

van een annulatieberoep, annulatie van meerdere vergunningen, vergunningen die werden<br />

goedgekeurd in het kader van het decreet of na de inwerkingtreding ervan. Tegen die vergunningen<br />

werden ook beroepen aangetekend bij het Grondwettelijk Hof, en deze dossiers<br />

zijn nog hangende. Het zijn vergunningen die werden afgeleverd voor de inwerkingtreding<br />

van het DAR-decreet, en er was dus al een bepaalde achterstand voor het DAR-decreet.<br />

Een eerste beslissing is het arrest-Deneye van augustus 2008. Er werd een beslissing genomen<br />

over een goedgekeurde en afgeleverde vergunning en er wordt gezegd dat aangezien<br />

er goedkeuring is, de Raad van State niet meer bevoegd is. Het arrest bepaalt dat het<br />

Grondwettelijk Hof bevoegd is om zich uit te spreken. De Raad van State herhaalt dat<br />

volgens artikel 17 met betrekking tot het Arbitragehof het recht tot terugtrekking tot<br />

stand komt als zou blijken dat het Grondwettelijk Hof het specifieke artikel waarin de<br />

vergunning wordt goedgekeurd en waarvoor de Raad van State zichzelf niet meer bevoegd<br />

acht, zou annuleren. De zaak zou dan opnieuw bij de Raad van State aanhangig gemaakt<br />

kunnen worden, met de vraag om zijn beslissing van onbevoegdheid te herzien. De Raad<br />

van State zou zich dan moeten uitspreken vanuit het oogpunt enkelvoudige vergunning,<br />

en enkel dat oogpunt.<br />

Andere meer recente arresten gaan evenwel niet zo ver. De Raad van State heeft willen<br />

bepalen dat de Raad van State eerst vragen voor advies aan het Europese Hof moet stellen,<br />

om na te gaan of de mechanismen van het DAR-decreet verenigbaar zijn met de<br />

Europese richtlijn. Vandaar dat in de vertaling van het verdrag in nationale wetgeving<br />

wordt voorzien en er prejudiciële vragen aan het Grondwettelijk Hof werden gesteld. De<br />

normen aan de hand waarvan de Raad van State zich uitspreekt over zijn eigen bevoegdheid<br />

worden immers betwist voor het Grondwettelijk Hof. De Raad van State heeft zich<br />

niet uitgesproken over een eventuele terugtrekking.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


168 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Een andere procedure is bij de Europese Commissie ingeleid. Het betreft een overtreding<br />

waarbij het Waalse Gewest wordt geviseerd. Op 25 juni 2008 kwam er een ingebrekestelling.<br />

Het gewest werd verzocht om uitleg te geven in het kader van het DAR-decreet over<br />

de milieu-effectenonderzoeken die plaatsvonden voor afgeleverde vergunningen, over het<br />

recht van ngo’s om een beroep te doen op een rechter om de eventuele vergunningen te<br />

betwisten en de geldigheid van de onderzoeksprocedure voor milieu-effecten in vraag te<br />

stellen, en of die waarborgen verenigbaar zijn met het Europese recht. De Europese Commissie<br />

vroeg aan de Belgische staat over dat laatste uitleg te geven. Het laatste punt is<br />

de mogelijkheid of onmogelijkheid voor elke persoon om voor een rechter de geldigheid<br />

van de evaluatie- en participatieprocedure van het publiek te betwisten, wetende dat het<br />

Grondwettelijk Hof uiteraard niet in dezelfde soort controle voorziet als de Raad van<br />

State.<br />

2.2. Bespreking<br />

De voorzitter: Dit was een zeer interessante uiteenzetting; vooral uw ervaringen met het<br />

DAR-decreet zullen ons inspireren. Zijn het altijd overheidsinstanties die dat soort van<br />

vergunningsaanvragen indienen Kan het ook gaan om privéprojecten<br />

De heer Benoît Gervasoni: Het gaat vooral om publieke projecten, maar niet uitsluitend.<br />

Een van de vergunningen heeft bijvoorbeeld betrekking op een privébedrijf dat veel banen<br />

schept, maar de vergunning valt niet onder de procedure van artikel 127. Het gevolg van<br />

het DAR-decreet is wel dat de bevoegdheid van type-artikel 127 wordt uitgebreid tot alle<br />

hypotheses die onder het toepassingsgebied van het decreet vallen.<br />

De voorzitter: Bestond er grote eensgezindheid in het Waalse <strong>Parlement</strong> over dit decreet<br />

De heer Benoît Gervasoni: Voor zover ik weet, was er niet echt een grote, maar wel een<br />

voldoende meerderheid in het parlement. Het is zeker niet eenparig goedgekeurd.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Dit was een zeer interessante, heldere uiteenzetting. De spreker<br />

heeft een aantal juridisch-administratieve problemen geschetst waarvan de context erg<br />

complex is, maar dat gebeurde op een erg begrijpelijke manier. We moeten toegeven dat<br />

Wallonië meer en meer een voorbeeld voor ons wordt. Het verbaast me niet dat inzake<br />

logistiek Wallonië in de ranking van Cushman & Wakefield steeds meer naar boven<br />

schuift. In de ranking van vorige maand heeft Wallonië ons zelfs verdrongen van de eerste<br />

plaats. Ik denk eerlijk gezegd niet dat dit aan het DAR-decreet is te wijten, want daarvoor<br />

is de impact ervan nog te gering. Het laat ons wel vermoeden dat u die eerste plaats zult<br />

consolideren. Die wetgeving is het bestuderen waard.<br />

Ik heb één vraag: kunt u me zeggen wat het tijdsverloop is van het project met betrekking<br />

tot de nieuwe autosnelweg E420, tussen het moment waarop het Waals <strong>Parlement</strong> dit project<br />

van algemeen belang heeft verklaard, en 12 februari 2009, de datum van het decreet.<br />

De heer Benoît Gervasoni: Ik ken de data niet uit het hoofd. Ik kan u dus moeilijk antwoorden.<br />

Ik moet wel zeggen dat u een onderscheid moet maken tussen twee soorten van<br />

vergunningen. De eerste zijn de vergunningen die zijn goedgekeurd in het kader van het<br />

decreet zelf – dat zijn de vergunningen die al waren afgeleverd – soms na het doorlopen<br />

van procedures die erg lang hebben geduurd. Die procedures werden opgestart voor de<br />

veralgemening van de dwingende maatregelen, of het ging om beroepsprocedures bij de<br />

Raad van State en die hebben een bepaalde evolutie gekend. Die procedures duurden zeer<br />

lang, en ze waren niet onderworpen aan dwingende termijnen. Voor die vergunningsaanvragen<br />

wou men rechtszekerheid creëren; men wou de achterstand wegwerken.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 169<br />

De tweede soort betreft procedures die in het kader van het DAR-decreet kunnen worden<br />

gelanceerd. Het zijn dus nieuwe procedures die in de toekomst aan het decreet worden<br />

onderworpen. De termijnen zijn dezelfde als deze die gelden in de andere juridische<br />

context. Het hangt ervan af of het gaat over een stedenbouwkundige vergunning of een<br />

enkelvoudige vergunning.<br />

Buiten de goedkeuringsprocedure als dusdanig verandert het DAR-decreet niets aan de<br />

dwingende termijnen die van toepassing zijn. Laten we ervan uitgaan dat we beginnen met<br />

een nieuw project, een project dat in het verleden nog nooit een vergunning heeft gekregen.<br />

Ik geef u een overzicht van de termijnen. Is het een project van klasse 1, waarbij een<br />

effectenrapport nodig is, zoals een groot infrastructuurproject, dan loopt de procedure<br />

vanaf het moment dat het volledig en ontvankelijk is verklaard, over een periode van 140<br />

dagen. Gedurende die termijn gebeurt er een openbaar onderzoek, zijn er verschillende<br />

raadplegingen en zijn er eventueel hoorzittingen. Dat is de ultieme termijn waarbinnen<br />

de afgevaardigde en technische ambtenaren een beslissing moeten nemen. Bij die termijn<br />

komt dan een eventueel administratief beroep bij de minister.<br />

Dan heb je de onderzoekstermijn voor de vergunning. Voor klasse 1, de klasse van de<br />

grote projecten, moet de beslissing van de minister vallen binnen de 100 dagen na ontvangst<br />

van het administratieve beroep. Pas vanaf dan kan de beslissing worden bekendgemaakt<br />

en kan de goedkeuring worden gegeven, met de twee termijnen van 45 en 60 dagen.<br />

Onder die termijnen valt niet alles wat milieueffectenrapportering betreft. Dat gebeurt<br />

voor de vergunning wordt ingediend, zonder een dwingende termijn voor de aanvrager.<br />

Als de aanvrager snel wil gaan, kan dat, maar er wordt in de wetgeving geen enkele druk<br />

uitgeoefend op de termijnen in de onderzoeksfase. Vanaf het ogenblik dat het onderzoek<br />

begint tot het indienen van de vergunning wordt geen rekening gehouden met de termijn.<br />

Het voordeel is dus dat er een grote voorspelbaarheid is voor de partij die de aanvraag<br />

indient. De termijnen zijn gekend en die moeten worden nageleefd, zo niet zijn er andere<br />

procedures van toepassing. Als er bijvoorbeeld geen beslissing valt binnen een bepaalde<br />

termijn, wordt dat als een weigering beschouwd en kan er een administratief beroep worden<br />

ingediend. Dat is heel duidelijk. De termijnen zijn misschien niet erg kort, ik kan daar<br />

niet over oordelen, maar de betrachting was om die procedures voor de aanvragers zo<br />

duidelijk en voorspelbaar mogelijk te maken wat de termijnen betreft.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Het is mij nog niet helemaal duidelijk. Ik zal het anders formuleren.<br />

In de procedures die de diverse overheden nu hanteren rond projecten van algemeen<br />

maatschappelijk belang, wat is daar de tijdswinst die men zal genereren ten opzichte van<br />

vroeger, dus voor het decreet, uitgedrukt in percenten Wat is uw aanvoelen Het is een<br />

inschatting in redelijkheid. Niemand zal het u ten kwade duiden als het later niet juist<br />

blijkt te zijn.<br />

De voorzitter: Het is vooral rechtszekerheid die men wint. Dat op zich betekent al tijdswinst.<br />

De heer Benoît Gervasoni: Het DAR-decreet maakt de termijnen inderdaad niet korter.<br />

Integendeel, het verlengt de procedure. Je moet er immers nog die 45 en 60 dagen voor de<br />

goedkeuring aan toevoegen. Er is dus geen inkorting van de termijnen. De wetgever wilde<br />

meer rechtszekerheid bieden en de achterstand van de Raad van State overhevelen naar<br />

het Grondwettelijk Hof. Sneller gaan, was niet de bedoeling.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


170 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

De heer Ludwig Caluwé: Wat voor ons ook van belang is, is de stand van zaken met betrekking<br />

tot de verschillende juridische contentieux ten aanzien van het decreet. Wanneer verwacht<br />

u dienaangaande uitspraken van de verschillende instanties Wanneer verwacht u<br />

een uitspraak van Europa met betrekking tot die ingebrekestelling Wanneer verwacht u<br />

een uitspraak van het Grondwettelijk Hof<br />

Ons decreet op het Deurganckdok heeft hier inspirerend gewerkt, maar er zijn tegen dat<br />

decreet een aantal procedures niet gevoerd die hier nu wel worden gevoerd. Dat komt deels<br />

omdat bijvoorbeeld het Verdrag van Aarhus nog niet volledig in werking was. De hele<br />

problematiek van de bescherming van de noodzakelijke garantie dat de burger en milieuorganisaties<br />

toegang hebben tot een bereikbare rechter, was ten aanzien van het decreet<br />

op het Deurganckdok dus nog niet van toepassing. Het zou wel eens kunnen dat hier een<br />

probleem ontstaat.<br />

De heer Benoît Gervasoni: Jammer genoeg kan ik daar ook niet op antwoorden, omdat<br />

ik de contentieux waarover uw vragen handelen, niet echt volg. Ik beschik niet over de<br />

nodige informatie om u te kunnen zeggen wanneer de beslissingen zullen worden genomen.<br />

Als het over de ingebrekestelling van de Europese Commissie gaat, gebeurt dat over het<br />

algemeen wel volgens een bepaalde cadans. In juni is de indiening gebeurd. Vervolgens is<br />

daarop geantwoord. Als de Commissie zich aansluit bij de antwoorden van het gewest of<br />

niet, zullen we dat vlug weten. Ik denk dat dat ergens in de komende maanden zal zijn.<br />

De heer Ludwig Caluwé: Welke verantwoordingen heeft men gegeven ten aanzien van de<br />

Commissie, onder andere met betrekking tot het aspect van het al dan niet toegang hebben<br />

tot een rechter Ik vermoed dat de Commissie daar vragen over heeft gesteld.<br />

De heer Benoît Gervasoni: Dat is inderdaad een van de punten waarop de ingebrekestelling<br />

van de Europese Commissie is gebaseerd. Ik neem de tekst er even bij. De eerste twee<br />

punten lijken mij de minst betwistbare.<br />

Uitgaande van onze wetgeving, namelijk het naleven van de procedure van het effectenrapport,<br />

moet er een inhoudelijk en procedureel aspect van de impact zijn. Dat moet<br />

gebeuren volgens het bekrachtigde decreet. Het DAR-decreet is van toepassing voor vergunningen<br />

die sowieso de normale procedure voor aflevering van een vergunning hebben<br />

gevolgd. Het is niet dat het DAR-decreet tot gevolg zou hebben dat wij de niet-naleving<br />

vaststellen. Het zou kunnen dat bepaalde vergunningen niet helemaal gebeurd zijn volgens<br />

de richtlijn 85/337 maar dat is niet meer het geval dan anders. Het DAR-decreet verandert<br />

daar niets aan.<br />

De heer Ludwig Caluwé: We hebben in Vlaanderen te maken met iets dat ons zeer sterk<br />

bezighoudt en waar we binnenkort een uitspraak over verwachten, namelijk het GRUP<br />

van het grote project van de Lange Wapper in Antwerpen. Er is een burger naar de Raad<br />

van State gegaan om aan te klagen dat de procedure met betrekking tot de effectenrapportage<br />

niet op de vereiste wijze is gevoerd. Een burger gaat naar de Raad van State omdat hij<br />

van oordeel is dat we ons niet hebben gehouden aan wat Europa ons oplegt met betrekking<br />

tot de MER-regeling. Mocht dit onderhevig zijn geweest aan een procedure waarbij<br />

hier bij decreet zou zijn gezegd dat alles in orde is, dan had de burger op grond daarvan<br />

niet naar de Raad van State kunnen gaan.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 171<br />

De heer Benoît Gervasoni: Ik ken het dossier niet waarover u het hebt. Bovendien is het<br />

delicaat voor mij om mee te gaan in details van argumenten die zijn ontwikkeld door<br />

mogelijke tegenstanders. Er zijn er heel wat die hun verzet hebben laten blijken tegen de<br />

DAR-procedure, maar de positie van het Waalse Gewest in de rechtvaardiging van de<br />

ingebrekestelling, is dat het DAR-decreet op zich geen wijziging betekent van het evaluatiestelsel<br />

voor de effecten. Er zijn niet meer of minder garanties qua inhoud en qua procedurele<br />

eisen zoals openbaar onderzoek, participatie van het publiek enzovoort, dan bij<br />

andere procedures. Maar in het Waalse Gewest doet men niet altijd alles perfect, dat zeg<br />

ik niet, maar het DAR-decreet verandert daar niets aan. Dat is alleszins de positie die het<br />

Waalse Gewest heeft verdedigd met betrekking tot de ingebrekestelling.<br />

De heer Marino Keulen: U hebt nu uw decreet. U hebt het over het Deneye-project. Er<br />

zijn ook een aantal specifieke vragen of het juridisch allemaal klopt. Zijn er buiten dat<br />

Deneye-project nog andere projecten die in vertraging zijn of waar men naar de Raad van<br />

State is gestapt omwille van beslissingen over projecten die zijn genomen op basis van het<br />

DAR-decreet<br />

De heer Benoît Gervasoni: Ik heb een synthetisch schema gegeven van een aantal beroepen<br />

die bestaan tegen het DAR-decreet of tegen reeds bekrachtigde vergunningen. Je hebt het<br />

mechanisme van het DAR-decreet dat wordt aangevochten bij het Grondwettelijk Hof,<br />

maar er zijn ook vergunningen die volgens het DAR-decreet zijn bekrachtigd. Er zijn ook<br />

beroepen bij de Raad van State. Dat gaat over vergunningen die al waren afgeleverd voor<br />

het DAR-decreet en die werden bekrachtigd door het DAR-decreet, waarover de Raad<br />

van State zich heeft moeten buigen. We wisten natuurlijk niet op voorhand dat het nadien<br />

zou worden bekrachtigd. De opponenten hebben zich daarom ook tegen de Raad van<br />

State gekeerd.<br />

Het is niet omdat er maar twee procedures lopen voor de Raad van State dat er maar twee<br />

uitspraken zouden zijn. Het gaat niet over het niet-aanhangig maken bij de Raad van<br />

State. Daarna gaat het over een veelvoud van vergunningen die zijn afgeleverd voor het in<br />

werking treden van het DAR-decreet, die achteraf zijn bekrachtigd en al het voorwerp uitmaakten<br />

van een beroep bij de Raad van State. Daarvan heeft de Raad van State gezegd:<br />

alvorens ik zeg dat ik niet bevoegd ben, moet ik het Grondwettelijk Hof ondervragen over<br />

de grondwettelijkheid van het proces en moet ik ook het Europese Hof van Justitie ondervragen,<br />

met name ook met betrekking tot de vragen die daarnet zijn geopperd.<br />

De heer Marino Keulen: Hebt u het gevoelen dat na het DAR-decreet, men minder gemakkelijk<br />

naar de Raad van State stapt tegen vergunde projecten<br />

De heer Benoît Gervasoni: Het is moeilijk om daar in de gegeven context iets over te zeggen<br />

omdat de rechtspraak nog moet gebeuren. We kunnen nog niet zeggen wat de weerslag<br />

zal zijn wat betreft geschillen na de DAR-procedure.<br />

De heer Lode Ceyssens: Mijnheer Gervasoni, ik heb een vraag over het uitblijven van een<br />

beslissing, wat een automatische weigering is in de context van uw ‘permis d’urbanisme’.<br />

Wij hebben met die discussie geworsteld op het ogenblik dat we ons nieuw decreet Ruimtelijke<br />

Ordening hebben gemaakt. Er zijn toen stemmen opgegaan om het uitblijven van<br />

een vergunning om te zetten in een stilzwijgende vergunning. Hebt u deze overweging ook<br />

gemaakt<br />

Op het ‘permis unique’ hebben wij onze tanden stukgebeten. We zijn gestrand in een uniek<br />

loket waar we een gezamenlijke procedure hebben. Wat is de sleutel van het succes bij u<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


172 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Wat betreft de milieuvergunning en het MER, worstelen wij met een aantal zaken wat<br />

betreft de versnelling van de procedure voor het vernieuwen van vergunningen of een<br />

kleine uitbreiding. Hebt u daar versnelde procedures voor in uw wetgeving<br />

Het DAR-decreet is er niet om vergunningen af te leveren maar om ze juridisch sterker te<br />

maken. Ik begrijp dat, als de vergunningen niet geratificeerd worden door het parlement,<br />

ze worden vernietigd. Dan zou volgens dezelfde overweging kunnen worden gesteld: we<br />

ratificeren niet. Moet men dan zover gaan dat men de vergunning ook daadwerkelijk vernietigt<br />

De heer Benoît Gervasoni: In verband met de stilzwijgende vergunning denk ik dat de<br />

Waalse wetgever de hele wetgeving heeft afgetast, en buiten een vergissing van mijnentwege<br />

bestaan er geen hypotheses meer van stilzwijgende vergunningen, dus vergunningen<br />

die stilzwijgend door de autoriteit worden afgeleverd omdat een dergelijke vergunning<br />

niet meer gemotiveerd zou zijn en niet meer zou stroken met de vereisten wat betreft administratieve<br />

motivering. Het zou ook niet meer stroken met de Europese richtlijnen en<br />

zo meer.<br />

Wat in bepaalde gevallen is bepaald, is dat het stilzwijgen van de autoriteiten zoveel betekent<br />

als een weigering. Bij een weigering moet je niet motiveren, in tegenstelling tot wanneer<br />

je wel een vergunning aflevert. Tenzij hier en daar een geval waarvan ik niet op de<br />

hoogte ben, denk ik niet dat dat nog bestaat in onze wetgeving. Stilzwijgende vergunningen<br />

hebben we niet.<br />

De sleutel voor het succes van de eenheidsvergunning ken ik niet. Tussen het moment van<br />

uitvaardiging en inwerkingtreding van het decreet, zijn er heel veel mogelijkheden. Er zijn<br />

heel wat zaken op voorhand aangevraagd, omdat men vreesde voor de gevolgen. In de<br />

feiten werkt het goed omdat de besturen hebben vastgesteld dat het noodzakelijk is om<br />

samen te werken aan ruimtelijke ordening en leefmilieu.<br />

Cultureel gesproken zijn de zaken geëvolueerd. Steeds meer krijgen we een samenspel<br />

van talenten, die bijdragen aan een goed syntheserapport en een goed besluit. Het is ook<br />

een kwestie van mentaliteitswijziging. Ik was in het Waals <strong>Parlement</strong> bij de eerste wijziging<br />

van het decreet over de milieu- en de eenheidsvergunning. In de voorstellen van het<br />

bestuur, die werden overgenomen door de Waalse Regering en in de commissie terechtkwamen,<br />

ging het over de verhouding tussen de gemandateerde en de technische ambtenaar,<br />

die het dossier samen moeten bestuderen. De termijn zou met twintig dagen worden<br />

verlengd om dat mogelijk te maken. We gingen dus van vijftig naar zeventig dagen.<br />

Dat werd door heel wat mensen gezien als een vertragend effect, omdat ze gebogen gingen<br />

onder drukkingsgroepen, zoals de bedrijfswereld. Het is zeer moeilijk om een termijn<br />

zomaar met twintig dagen te verlengen om het de ambtenaren mogelijk te maken hun<br />

werk te doen. De vaststelling was eenvoudig: met vijftig dagen kwamen ze er niet.<br />

Er waren heel wat gevallen waarvoor ze een syntheserapport moesten afleveren. In veel<br />

gevallen konden ze die termijn niet handhaven. Het werd dus een stilzwijgend syntheserapport.<br />

Eigenlijk was er dus helemaal geen syntheserapport, waardoor de verschillende<br />

bevoegdheden moesten oordelen zonder dat ze een opheldering kregen van de twee ambtenaren,<br />

omdat die daar geen tijd voor hadden.<br />

Als de procedure twintig dagen langer zal duren, zullen er veel meer syntheserapporten<br />

zijn. De overheid die de vergunning moet afleveren, is dan wel geholpen, en die zal een<br />

meer kwalitatieve beslissing nemen. Dat systeem hebben we verkocht, en het maakt dat<br />

er veel minder syntheserapporten zijn, die niet tijdig binnenkomen. We hebben het tegenovergestelde<br />

bereikt van een versnelling, maar de kwaliteit van het werk is verbeterd.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 173<br />

Misschien is het naïef om zoiets te denken, maar op die manier worden beslissingen beter<br />

aanvaard. Het is geïnspireerd door wat er bij de bevolking leeft, en het is technisch onderbouwd.<br />

Er zijn altijd verschillende procedures, of het nu over een stedenbouwkundige vergunning<br />

of over een milieuvergunning gaat, afhankelijk van het type van onderzoek dat<br />

moet worden gevoerd. Voor de stedenbouwkundige vergunningen die worden afgeleverd<br />

door de gemandateerde ambtenaar, varieert de termijn afhankelijk van het feit of men<br />

een openbaar onderzoek moet doen of adviesinstanties moet raadplegen. Die termijnen<br />

worden in principe altijd zo kort mogelijk gehouden, maar ze houden rekening met de<br />

procedurele noodzaak. Voor projecten is er ook een bepaalde typologie.<br />

De heer Lode Ceyssens: Het DAR-decreet dient om de vergunningen juridisch te verankeren<br />

en sterker te maken, niet om ze af te leveren. De ratificatie gebeurt door het parlement.<br />

Als de ratificatie niet gebeurt, wordt de vergunning vernietigd. Waarom was het<br />

noodzakelijk om de vergunning door het parlement te laten vernietigen, en niet om ze<br />

gewoon niet te ratificeren en zo niet te verstrekken Nu ga je de vergunning helemaal vernietigen.<br />

De heer Benoît Gervasoni: Ik weet niet zeker of ik een pasklaar antwoord op die vraag<br />

heb. Ik veronderstel dat de wetgever dit systeem uit vrees in het leven heeft geroepen. Het<br />

gaat dan specifiek om de scheiding der machten en de hiërarchie der normen. Het mechanisme<br />

voorziet pas in het laatste stadium in een democratische legitimiteit. Aangezien de<br />

vergunning helemaal door gewestelijke ambtenaren is behandeld, zou er op het vlak van<br />

de legitimiteit een bekommernis kunnen zijn.<br />

Er is nog een ander probleem dat ik even kritisch wil benaderen. Het verplichtend karakter<br />

van het mechanisme vloeit voort uit het DAR-decreet. Indien een project tot de werkzaamheden<br />

van gewestelijk belang wordt gerekend, wordt het opgenomen in de lijst die<br />

in artikel 1 van het DAR-decreet is vermeld. Hierdoor ontstaat de verplichting tot het<br />

einde van het proces door te gaan. Dit betekent dat de Waalse overheid met betrekking<br />

tot bijvoorbeeld de vierde sluis van het jaar niet kan beslissen te wachten tot eventueel bij<br />

de Raad van State een beroep wordt aangetekend tegen de afgeleverde vergunning. Dat<br />

zou de mogelijkheid bieden nog even na te gaan welke middelen ter beschikking staan en<br />

dergelijke. Indien nodig, zou dan tot een bekrachtiging kunnen worden overgegaan.<br />

Dat is niet wat de procedure voorschrijft. Zodra een project op de lijst staat, moet de procedure<br />

tot het einde worden gevolgd. Dit houdt het risico in dat de vergunning niet wordt<br />

bekrachtigd. Deze annulatie houdt in dat er helemaal geen vergunning overblijft en er heel<br />

wat tijd is verloren gegaan.<br />

Ik weet niet waarom het weigeringsmechanisme zo werkt. Ik kan dit hier niet precies<br />

rechtvaardigen. Volgens mij gaat het vooral om de legitimiteit. Het Waals <strong>Parlement</strong> kan<br />

zich hierover uitspreken. Buiten dit mechanisme zou dit moeilijk worden.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


174 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

VIII. 5 FEBRUARI 2010<br />

GEDACHTEWISSELING MET DE RAAD VAN STATE OVER DE WIJZE WAAROP<br />

DE RAAD VAN STATE INTERVENIEERT BIJ PROCEDURES VOOR GROTE<br />

INVESTERINGSPROJECTEN<br />

GEDACHTEWISSELING MET DE HEER JAN DE MULDER, RAADGEVER<br />

BESTUURSZAKEN BIJ DE VLAAMSE VERTEGENWOORDIGING BIJ DE EURO-<br />

PESE UNIE OVER HET EUROPESE KADER INZAKE ‘BETERE REGELGEVING’<br />

1. Gedachtewisseling met de heer Robert Andersen, mevrouw Marie-Rose Bracke en de<br />

heer Robert Stevens van de Raad van State<br />

1.1 De afdeling Wetgeving<br />

De heer Robert Andersen, eerste voorzitter van de Raad van State: Voorzitter, geachte parlementsleden,<br />

ik wil u eerst en vooral bedanken dat aan de Raad van State de gelegenheid<br />

wordt geboden om enkele inlichtingen te komen geven over de rol die de raad speelt op het<br />

gebied van stedenbouw in het algemeen en op de gevolgen die die tussenkomst zou hebben<br />

op de duurtijd van de procedure inzake infrastructuurwerken en investeringen.<br />

Hier en daar wordt gezegd dat de Raad van State een zekere negatieve rol zou spelen, in<br />

die zin dat hij de oorzaak zou zijn van ongewenste vertragingen in de procedures, met<br />

als gevolg dat die investeringen en infrastructuurprojecten in het gedrang zouden komen.<br />

Daarom stel ik het zeer op prijs dat we hier onze stem kunnen laten horen.<br />

De eerste voorzitter van de Raad van State is degene die de leiding heeft over de afdeling<br />

Wetgeving van de raad. Het is in die hoedanigheid dat ik u enkele inlichtingen zal<br />

verschaffen over de rol van de afdeling Wetgeving op het vlak van de stedenbouw. Dat<br />

heeft natuurlijk weinig invloed op de duurtijd van de procedure. Daarom zal ik me tot het<br />

minimum beperken.<br />

Tijdens de periode van 1 januari 2004 tot 21 januari 2010 heeft de afdeling Wetgeving van<br />

de Raad van State 229 adviezen verleend over stedenbouwkundige projecten. Dat komt<br />

neer op een gemiddelde van een 38-tal adviezen per jaar. Van die 229 adviezen werden er<br />

211 gevraagd binnen een termijn van 30 dagen. Dat is 92,1 percent van die productie.<br />

Wat de eerbiediging van de termijnen betreft, ben ik trots u te mogen zeggen dat de termijnregeling<br />

steeds strikt wordt nageleefd. Wij hebben daar tot nu toe geen klachten over<br />

gekregen. Het kan inderdaad voorvallen dat in zekere delicate en zeer technische ontwerpen<br />

de termijn die ons wordt toegemeten, te kort is. Dan wordt met de adviesaanvrager<br />

onderhandeld om een verlenging van de termijn te krijgen. Dat is altijd op een zeer faire<br />

manier gebeurd. We hebben daarbij ook altijd ons woord geëerbiedigd, in die zin dat de<br />

verlengde termijn strikt wordt nageleefd. Ik kan u ook geruststellen: die verlening neemt<br />

ongeveer een maand tot zes weken in beslag. Dat is dus een minimum.<br />

U ziet dat er op dat gebied weinig problemen zijn. De adviezen die worden gegeven, hebben<br />

als voorwerp meestal ontwerpen van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en<br />

verder nog een klein gedeelte andere reglementering inzake stedenbouw.<br />

Wat de activiteit van de afdeling Wetgeving betreft, mogen we dus zeggen dat de zaken in<br />

orde zijn en dat er hoe dan ook geen nadelige invloed wordt uitgeoefend op de duurtijd<br />

van de procedure.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 175<br />

1.2. De afdeling Bestuursrechtspraak<br />

Mevrouw Marie-Rose Bracke, voorzitter afdeling Bestuursrechtspraak: Voorzitter, dames<br />

en heren, ik heb de werkzaamheden van deze commissie ad hoc gevolgd op diverse websites.<br />

Ik heb gemerkt dat daarin onder meer wordt verwezen naar de Raad van State als<br />

reden voor de vertraging van maatschappelijk belangrijke investeringsprojecten. Zoals de<br />

eerste voorzitter zonet heeft uiteengezet, kunnen dienaangaande geen oorzaken van vertraging<br />

worden gevonden in de adviesverlening door de afdeling Wetgeving. Een andere<br />

zaak is de achterstand bij de afdeling Bestuursrechtspraak.<br />

Ik ga ervan uit dat de commissie met die investeringsprojecten doelt op zowel stedenbouwkundige<br />

projecten als milieuvergunningsprojecten. Als ik me vergis, moet u mij corrigeren.<br />

De Raad van State heeft in Vlaanderen geen achterstand in de afhandeling van de<br />

contentieux van milieuvergunningsprojecten. Er zijn nog wel enkele oude leefmilieuzaken<br />

hangende omdat daarin een vraag werd gesteld aan het Grondwettelijk Hof of aan het<br />

Europees Hof van Justitie, of omdat op vraag van de partijen om uitstel werd verzocht<br />

omdat ze werken aan een minnelijke schikking.<br />

1.3. De Stedenbouwkamer<br />

De heer Roger Stevens, voorzitter van de tiende kamer (Stedenbouwkamer): Voorzitter,<br />

dames en heren, ik zal de gevallen behandelen waarin de Raad van State intervenieert,<br />

de bevoegdheid van de Raad van State als annulatierechter, de gevolgen van een vernietigingsarrest,<br />

de bevoegdheid van de Raad van State als schorsingsrechter, de gevolgen van<br />

een schorsingsarrest, de Raad van State als cassatierechter, de duur van de procedures en<br />

tot slot enkele conclusies.<br />

1.3.1. Gevallen waarin de Raad van State intervenieert<br />

Ik begin met de gevallen waarin de Stedenbouwkamer van de raad in de door u behandelde<br />

investeringsprojecten intervenieert. Voor de Raad van State kunnen twee soorten<br />

overheidsbeslissingen worden bestreden. Dat zijn de plannen: de structuur- en de ruimtelijkeuitvoeringsplannen.<br />

Die situeren zich zowel op gewestelijk, provinciaal als gemeentelijk<br />

niveau. Daarnaast kunnen voor de Raad van State ook beslissingen over aanvragen<br />

tot het verkrijgen van stedenbouwkundige en verkavelingsvergunningen worden betwist.<br />

Tot de inwerkingtreding van de <strong>Vlaams</strong>e Codex Ruimtelijke Ordening op 1 september<br />

2009 was de Raad van State de annulatie- en schorsingsrechter voor deze individuele<br />

beslissingen. Thans is de Raad voor Vergunningsbetwistingen bevoegd inzake beslissingen<br />

over vergunnings aanvragen tot het verkrijgen van een stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning.<br />

De Raad van State blijft wel met betrekking tot deze beslissingen bevoegd als cassatierechter.<br />

Ook blijft de Raad van State in het overgangsstelsel bevoegd voor de schorsing<br />

en vernietiging van beslissingen over vergunningsaanvragen, individuele beslissingen, die<br />

in administratief beroep door de minister werden genomen op beroepen die werden ingediend<br />

vóór 1 september 2009.<br />

De raad intervenieert in de zaken die aldus tot zijn rechtsmacht behoren, uiteraard alleen<br />

wanneer hij daartoe tijdig en rechtsgeldig is gevat door een beroep ingesteld door een<br />

verzoekende partij. Dat kan een burger zijn, een rechtspersoon of een overheid. De voorwaarden<br />

om de raad te vatten zijn hoofdzakelijk geregeld in de federale Raad van Stateregelgeving,<br />

met name de gecoördineerde wetten op de Raad van State, en de diverse<br />

procedurebesluiten. Het betreft voornamelijk voorwaarden op het vlak van belang en<br />

termijnen. Ook moet rekening worden gehouden met de supranationale regelgeving met<br />

betrekking tot de toegang tot de rechter. Een belangrijk voorbeeld hiervan is het Verdrag<br />

van Aarhus van 23 juni 1998 betreffende onder meer de toegang tot de rechter inzake<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


176 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

milieuaangelegenheden, dat milieuverenigingen die binnen hun statutair doel ageren, bijna<br />

automatisch het vereiste belang toekent.<br />

1.3.2. De bevoegdheid van de Raad van State als annulatierechter<br />

Vervolgens wens ik de inhoudelijke bevoegdheid van de raad als annulatierechter te schetsen.<br />

De basisbevoegdheid van de Raad van State is de bevoegdheid tot het annuleren of<br />

vernietigen van onwettige administratieve beslissingen. Die annulatiebevoegdheid geldt<br />

vanaf 1 september 2009, wat de ruimtelijke ordening betreft, in principe alleen nog ten<br />

aanzien van de plannen en andere reglementaire handelingen zoals stedenbouwkundige<br />

verordeningen, rooilijnplannen en dergelijke. Een plan kan alleen worden vernietigd wanneer<br />

het inhoudelijk strijdig is met een hogere rechtsnorm; zo mag een provinciaal of<br />

gemeentelijk plan niet in strijd zijn met een gewestelijk, respectievelijk provinciaal plan, en<br />

mag een uitvoeringsplan in principe niet strijdig zijn met de bindende voorschriften van<br />

een structuurplan. Een plan kan ook worden vernietigd wanneer bij de totstandkoming<br />

van het plan een op straffe van nietigheid voorgeschreven of een substantieel vormvoorschrift<br />

is miskend. De meeste van die rechtsregels zijn door het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> of de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regering uitgevaardigd.<br />

Op het vlak van de vormvoorschriften gaat het onder meer over het verplichte raadplegen<br />

van de adviesorganen ingesteld door de <strong>Vlaams</strong>e Codex, de eveneens decretaal opgelegde<br />

regels betreffende het openbaar onderzoek en de behandeling van de bezwaren, de<br />

zowel door Europa als door VLAREM opgelegde milieueffectenrapportage, en de door de<br />

<strong>Vlaams</strong>e decreten opgelegde formele motiveringsverplichting. De Raad van State past dan<br />

ook, zoals ik al zei, in veel gevallen in essentie <strong>Vlaams</strong>e regelgeving toe en sanctioneert de<br />

miskenning van die <strong>Vlaams</strong>e regelgeving.<br />

Wat de inhoudelijke onwettigheid van een plan betreft, dient ook voor ogen te worden<br />

gehouden dat de Raad van State alleen de schending van rechtsregels of algemene beginselen<br />

sanctioneert. Hij vernietigt dus niet op grond van een beleidsoordeel over wat een<br />

dergelijk plan uit het oogpunt van een behoorlijke ruimtelijke ordening zou moeten inhouden.<br />

De Raad van State mag zich met andere woorden niet op de stoel van het bestuur<br />

plaatsen. Hij oefent ter zake wel een marginale controle uit. Dat wil zeggen dat hij alleen<br />

bij een kennelijke, manifest onredelijke invulling door de overheid van de notie goede<br />

ruimtelijke ordening een plan zal vernietigen. Dat soort vernietigingen, op basis van een<br />

dergelijke marginale toetsing, gebeurt in de praktijk eigenlijk bijna nooit.<br />

In dit verband dient ook nog een verkeerd beeld dat vaak mede door de media wordt<br />

gecreëerd, uit de wereld te worden geholpen. Wanneer de Raad van State een voor hem<br />

bestreden overheidshandeling op haar wettigheid toetst, dan doet hij dit niet zoals hij dat<br />

eventueel zelf uit juridisch oogpunt zou doen. Hij is immers gebonden door de rechtsmiddelen<br />

die de verzoekende partij zelf aanbrengt. De raad kan alleen ambtshalve, dat<br />

wil zeggen zonder dat de verzoekende partijen dit hebben opgeworpen, onwettigheden<br />

aanvoeren of sanctioneren wanneer deze de openbare orde raken. Hetgeen eerder uitzondering<br />

dan regel is. De raad zal dus een beroep verwerpen, ook al ziet hij onwettigheden,<br />

wanneer de verzoeker zelf die onwettigheden niet heeft aangekaart. Dit betekent dan ook,<br />

in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht of gezegd, dat wanneer de Raad van State een<br />

beroep verwerpt wegens ongegrondheid van het beroep dit niet ipso facto betekent dat de<br />

Raad van State heeft geoordeeld dat de bestreden beslissing wettig is.<br />

Wanneer de Raad van State een middel van een verzoeker wel gegrond vindt en het beroep<br />

ook ontvankelijk is qua termijn, belang en dergelijke, kan hij niet anders dan vernietigen,<br />

ongeacht het soort onwettigheid dat werd vastgesteld. Ik wil hierbij benadrukken dat de<br />

raad geenszins wettelijk de mogelijkheid heeft om op grond van een afweging van de in<br />

het geding zijnde belangen een ontvankelijk en gegrond bevonden beroep alsnog te verwerpen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 177<br />

1.3.3. De gevolgen van een vernietigingsarrest<br />

Een vernietigingsarrest heeft uit zichzelf tot gevolg dat de bestreden overheidsakte met<br />

terugwerkende kracht uit de rechtsorde verdwijnt. De overheid waarvan de beslissing vernietigd<br />

is, moet dan in principe de procedure overdoen vanaf het ogenblik waarop de<br />

vastgestelde onwettigheid zich situeert.<br />

Er bestaat wel een vorm van mildering van de gevolgen van een annulatiearrest. De raad<br />

kan immers, op grond van de wet op de Raad van State, artikel 14ter, bevelen dat een aantal<br />

gevolgen van een vernietigde verordeningsbepaling – en plannen zijn dergelijke bepalingen<br />

– als gehandhaafd moeten worden beschouwd of voorlopig gehandhaafd worden<br />

voor een bepaalde termijn. Hoewel de wet dit niet als dusdanig expliciet voorschrijft, is<br />

het daartoe wel nodig dat de betrokken overheid dit in de loop van het proces via haar<br />

advocaten vraagt, motiveert en concreet aangeeft welke gevolgen precies zouden moeten<br />

worden gehandhaafd en waarom. De Raad van State kan dit niet zelf doen, anders zou hij<br />

zich met het door het bestuur te voeren beleid bemoeien. De partijen, de verwerende partij<br />

in dergelijk geval, kunnen dit wel vragen.<br />

1.3.4. De bevoegdheid van de Raad van State als schorsingsrechter<br />

Naast de vernietigingsbevoegdheid bestaat er ook de schorsingsbevoegdheid. Ten aanzien<br />

van de beslissingen over vergunningsaanvragen is deze bevoegdheid voortaan aan de<br />

Raad van State ontnomen bij de oprichting van de Raad voor Vergunningsbetwistingen,<br />

die thans ter zake de bevoegde rechter is. De Raad van State is enkel nog in een overgangsregime<br />

bevoegd ten aanzien van een aantal ministeriële beslissingen. De raad blijft<br />

wel onverminderd bevoegd voor de schorsing van de tenuitvoerlegging van reglementaire<br />

bestuurshandelingen, zoals de al genoemde plannen.<br />

De voorwaarden tot schorsing zijn enerzijds het aanvoeren van minstens één ernstig middel,<br />

dit wil zeggen een middel dat op het eerste gezicht gegrond lijkt, en anderzijds het<br />

aangetoond zijn van een risico op een moeilijk te herstellen ernstig nadeel. Een gewoon<br />

belang volstaat in dit geval dus niet.<br />

De regels betreffende de inhoudelijke bevoegdheid ter zake van de Raad van State zijn,<br />

op één uitzondering na, niet essentieel verschillend van deze die zo-even werden geschetst<br />

met betrekking tot de bevoegdheid van de Raad van State inzake annulatie. Er is wel<br />

één verschil: wanneer de voorwaarden tot schorsing vervuld zijn, kan, op vraag van een<br />

partij, op grond van een belangenafweging de schorsing alsnog worden geweigerd, met<br />

name wanneer de voordelen van de schorsing voor de verzoeker niet opwegen tegen de<br />

nadelige gevolgen daarvan uit het oogpunt van het algemeen belang. De raad springt hier<br />

evenwel zeer omzichtig mee om en wijst slechts uiterst zelden een vordering tot schorsing<br />

af op grond van een dergelijke belangenafweging. Wel gebeurt het vaker dat een soort<br />

van belangenafweging betrokken wordt bij de beoordeling van de schorsingsvoorwaarde<br />

betreffende het moeilijk te herstellen ernstig nadeel.<br />

1.3.5. De gevolgen van een schorsingsarrest<br />

Dit brengt ons tot de vraag wat de belangrijkste gevolgen van een schorsingsarrest zijn.<br />

De schorsing heeft slechts een voorlopige uitwerking. De geschorste handeling blijft in het<br />

rechtsverkeer bestaan maar ze mag niet worden uitgevoerd totdat een uitspraak is gedaan<br />

over het annulatieberoep tegen de geschorste beslissing. Hier bestaat dan ook geen mogelijkheid<br />

om bepaalde gevolgen van de geschorste akte te handhaven. Een bevolen schorsing<br />

heeft wel als gunstig neveneffect dat de annulatieprocedure in dat geval veel sneller<br />

verloopt en wettelijk ook veel sneller moet worden behandeld. Er wordt dus voorrang<br />

gegeven aan een dergelijke zaak.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


178 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

1.3.6. De Raad van State als cassatierechter<br />

Zo komen we bij een belangrijke nieuwe rol van de Raad van State als actor in het behandelingsproces<br />

van stedenbouwzaken: de Raad van State als cassatierechter. Het meren deel<br />

van de zaken van de raad had, tot aan de oprichting van de Raad voor Vergunningsbetwistingen,<br />

betrekking op beroepen tegen beslissingen over vergunningsaanvragen. De<br />

recente oprichting van die Raad voor Vergunningsbetwistingen, gepaard aan het ontnemen<br />

van de rechtsmacht ter zake aan de Raad van State, heeft evenwel niet tot gevolg<br />

dat de Nederlandstalige Kamer van de Raad van State die belast is met de ruimtelijke<br />

ordening, thans ter zake als het ware technisch werkloos is. Ten aanzien van die beslissingen<br />

over vergunningsaanvragen blijft de Raad van State immers bevoegd, zij het als<br />

cassatierechter.<br />

Die bevoegdheid houdt in dat de Raad van State de uitspraken van de Raad voor Vergunningsbetwistingen<br />

kan verbreken op de zonet vermelde gronden, die ook tot vernietiging<br />

kunnen leiden als een cassatieberoep wordt ingesteld. Het belangrijkste verschil met de<br />

vernietigingsbevoegdheid bestaat erin dat de Raad van State gebonden is door de feitenvaststelling<br />

zoals de Raad voor Vergunningsbetwistingen die zal doen. In rechte zal de<br />

Raad van State echter het laatste woord hebben.<br />

De cassatieprocedure gaat gepaard met een zogenaamde filterprocedure. Alvorens over te<br />

gaan tot een eigenlijke behandeling van het cassatieberoep, zal de alleen zetelende kamervoorzitter<br />

of een staatsraad met een zekere ervaring zonder tegensprekelijk debat een toelaatbaarheidsonderzoek<br />

uitvoeren. Dat alles is het gevolg van de federale wetgeving met<br />

betrekking tot de cassatiebevoegdheid die de Raad van State heeft bij beslissingen van<br />

administratieve rechtscolleges. Het cassatieverzoek wordt toelaatbaar verklaard als het<br />

aangevoerde middel niet kennelijk ongegrond is en tot cassatie kan leiden, of als het interessant<br />

is voor de eenheid van de rechtspraak.<br />

Over het cassatieberoep moet, op grond van de wet, uiterlijk zes maanden na de toelaatbaarverklaring<br />

zijn beschikt. Die toelaatbaar verklaring moet gebeuren binnen een termijn<br />

van acht dagen nadat het cassatieberoep is ingediend. We zullen er zeker over waken dat<br />

die termijn wordt gerespecteerd. Dat kunnen we u verzekeren.<br />

Na een eventuele cassatie wordt de zaak terugverwezen naar de Raad voor Vergunningsbetwistingen,<br />

die dan een nieuwe uitspraak moet doen, waarbij hij zich moet neerleggen<br />

bij de uitspraak van de Raad van State over het beslechte rechtspunt. Het aantal cassatieberoepen<br />

dat door de Raad van State ten gronde zal moeten worden behandeld, zal<br />

uiteraard afhangen van de kwaliteit van de uitspraken van de Raad voor Vergunningsbetwistingen.<br />

Hoe groter die kwaliteit, des te minder cassatieberoepen er normaliter zullen<br />

worden ingesteld en des te vaker de filterprocedure tot een niet-toelaatbaarheidsbeschikking<br />

zal leiden. Ik herhaal het: als een zaak niet toelaatbaar is, is die zaak afgehandeld en<br />

is het cassatieberoep binnen acht dagen van de baan.<br />

1.3.7. De duur van de procedures<br />

Thans ben ik aanbeland bij wellicht het meest heikele punt van deze uiteenzetting: de duur<br />

van de procedures voor de Raad van State. Ik moet toegeven dat de annulatieprocedures<br />

tot in een zeer recent verleden al te lang aansleepten. Dat heeft al te vaak geleid tot uitspraken<br />

over belangrijke beslissingen, vele jaren na het inleiden van het beroep.<br />

Ik kan deze commissie echter goed nieuws melden. Dankzij de recente inwerkingstelling<br />

van diverse maatregelen om de achterstand bij de Raad van State en de gerechtelijke achterstand<br />

weg te werken, en de daadwerkelijke implementatie daarvan, verbetert de toestand<br />

ter zake zienderogen. Het valt te verwachten dat de bevoegde kamer van de raad bij<br />

ongewijzigde omstandigheden tegen het eind van 2010 – dit jaar dus – haar achterstand<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 179<br />

volledig zal hebben weggewerkt. Die operatie kan weliswaar tot het einde van 2010 hier<br />

en daar nog zeer sporadisch gepaard gaan met de vernietiging van een jaren oude beslissing,<br />

maar dat is inherent aan de vastberadenheid om de achterstand op zeer korte termijn<br />

daadwerkelijk weg te werken. Het gaat hier dan echt over de allerlaatste restanten van een<br />

tijdperk dat definitief wordt afgesloten.<br />

1.3.8. Conclusies<br />

Zo kom ik tot mijn conclusies. Ik hoop dat deze uiteenzetting de geachte commissie een<br />

beeld heeft gegeven van de activiteiten van de Raad van State als actor in procedures die<br />

de commissie bezighouden, specifiek dan op het vlak van de ruimtelijke ordening en de<br />

stedenbouw. De Raad van State en de Stedenbouwkamer in het bijzonder zijn zich terdege<br />

bewust van de grote maatschappelijke relevantie van vele ruimtelijkeordeningsdossiers, en<br />

met name van deze die betrekking hebben op grote investerings- en infrastructuurprojecten.<br />

Daarom ook heeft de bevoegde korpsoverste van de Raad van State, hier aanwezig,<br />

de bijkomende middelen die door de net vermelde maatregelen om de achterstand weg<br />

te werken ter beschikking van de raad werden gesteld, grotendeels en prioritair aan de<br />

Stedenbouwkamer toegewezen. Wij werken momenteel met zes magistraten. We vellen<br />

ongeveer 1000 arresten per jaar. Ik durf ook te hopen u ervan te hebben overtuigd dat de<br />

historische grote achterstand bij de behandeling van die zaken eigenlijk nu reeds, en zeker<br />

op het einde van het jaar, tot het verleden behoort.<br />

1.4. Bespreking<br />

De voorzitter: Mijnheer Andersen, u hebt het gehad over het aantal, net als de heer<br />

Stevens. Is er een evolutie met betrekking tot het aantal zaken die worden aangespannen<br />

Klopt het dat er, zoals gebleken is uit vorige hoorzittingen, een soort juridisering is<br />

van onze samenleving, door actiegroepen of individuen die oordelen dat iets niet kan in<br />

hun achtertuin Kunt u ons cijfers verschaffen van het aantal zaken dat is ingeleid rond<br />

de thematiek die ons bezighoudt Hebt u zicht op de betrokkenen Zijn dat verenigingen,<br />

besturen, lokale besturen, organisa ties, milieugroepen U hebt zelf gezegd dat de kwaliteit<br />

van de Raad voor Vergunnings betwistingen mee zal bepalen of er nog veel naar u zal<br />

komen. Daarnaast is er de nieuwe codex en een aantal nieuwe maatregelen. Zal dat een<br />

groot effect hebben op de werklast en het aantal zaken<br />

De heer Roger Stevens: Het aantal zaken dat wordt ingeleid, was in het verleden vrij<br />

stabiel. Dat varieerde ongeveer tussen de veertig en zestig zaken per maand. De laatste<br />

maanden stellen we vast dat er wel degelijk een vermindering is van het aantal zaken.<br />

In december en januari hebben we bijvoorbeeld slechts zestien zaken per maand binnengekregen.<br />

Dat kan te maken hebben met de oprichting van de Raad voor Vergunningsbetwistingen,<br />

die tot gevolg heeft dat een aantal vergunningsdossiers niet meer tot onze<br />

bevoegdheid behoren. In de toekomst krijgen wij echter ook een cassatiebevoegdheid. Nu<br />

is de Raad voor Vergunningsbetwistingen gevat door een 150-tal zaken, wat maakt dat hij<br />

momenteel al bijna een grotere werkvoorraad heeft dan wij. Die zaken zijn niet naar ons<br />

gekomen, maar kunnen op termijn wel nog naar ons komen, eventueel in cassatie.<br />

Wat het soort verzoekers betreft, gaat het doorgaans om particuliere personen die bijvoorbeeld<br />

de bouwvergunning van hun buur aanvechten, of aanvragers van een vergunning die<br />

een weigering van die vergunning aanvechten. Wanneer het om plannen gaat, komen er al<br />

meer milieuverenigingen om het hoekje kijken. Dan zien we vaak vzw’s en dergelijke meer,<br />

en soms ook overheden. Als het bijvoorbeeld gaat over de problematiek van de gsm-masten,<br />

zien we vaak dat gemeentebesturen beroepen instellen tegen vergunningen die worden<br />

afgeleverd voor de plaatsing van gsm-masten. Dat is een heikel punt in deze materie.<br />

De juiste cijfers kunnen we u eventueel nog ter beschikking stellen, want die kan ik nu niet<br />

voor de vuist weg opsommen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


180 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

De heer Sas van Rouveroij: Voorzitter, ik wil eerst en vooral mijn waardering uitdrukken<br />

voor het feit dat de Raad van State de discussie wil aangaan, of zich minstens wil laten<br />

ondervragen door deze parlementaire commissie, en daarbij ook zijn hoogste gezagdragers<br />

afvaardigt. Ik heb hier bij hoorzittingen al administraties gezien waarvan de hoogste<br />

gezags dragers niet aanwezig waren, en ik betreur dat. Vandaag hebben we hier de eerste<br />

voorzitter, de voorzitter en de kamervoorzitter, waarvoor dank. Dat is een blijk van waardering.<br />

Ik onderstreep dat zeer sterk.<br />

Temeer ook omdat het voor de Raad van State verre van eenvoudig is om in een open<br />

dialoog te treden. Ik had me nog afgevaagd of deze hoorzitting niet beter in besloten zitting<br />

had plaatsgevonden, ook al zullen we het hier uiteraard niet over individuele dossiers<br />

hebben. U hebt daar niet om gevraagd, en dus kan deze discussie toch in open zitting<br />

plaatsvinden. Dat pleit andermaal voor uw ingesteldheid.<br />

U bevindt zich natuurlijk wel op het kruispunt – of in de ‘twilight zone’ – tussen wetgevende<br />

macht, uitvoerende macht en rechterlijke macht. Op het vlak van wetgevende macht<br />

geeft u adviezen, maar dat is een onderdeel dat ons inderdaad minder zal bekommeren.<br />

U bent een onderdeel van de uitvoerende macht. Dat wil ik wel even onderstrepen, want<br />

we moeten eerlijk zeggen dat burgers en bedrijven vaak denken dat u een onderdeel bent<br />

van de rechtsmacht. Het is ook niet onlogisch dat men dat gevoel heeft, omdat u ook recht<br />

spreekt in materies die veel burgers en bedrijven aanbelangen.<br />

In welke mate is de visibiliteit van de Raad van State die door de jaren heen is gegroeid,<br />

ook een thema binnen de Raad van State Het feit dat u echt een actor bent in dat maatschappelijke<br />

gebeuren en dat u niet blind bent voor het feit dat u wat kritiek neemt, hoe<br />

gaat u daar intern mee om<br />

Deze commissie buigt zich over maatschappelijk belangrijke infrastructuurwerken die<br />

vertraging oplopen en die wij willen versnellen. Die vertraging is een gevolg van een<br />

samenvloeiing van een aantal zaken. Ten eerste: regelgeving, maar daar bent u niet verantwoordelijk<br />

voor, want u kunt alleen adviezen verstrekken. Ten tweede: inspraak. Ook<br />

daarvoor bent u niet verantwoordelijk, toch zeker niet voor de wijze waarop we die organiseren<br />

en voor degene die inspreekt op zich. Ten derde verliezen we ons ook in het moeras<br />

van de rechtspraak. En ook daarbinnen moeten we mild zijn, want rechtspraak is het<br />

gevolg van een rechtsstaat. U zult zich moeten houden aan de rechtsstaat, waarvan u ook<br />

de ultieme bewaker bent. Als de regel slecht is, zult u naar alle waarschijnlijkheid ingevolge<br />

die regel ook navenant moeten handelen en rechtspreken.<br />

Er zijn naar mijn aanvoelen twee pijnpunten in het deel ‘rechtspraak’, maar u erkent die<br />

pijnpunten ook. De laatste woorden van de kamervoorzitter waren wat mij betreft al<br />

zoiets van ‘hoera!’. De kwaliteit van uw arresten zal hier geen thema zijn, behalve misschien<br />

wanneer het gaat over opportuniteitsoordeel, maar u zegt zelf dat die marginale<br />

toetsing uitzonderlijk is. Ik ben daar persoonlijk niet helemaal van overtuigd. Het zou wel<br />

eens interessant zijn, mocht u een soort bloemlezing geven van die gevallen waarin u toch<br />

gebruik hebt gemaakt van dat marginale toetsingsrecht, en waarbij u zegt dat de ruimtelijke<br />

ordening kennelijk onredelijk is ingevuld. Het zou wel eens interessant zijn om een<br />

mooi overzicht te krijgen van uw rechtspraak over kennelijk onredelijke invulling van het<br />

begrip ‘goede ruimtelijke ordening’. Want daar beweegt u zich wel degelijk op het terrein<br />

van de wetgever. Ik denk dat het parlement u zal verzoeken om dat niet te doen.<br />

Ik ben zelf twintig jaar lang een lokale bestuurder geweest. Ik heb arresten van de Raad<br />

van State gezien waarin u inderdaad flirt met die opportuniteitsafwegingen. En dat creëert<br />

een onmiddellijk conflict.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 181<br />

Maar het gaat natuurlijk vooral over de termijn waarbinnen u handelt. Daarover hebt u al<br />

een mea culpa geslagen. Dat was aangenaam om te horen. Maar nog veel aangenamer was<br />

de mededeling – ik hoop dat ze waar is – dat u tegen het einde van dit jaar, althans wat de<br />

kamer Stedenbouw betreft, de achterstand zult hebben weggewerkt. Dat is onwaarschijnlijk.<br />

Ik heb even gegrasduind in uw jaarverslagen, en het gaat inderdaad al een tijdje beter.<br />

In 2003 was het totale aantal zaken 41.000. Dat is nu teruggevallen op 23.000. Dat is dus<br />

het speelveld. Algemeen contentieux: in 2003 13.000, en in 2008 9000. Ik rond nu even af<br />

voor het gemak. De opgelopen achterstand is intussen ook gehalveerd ten opzichte van<br />

2003. Dan heb ik de indruk dat uw betrachting wel eens waar zou kunnen zijn, en dat u<br />

tegen het einde van het jaar geen achterstand meer zult hebben.<br />

Veranderende regelgeving die uw rechtsmacht beïnvloedt, beïnvloedt natuurlijk in zeer<br />

sterke mate die achterstand. Met wat ik u nu hoor vertellen over de codex en de invloed<br />

die de codex per 1 september 2009 zal uitoefenen op het aantal zaken, krijg ik de indruk<br />

dat we hier in een gelijkaardige context zitten als met de invoering op 15 september 2006<br />

van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Dat heeft namelijk ook aanleiding gegeven<br />

tot een enorme terugval van het aantal zaken in uw contentieux. Verwacht u een gelijkaardige<br />

terugval Ik denk het wel, als ik uw ambitie hoor om tegen het einde van het jaar die<br />

achterstand in te halen.<br />

Welke tijdsduur schuift u naar voren bij de behandeling van de ingeleide betwistingen Ik<br />

zou daar graag een prognose over horen.<br />

Ik weet tot slot niet in welke mate we ook inhoudelijk met de drie eminente juristen in<br />

debat kunnen treden. Ik verklaar me nader. Ik denk niet dat het parlement misbruik kan<br />

maken van het feit dat we hier te maken hebben met drie eminente bestuursjuristen om<br />

nu even gratis consult te krijgen. Aan de andere kant vraag ik me af of we niet toch een<br />

poging moeten doen. Dan is het aan u om ‘neen’ te zeggen en er niet op in te gaan.<br />

Ik ga gewoon een paar vragen schetsen, dan zult u ogenblikkelijk aanvoelen of we in de<br />

verkeerde richting gaan of niet. Bent u bereid te reageren op een stelling die zegt: wanneer<br />

iemand geen gebruik maakt van inspraak, moet hij vervolgens ook niet aan tegenspraak<br />

doen Dat betekent dus dat hij zijn rechtsbescherming verliest. Bent u het eens met een<br />

stelling die zegt: overheden moeten onder elkaar geen beroep kunnen instellen Vindt u,<br />

als bestuurlijke rechter, dat uw uitspraakbevoegdheden af en toe te eng zijn om op een<br />

soepele manier geschillen te regelen, in het algemene en in het particuliere belang<br />

Kent u de techniek van de bestuurlijke lus uit Nederland Hebt u daar een goed gevoel bij<br />

Vindt u dat die bestuurlijke lus vertaalbaar is naar een <strong>Vlaams</strong>e context<br />

Men gebruikt vaak het argument dat ook tijdigheid een criterium moet zijn – tijdigheid<br />

ten overstaan van inhoudelijke juistheid. Voor een jurist is dat natuurlijk afschuwelijk<br />

vloeken. Het kan echter zijn dat je iets als inhoudelijk juist omschrijft, maar dat het door<br />

ontijdigheid zinloos wordt. Tijdigheid als criterium. De tijd op zich is ook behartigenswaardig.<br />

Mag dat af en toe in de plaats komen van iets dat inhoudelijk juist is<br />

De heer Dirk de Kort: Ook ik wil de sprekers bedanken voor het feit dat zij hier een toelichting<br />

zijn komen geven. Wij kunnen dat ten zeerste appreciëren.<br />

Ik heb nog twee aanvullende vragen voor u. Is het mogelijk om vanuit de Raad van State<br />

ten aanzien van de bestuurlijke overheden aanbevelingen te doen over waar die bestuurlijke<br />

overheden de meeste fouten maken Het is voor die overheden zelf goed om inzicht te<br />

krijgen in de aandachtspunten, om diezelfde fouten in de toekomst te vermijden.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


182 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

In het kader van de herziening van de procedures wordt er gedacht aan een pannendakconstructie.<br />

Daarmee wordt bedoeld dat het mogelijk zou moeten zijn om elke administratieve<br />

handeling gedurende een bepaalde periode te betwisten, maar dat ze, eens die<br />

periode voorbij is, sluitend is en niet meer vatbaar voor verdere betwisting, zodoende dat<br />

dat later, in het verdere verloop van de procedures, niet meer kan worden aangevochten.<br />

Het gebeurt immers vaak dat men bij de vaststelling van een RUP of GRUP merkt dat er<br />

in het MER-rapport, dat er mee aan de basis van ligt, een fout zit. Is het dan niet beter dat<br />

elke administratieve handeling vatbaar is gedurende een bepaalde periode van beroep, en<br />

dat ze nadien ook effectief kan worden afgerond Op die manier zou men meer rechtszekerheid<br />

creëren ten aanzien van de overheden. Of bent u eerder van mening dat dit tot een<br />

veelheid van administratieve procedures gaat leiden<br />

De heer Bart Martens: Ik ben blij te vernemen dat de stuwmeren worden weggewerkt en<br />

de achterstand wordt ingelopen. Ik zou daar graag statistieken van krijgen. Wat is de evolutie<br />

in de duurtijd van een uitspraak, in het schorsings- en het vernietigingsverzoek, voor<br />

zowel stedenbouwkundige vergunningen, als milieuvergunningen en ruimtelijke plannen<br />

Wat is de evolutie inzake het inkorten van de termijnen Om de zaken te objectiveren,<br />

zouden die cijfers nuttig zijn.<br />

Ik heb er alle begrip voor dat u werkt met de middelen die u zijn toegemeten via de<br />

gecoördi neerde wetten en de Grondwet. De discussies over het bestuursrecht blikken vooruit.<br />

In Nederland en Duitsland wil men via aanpassingen van het bestuursrecht aan de<br />

bestuurs rechter de kans geven om aan bepaalde vormen of materiële fouten voorbij te<br />

gaan, of om die recht te zetten. Dat is de bestuurlijke lus. Men wil hem zelfs de mogelijkheid<br />

geven om aanvullende maatregelen op te leggen in een besluit, of om de overheid<br />

te verplichten tot een schadevergoeding. Dat is volgens onze Grondwet, geloof ik,<br />

niet mogelijk. Men zou het bestuur kunnen voorstellen om een schadebesluit te nemen.<br />

Hoe kijkt u aan tegen dergelijke aanpassingen van het bestuursrecht In welke mate is de<br />

injunctie van de rechterlijke macht in het bestuursrecht al dan niet een schending van de<br />

scheiding der machten Als de rechterlijke macht extra bepalingen koppelt aan de overheidsbeslissingen<br />

of de overheid dwingt om een schadebesluit te nemen, stelt ze zich in de<br />

plaats van het bestuur. Dat geeft in het buitenland aanleiding tot heel wat discussies, ook<br />

in de gespecialiseerde pers. Hoe ver kunnen we daarin gaan<br />

In welke mate kan het <strong>Vlaams</strong> Gewest dergelijke aanpassingen doorvoeren Of vereist dat<br />

een aanpassing van de gecoördineerde wetten Kunnen wij met een <strong>Vlaams</strong>e codex op het<br />

bestuursrecht zaken invoeren die u kunt toepassen Kunnen maatregelen die we via een<br />

<strong>Vlaams</strong>e codex zouden invoeren, enkel slaan op de administratieve rechtscolleges die het<br />

<strong>Vlaams</strong> Gewest installeert, zoals de Raad voor Vergunningsbetwistingen<br />

Ik heb in het verleden al gemerkt dat u met die administratieve rechtscolleges nogal<br />

ambigu omgaat. We hebben in de vorige legislatuur een decreet goedgekeurd waarmee een<br />

milieuhandhavingscollege werd opgericht. De afdeling Wetgeving van de Raad van State<br />

probeerde in haar advies daarover aan te tonen dat we onze ‘implied powers’ van artikel<br />

10 van de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen te buiten gingen. Ze beweerde<br />

dat dat niet kon. Ze betoogde dat de impact daarvan op de federale bevoegdheden niet<br />

marginaal was, en dat we dat niet nodig hadden om onze eigen bevoegdheden ten volle te<br />

kunnen uitoefenen.<br />

Ik herinner me nog levendig de discussie in de commissie. Professor Kurt De Ketelaere<br />

kwam ons uitleggen dat de Raad van State het mis had en dat dat wel kon. Ik vermoed dat<br />

die discussie uiteindelijk voor het Grondwettelijk Hof zal worden beslecht. Het viel me in<br />

elk geval op dat de afdeling Wetgeving van de Raad van State geen letter advies gaf toen<br />

we de Raad voor Vergunningsbetwistingen oprichtten. Dat werd niet getoetst aan artikel<br />

10 van de bijzondere wet.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 183<br />

Ik weet niet of ik deze vraag mag stellen, en of u er mag op antwoorden. Hoe komt het<br />

dat u daar geen advies over gegeven hebt Hoe zou u staan tegenover de oprichting van<br />

nog andere administratieve rechtscolleges Als wij een bepaalde wijziging willen doorvoeren,<br />

maar dat via de <strong>Vlaams</strong>e codex niet kunnen regelen, dan zouden we wel eens een<br />

nieuw rechtscollege kunnen oprichten.<br />

Ten slotte, in Nederland en Duitsland wordt er nu volop werk gemaakt van de zogenaamde<br />

relativiteitseis. Bepaalde individuen zouden enkel de schending van normen kunnen<br />

aanvechten die een nadeel berokkent aan de appellant, degene die het verzoek tot<br />

schorsing of vernietiging indient. Bijvoorbeeld, wie een perceel grond heeft, gelegen aan<br />

een beek waarin een lozingsnorm wordt overschreden, kan naar de rechter stappen. Wie<br />

een perceel heeft dat stroomopwaarts ligt van die normoverschrijding, kan het vergeten.<br />

Dat staat zeer scherp tegenover de rechten die worden toegekend in het Verdrag van Aarhus,<br />

artikel 9.<br />

Wat vindt u van de invoering van zo’n relativiteitseis In Duitsland heet het de ‘Schutznorm’.<br />

Kunnen wij dat invoeren zonder de rechten te schenden die ons zijn toegekend<br />

door het Verdrag van Aarhus Levert dat geen stof op voor nieuwe betwistingen Heeft de<br />

rechter of een administratief rechtscollege niet onoordeelkundig beslist dat een appellant<br />

zijn rechten niet kan doen gelden omwille van die relativiteitseis Met andere woorden,<br />

helpt zo’n relativiteitseis de zaken wel vooruit<br />

Het Aarhus Compliance Committee heeft in een advies van 16 juni 2006 geoordeeld dat<br />

de toegang tot onze rechtbanken te moeilijk, te zwaar, zou zijn om in overeenstemming<br />

te zijn met de afspraken en de geest van het Verdrag van Aarhus. Welke wijzigingen zijn<br />

nodig om de rechten die het verdrag ons toekent, te kunnen uitoefenen<br />

Ik heb ooit in de Senaat een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van de gecoördineerde<br />

wetten op de Raad van State om verenigingen betere toegangsmogelijkheden te verschaffen<br />

tot de raad. U weet maar al te goed dat het niet altijd evident is om als vereniging de<br />

schending van collectieve belangen, die vaak ook vervat zitten in het maatschappelijke<br />

doel van de vereniging, aan te grijpen om de belangvereiste aan te tonen. Vaak eist de raad<br />

dat men persoonlijke, individuele belangen inroept. Dat heeft tot gevolg dat verenigingen<br />

vaak individuen onder de arm nemen om in hun plaats naar de Raad van State te trekken.<br />

Dat individu heeft dan zogezegd een zaak ingediend, maar heeft dat gedaan op vraag van<br />

de vereniging. Zo kan die haar problemen inzake belangerkenning omzeilen. Hoe staat<br />

u tegenover een verruimde toegang voor verenigingen die de schending van collectieve<br />

belangen willen aanklagen Hoe staat u tegenover een verruiming van hun mogelijkheden<br />

om rechtsgeldig verzoeken tot schorsing of vernietiging te kunnen indienen<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Ik sluit me aan bij de heer van Rouveroij, ik ben blij dat de achterstand<br />

tegen het einde van dit jaar weggewerkt zal zijn. Ik vraag me, net als de heer van<br />

Rouveroij, af hoelang een procedure nadien nog zal duren.<br />

U zegt dat het mogelijk is om een vordering tot schorsing niet te aanvaarden vanwege de<br />

impact op het algemeen belang. U zegt dat daar zeer omzichtig mee wordt omgegaan. Is<br />

dat al gebeurd In welke gevallen Hoe gaat u daarmee om<br />

U zegt dat de overheid mildering kan vragen bij de vernietiging. Gebeurt dat dan Is dat<br />

dan niet de wettelijke basis om uw administratieve lus verder op te bouwen<br />

De heer Ludwig Caluwé: Ik waardeer natuurlijk dat de vertraging wordt weggewerkt. Wat<br />

beschouwt u als een redelijke termijn<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


184 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Ik leg u twee grote dossiers voor die we enigszins kunnen vergelijken. In Nederland werd<br />

bij de Raad van State beroep aangetekend tegen de vergunning voor de verdieping van<br />

de Westerschelde. De uitspraak kwam er binnen een half jaar. Dan hebben we het beroep<br />

tegen de Lange Wapper. Dat was aangetekend vóór het beroep in Nederland tegen de verdieping<br />

van de Westerschelde en er is nog altijd geen uitspraak. Wat wordt in de toekomst<br />

de redelijke termijn<br />

Een tweede grote klacht is dat men nogal gemakkelijk omwille van vorm- of procedurefouten<br />

overgaat tot vernietiging. Het is vernietiging of geen vernietiging, er is geen middenweg.<br />

Dat draagt niet echt bij tot een resultaat – nog los van de vraag of het inroepen<br />

van de procedurefout al dan niet diegenen die een klacht heeft ingediend, benadeelt. Moet<br />

niet mee kunnen worden afgewogen of de procedurefout het resultaat van de beslissing<br />

beïnvloed heeft We kennen voorbeelden van vernietigingen vanwege procedurefouten<br />

van een adviesorgaan, terwijl de overheid zelfs over een compleet negatief advies van dat<br />

orgaan had kunnen overstappen en dus een positieve beslissing had kunnen uitbrengen.<br />

De vraag is dus of een procedurefout een substantiële bijdrage tot het besluit vormt.<br />

De heer Marino Keulen: Het relativiteitsbeginsel geldt wel bij schorsingen als het gaat om<br />

het maatschappelijke belang en niet bij annulatie. Waarom niet<br />

De heer Robert Andersen: Ik zal een antwoord geven op een aantal vragen die verband<br />

houden met de afdeling Wetgeving.<br />

Ik wil eerst onderstrepen dat de Raad van State, een federale instelling, als raadgever<br />

optreedt niet alleen van de federale overheid, maar ook van de deelgebieden. Wij zijn de<br />

raadgever van de verschillende parlementen, dus ook van de <strong>Vlaams</strong>e Raad, en van de<br />

andere gewesten en gemeenschappen van België. Wij willen dat onpartijdig doen. Ik wil<br />

dat onderstrepen voor uw commissie en voor alle andere overheden in België. Wij zijn hier<br />

neutraal.<br />

Ik wil natuurlijk niet de legisprudentie van de Raad van State commentariëren, maar ik<br />

kan toch enkele vragen beantwoorden.<br />

Wij moeten in onze adviezen met betrekking tot het creëren van administratieve rechtbanken<br />

door de verschillende gewesten uiteraard rekening houden met de wetgeving zoals<br />

ze nu in België bestaat. Op dat gebied hebben wij tot nu toe altijd de leer van de ‘Implied<br />

Powers’ toegepast. Dat wil zeggen dat het aan de federale overheid toekomt om het creëren<br />

van administratieve rechtbanken te organiseren, maar dat de gewesten hier een zekere<br />

bevoegdheid hebben in het kader van de leer van ‘Implied Powers’. U weet zo goed als ik<br />

dat er daar strenge voorwaarden gelden. De Raad van State moet, als hij geraadpleegd<br />

wordt in verband met een wetsvoorstel, een decreet of dies meer waarbij een dergelijke<br />

administratieve rechtbank wordt gecreëerd, nazien of die voorwaarden vervuld zijn. Het<br />

kan gebeuren dat de motivering onvoldoende is. Dan zegt de Raad van State altijd dat hij<br />

op dat punt geen stelling wil innemen en dat het de wetgever is die meer details moet geven<br />

over de beweegredenen die hem ertoe brengen een administratieve rechtbank in het leven<br />

te roepen.<br />

Ik wil uiteraard geen commentaar geven op de impact van de Conventie van Aarhus en de<br />

gevolgen van de vaststellingen van de ‘Compliance Commission’ omdat wij nu geadieerd<br />

zijn door een wetsvoorstel dat tot doel heeft de toegang tot de rechter en tot de Raad van<br />

State in het bijzonder uit te breiden. Wij moeten daarover een advies geven. Er moet in<br />

het kader van de Conventie van Aarhus meer toegang worden gegeven aan verenigingen<br />

en groepen die voor de verdediging van het milieu opkomen. U moet nog wat geduld<br />

opbrengen. Er zal binnen een redelijke termijn een advies worden gegeven. Dit is een zeer<br />

technische en complexe zaak.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 185<br />

Die internationale wetgeving zal een invloed hebben, in die zin dat als er een verruiming<br />

bestaat voor die verenigingen en groepen, deze verenigingen en groepen daar uiteraard<br />

gebruik van zullen maken. Ze zullen meer en meer naar de nieuwe administratieve rechtbank<br />

of naar de Raad van State komen om hun belang of hun collectieve belangen te<br />

verdedigen. Dat kan zowel een positieve invloed zijn, vanuit het oogpunt van die verenigingen<br />

en van de burgers, als een nadelige invloed voor wat betreft de rechtszekerheid van<br />

die projecten en ontwerpen die van groot belang zijn voor de collectiviteit.<br />

Ik moet ook toegeven dat de wetgeving op het gebied van stedenbouw en milieurecht<br />

veel complexer is geworden. Vroeger was het nogal eenvoudig. Maar nu, ten gevolge van<br />

hoofdzakelijk het Europese en regionale recht, is de zaak veel complexer geworden. Het<br />

is mijn persoonlijke mening, dus niet de mening van iedereen en zeker niet van de raad<br />

als instelling, dat het een mirakel is als er in de loop van de procedure geen fout wordt<br />

gemaakt. Dat is een vaststelling die ik maak als doorsnee burger. Maar het is niet omdat<br />

het zo ingewikkeld is geworden dat wij uw eigen wetgeving en het Europees recht niet<br />

mogen toepassen. Wij zijn daartoe verplicht. Wij mogen niet wijzen op opportuniteitsredenen<br />

die in het bijzonder naar voren moeten komen. Neen, wij moeten ook rekening<br />

houden met de regels. Wij bestaan daarvoor en wij worden daarvoor door u betaald. Wij<br />

moeten erover waken dat de regels in het algemeen worden geëerbiedigd. Als de politici<br />

denken dat het te ingewikkeld is, dan moeten ze het vereenvoudigen. Zo simpel is het in<br />

mijn persoonlijke geest.<br />

Wat denk ik over een aantal middelen die zouden kunnen worden gebruikt om de procedure<br />

te vereenvoudigen Men spreekt van de ‘Schutzlehre’ en van de ‘administratieve lus’.<br />

Dat is heel goed. Maar men moet ook rekening houden met de bestaande wetgeving. Onze<br />

bevoegdheid als rechtbank, tot nu toe, is beperkt tot de annulatie, die gepaard kan gaan<br />

met een schorsing. Wij kunnen niet, zoals onze Nederlandstalige buren, in de plaats van<br />

de overheid treden. Daar zeggen ze: “Bestuur, kom eens bij ons, wij gaan u uitleggen hoe<br />

het zou moeten zijn. U zou dit en dat moeten doen.” Wij hebben geen substitutiebevoegdheid.<br />

In bepaalde gevallen zou dat nuttig zijn. Wij zouden inderdaad in eenvoudige zaken<br />

het best geplaatst zijn indien wij aan de overheid zouden kunnen zeggen: “U komt voor<br />

de derde keer bij ons. Basta. Nu moet u dat doen.” Dat kunnen wij niet doen. Wij kunnen<br />

alleen vaststellen dat er een onwettigheid is geweest en wij moeten daaruit de gevolgen<br />

trekken en tot vernietiging overgaan.<br />

Als adviserende overheid kunnen wij ook niet om opportuniteitsredenen raadgevingen<br />

aan de wetgevers of aan de uitvoerende macht geven. Wij kunnen niet zeggen dat iets niet<br />

opportuun is en dat men beter iets anders zou doen. Als we dat zouden durven, dan zouden<br />

de kritieken ten aanzien van de Raad van State nog heviger zijn. Dan zou men zeggen<br />

dat die mensen van de Wetenschapsstraat denken dat ze politici zijn, dat zij vat hebben<br />

op de gevoeligheden en de problemen van de mensen. Wij zijn rechtskundige adviseurs.<br />

Tot nu toe is het onze taak ons daartoe te beperken. Wij moeten advies geven over de<br />

wettelijkheid van de ontwerpen die ons worden voorgelegd. Als men de Raad van State<br />

meer bevoegdheden wil toekennen, dan moet dat gebeuren door het parlement, door de<br />

wetgever.<br />

U zegt dat de Raad van State tot een belangenafweging zou moeten komen. Hij moet<br />

enerzijds rekening houden met eventuele formele onwettigheden of onwettigheden ten<br />

gronde, en anderzijds met de sociale impact van een vernietiging van een schorsing. Dat is<br />

heel gevaarlijk. Dat moet u toch ook voelen. Enerzijds kunnen wij als juristen vaststellen<br />

of het rechtmatig is dan wel of het met onwettelijkheid is behept. Anderzijds zouden wij<br />

een appreciatie moeten geven over het algemeen belang. Welke belangen De belangen<br />

van wie Van welke groep Van de gehele bevolking Van Vlaanderen Van Wallonië Van<br />

Brussel Van onze buren Van Europa Daar ligt het gevaar van opportuniteit. Daarom<br />

blijft het in onze jurisprudentie zo beperkt. Niet alleen op het gebied van stedenbouw,<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


186 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

maar in het algemeen. Wij zijn altijd behoedzaam om dergelijke belangenafwegingen te<br />

doen, want wij vrezen dat wij niet meer als rechter zouden optreden, maar wel als bestuur<br />

of als politieke overheid. Zeker omdat er zoveel belangen kunnen spelen, van uiteenlopende<br />

aard.<br />

Mevrouw Marie-Rose Bracke: Als men het algemeen belang afweegt, wat weegt men dan<br />

af Een economisch belang Het belang van het milieu<br />

De voorzitter: Ik probeer het te concretiseren. Op het ogenblik dat de overheid, een democratische<br />

meerderheid, een bepaalde beslissing heeft genomen en die tracht uit te voeren,<br />

vertegenwoordigt die overheid op dat ogenblik het algemeen belang. Dan krijg je een individuele<br />

actie van een burger. Wij hebben het gevoel dat, door de wijze waarop u de motiveringsplicht<br />

interpreteert, er een niet-overheidsgezinde evolutie is, die veeleer in de richting<br />

gaat van bijna een soort overbescherming van de rechten van de individuele burger of<br />

klager. Ik weet dat ik nu op heel gevaarlijk terrein zit, maar dat is het gevoel dat leeft.<br />

Mevrouw Marie-Rose Bracke: We zijn hier niet om onze rechtspraak te verantwoorden.<br />

Ik denk dat er meer beslissingen en beroepen worden verworpen dan vernietigd. Men zou<br />

eens moeten kijken naar het percentage. Maar men kijkt alleen maar op als men een vernietiging<br />

krijgt. Als men gelijk krijgt, horen wij er niets van. Of men zegt: “Wij zijn slim<br />

geweest, want de Raad van State geeft ons gelijk.” Dan verschuilt men zich achter ons.<br />

Krijgt de overheid geen gelijk, dan is het de fout van de Raad van State dat belangrijke<br />

investeringsprojecten niet tijdig kunnen worden uitgevoerd. Ik denk echter dat de overheid<br />

in de meerderheid van de beroepen gelijk krijgt. Het zou interessant zijn om dat eens te<br />

checken, maar ik ben daar quasi zeker van.<br />

Er werd ons gevraagd waar de beslissingen van de Raad van State over de marginale toetsing<br />

aan de goede ruimtelijke ordening kunnen worden teruggevonden. Op onze website<br />

staat onze rechtspraak, met trefwoorden. Ik ben er niet zeker van, maar ik vermoed dat,<br />

als men daar even zoekt, men het wel vindt. De administratie krijgt trouwens ook altijd<br />

onze arresten. Ook de administratie kan dus bekijken in welke gevallen de Raad van State<br />

daar een uitspraak over heeft gedaan.<br />

De eerste voorzitter heeft geantwoord op de vraag over het Verdrag van Aarhus. Mijnheer<br />

Martens, ik vond dat er een tegenstelling was in uw vraag. Enerzijds wordt gesteld dat<br />

iedereen zomaar kan komen, anderzijds krijgt België het verwijt dat mensen te moeilijk<br />

toegang krijgen tot zijn rechtbanken. Het is natuurlijk het ene of het andere. Daarover<br />

kunnen we momenteel niet voort onze mening geven, anders begeven we ons op het terrein<br />

van de afdeling Wetgeving.<br />

Mevrouw Vogels, u hebt een voorbeeld gevraagd van een schorsingsprocedure waarbij we<br />

aan belangenafweging hebben gedaan. We doen dat weinig, maar ik herinner me een vrij<br />

oude zaak bij onze Franstalige collega’s met betrekking tot het onbewoonbaar verklaren<br />

van een woning. Die was onwettig. Om de dame die er woonde te beschermen, hebben we<br />

die onbewoonbaarverklaring echter toch niet geschorst.<br />

De heer Stevens had het over een zaak waarbij het ging over een moeilijk te herstellen<br />

ernstig nadeel. Het ging over de exploitatievergunning voor de luchthaven van Zaventem.<br />

De heer Robert Andersen: Er is ook een zeer recent arrest met betrekking tot inentingen.<br />

Het ging over een overheidsopdracht voor griepvaccins. Een van de mededingers had een<br />

zaak in kort geding ingeleid om de schorsing te vragen. Wij hebben dat verworpen, omdat<br />

de mensen beschermd moeten zijn. In het hoger belang van de volksgezondheid mocht<br />

dat niet worden geschorst. Dat is, geloof ik, het meest recente voorbeeld dat ik kan geven,<br />

maar ik herhaal dat dit zeer zeldzaam is. Dat is natuurlijk op het randje van de opportu-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 187<br />

niteit. We kunnen dat voorlopig doen, maar we kunnen niet definitief oordelen over het<br />

al dan niet regelmatig zijn van die overheidsopdracht. Dat is een andere zaak. Misschien<br />

zal de Raad van State, hoewel we de schorsing hebben geweigerd, het beroep inwilligen en<br />

oordelen dat de rechtshandelingen onwettig waren.<br />

Mevrouw Marie-Rose Bracke: Dan was er de vraag om de overheid de kans te geven fouten<br />

recht te zetten, of de overheid te verplichten schadevergoeding te betalen. Dat kunnen<br />

we dus niet, gelet op de regelgeving. Daarvoor moet de regelgeving worden gewijzigd.<br />

De heer Stevens zal het woord nemen over de prognoses met betrekking tot de duur. De<br />

achterstand van de kamer zal binnenkort grotendeels zijn weggewerkt, wat niet betekent<br />

dat er geen enkel dossier meer zal zijn. Dat moet u ook wel beseffen. Er zijn altijd dossiers<br />

waarbij voorlopige maatregelen hangende zijn. Ze worden ingediend. Ze moeten worden<br />

betekend aan de tegenpartij. Die kan dan een memorie van antwoord indienen. Hij heeft<br />

daar zestig dagen voor. Daarop kan er nog een memorie van wederantwoord worden ingediend.<br />

Dat is opnieuw zestig dagen. Dat neemt dus altijd wel tijd in beslag. Er zullen dus<br />

altijd zaken hangende blijven. We kunnen nooit op nul komen: dat is onmogelijk. Als ik<br />

het heb over achterstand, bedoel ik zaken die meer dan één jaar oud zijn, in staat zijn om<br />

te worden vastgesteld en die nog bij de kamer liggen. Die zullen we wat het stedenbouwcontentieux<br />

betreft, hebben weggewerkt.<br />

Er werd gevraagd wat de normale duur van een procedure zou zijn, rekening houdend met<br />

de huidige procedure. Ik hoor zeggen dat men het in Nederland binnen een half jaar doet,<br />

maar dat moet ook mogelijk zijn. Als elke partij zestig dagen heeft om een memorie van<br />

antwoord of weder antwoord in te dienen, en er ook nog het onderzoek door de auditeur<br />

is, dan is dat onmogelijk. De termijnen moeten worden gerespecteerd. Gelet op de huidige<br />

procedureregeling, die wij uiteraard ook moeten respecteren, kan dit onmogelijk binnen<br />

een half jaar. In schorsingszaken kan dat uiteraard wel, maar over een annulatie kunnen<br />

we niet binnen een half jaar een uitspraak doen. Dat zal nooit zo zijn, tenzij de termijnen<br />

aanzienlijk worden ingekort. Dan zullen we echter worden geconfronteerd met problemen<br />

van de rechten van de verdediging en dies meer.<br />

Een uitzondering is het gebruiken van de kortedebattenprocedure: als een zaak onmiddellijk<br />

worden opgelost en de auditeur tot die bevinding komt, dan kan hij gebruik maken<br />

van die procedure. Dan slaan we meteen het stadium van de schorsing – althans voor<br />

zover die wordt gevraagd – over en kunnen we een zaak meteen ten gronde behandelen,<br />

uiteraard op voorwaarde dat de zaak klaar en duidelijk is.<br />

De heer Roger Stevens: Mijnheer van Rouveroij, u hebt gesteld dat de Raad van State een<br />

deel van de uitvoerende macht is en dus niet tot de rechterlijke macht behoort. De Raad<br />

van State maakt eigenlijk geen deel uit van de uitvoerende macht, alleen zijn we organisatorisch<br />

verbonden aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken en niet aan de<br />

Federale Overheidsdienst Justitie. We zijn een administratief rechtscollege dat in de feiten<br />

dezelfde jurisdictionele waarborgen biedt en moet bieden als de hoven en rechtbanken.<br />

We zijn dus absoluut geen bestuur. In het begin heeft men dat wel naar voren geschoven<br />

als argument om de Raad van State te kunnen oprichten, tegen het Hof van Cassatie in,<br />

maar ondertussen zijn wij geen deel van de uitvoerende macht. Daarop wil ik dus echt de<br />

nadruk leggen. Ik denk dat de eerste voorzitter en de voorzitter van de Raad van State me<br />

ter zake niet zullen tegenspreken.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Dan moet de website van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap worden<br />

gewijzigd. De eerste zin luidt immers dat de Raad van State een deel van de uitvoerende<br />

macht is.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


188 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

De heer Roger Stevens: Er werd ons gevraagd of we voor de werklast dezelfde evolutie<br />

verwachten als bij de werklast die zich heeft gemanifesteerd bij de oprichting van de Raad<br />

voor Vreemdelingenbetwistingen. Ik denk dat het ene niet vergelijkbaar is met het andere.<br />

Bij asielzaken en dergelijke was er sprake van duizenden beroepen, die heel vaak op het<br />

eerste gezicht geen enkele kans op slagen hadden. Men probeerde gewoon tijd te winnen<br />

om zo lang mogelijk in het land te kunnen blijven. Dat was gewoon een procedé dat werd<br />

gehanteerd door de verzoekers en de advocaten, ook al wisten ze dat ze geen schijn van<br />

kans op slagen hadden. Er is daarbij in het cassatiecontentieux een filterprocedure ingevoerd.<br />

Er zijn heel weinig zaken van vreemdelingenbetwistingen die door die filter geraken,<br />

omdat heel veel beroepen op voorhand geen kans op slagen hebben. Ik vermoed dat<br />

dit niet het geval zal zijn voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen.<br />

Ik ga ervan uit dat de cassatieberoepen die zullen worden ingesteld tegen beslissingen van<br />

de Raad voor Vergunningsbetwistingen, veel ernstiger zullen zijn dan het merendeel van<br />

de cassatieberoepen ingesteld bij vreemdelingengeschillen. Dat is afwachten. Dat zal, zoals<br />

gezegd, vooral afhangen van de kwaliteit van de uitspraken van de Raad voor Vergunningsbetwistingen.<br />

In dat verband wil ik er ook op wijzen dat het feit dat we nu de achterstand vrijwel helemaal<br />

hebben ingehaald, helemaal niets te maken heeft met de oprichting van de Raad<br />

voor Vergunningsbetwistingen. Ook zonder die oprichting zouden we staan waar we nu<br />

staan. Tot nu toe is er daar nog geen enkel concreet effect van, op de jongste twee maanden<br />

na. Het gaat dan over tien à twintig zaken minder. Ook zonder die oprichting had de<br />

Raad van State orde op zaken gesteld. We zijn volop bezig orde op zaken te stellen, en dat<br />

is niet dankzij de oprichting van de Raad voor Vergunningsbetwistingen.<br />

De belangrijkste vraag in dit debat is wat een te verwachten tijdsduur is van een proces<br />

voor de Raad van State. Ik heb dat zitten uitrekenen. In het kader van de huidige<br />

procedure regelingen zitten we met een niet-samendrukbare termijn van minstens een zestal<br />

maanden, gelet op de termijnen die de partijen moeten krijgen om op een ordentelijke<br />

manier een proces te voeren, om hun standpunten te geven en hun verdedigingsrechten<br />

te kunnen uitoefenen. Er is dus die termijn, behalve als er gebruik wordt gemaakt van<br />

uitzonderlijke procedures, zoals de korte debattenprocedure, waarbij op het eerste gezicht<br />

is gebleken dat de zaak eigenlijk vrij eenvoudig is. Volgens mij is een realistische prognose<br />

voor de tijdsduur gemiddeld een vijftiental maanden. Zoals al gezegd, kan dat korter zijn,<br />

en soms ook langer. Als het langer is, heeft dat bijvoorbeeld te maken met de noodzaak<br />

om prejudiciële vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof en dergelijke meer, of met<br />

procedure-incidenten, bijvoorbeeld als een stuk van valsheid wordt beticht. Normaliter<br />

moeten we kunnen uitgaan van een gemiddelde termijn die we zouden moeten kunnen<br />

garanderen, vind ik, van vijftien maanden vanaf het instellen van het beroep tot de betekening<br />

van het arrest.<br />

In de rechtspraak wordt nu al in zekere mate rekening gehouden met de manier waarop de<br />

klagers in de voorafgaande procedure hun rechten hebben doen gelden. Om te beginnen<br />

moet een beslissing er een zijn die in laatste aanleg is gewezen. Als er dus nog een administratief<br />

beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing, kan men nog niet naar de Raad<br />

van State stappen. Anderzijds stelt de rechtspraak ook het volgende. Als een klager bijvoorbeeld<br />

in het kader van een annulatieberoep aanvoert dat het bezwaar van zijn buurman<br />

niet is beantwoord in het kader van het openbaar onderzoek, terwijl hij zelf geen<br />

bezwaar heeft ingediend, zullen wij meestal oordelen dat hij geen belang heeft bij dat middel.<br />

Hij had zelf maar een bezwaar moeten indienen en dat argument moeten formuleren.<br />

Er is dus wel een evolutie. In de <strong>Vlaams</strong>e Codex is nu ook gestipuleerd dat alleen degenen<br />

die in het kader van het administratieve beroep zijn tussengekomen, ook een annulatieberoep<br />

kunnen instellen bij de Raad van State. De tendens is dus wel dat klagers die al te<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 189<br />

passief zijn gebleven in de voorafgaande procedure, veel minder kans op slagen hebben in<br />

het annulatieberoep en dat zij zich zeker niet kunnen beroepen op argumenten die ze in<br />

het kader van het administratieve beroep naar voren hadden kunnen brengen.<br />

De lege ferenda zou het beter zijn dat overheden niet onder elkaar procederen. Dat is in<br />

feite een beleidsoptie. Theoretisch zou de wetgever dat dus kunnen bepalen, maar ik denk<br />

niet dat dat tot onze bevoegdheid behoort.<br />

Er was ook nog een vraag over de tijdigheid als criterium. Om te beginnen kunnen beslissingen<br />

maar binnen een bepaalde termijn worden aangevochten. Er is een beroepstermijn<br />

van zestig dagen. Daarnaast kan het element tijd in wezen geen invloed hebben op het<br />

beoordelen van de vraag of er een rechtsregel geschonden is. We moeten de rechtsargumenten<br />

op zich beoordelen, en hoelang het duurt vooraleer dat middel wordt beantwoord,<br />

staat los van de vraag of er een onwettigheid is of niet.<br />

Wat de statistieken betreft, verwijs ik naar onze jaarverslagen. Elk jaar wordt er een jaarverslag<br />

van de Raad van State gepubliceerd. Ik geloof dat ook de diverse parlementen<br />

bestemmelingen zijn van ons jaarverslag, waarin jaar per jaar wordt vastgesteld hoeveel<br />

zaken er zijn behandeld, hoeveel adviezen er zijn gegeven en dergelijke meer.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Het laatste jaarverslag op de website is dat van 2007-2008.<br />

Mevrouw Marie-Rose Bracke: Het volgende verschijnt over een of twee maanden.<br />

De heer Roger Stevens: Ik kom nog even terug op Aarhus. Ik zal uiteraard niet ingaan<br />

op de problematiek van de zaak die momenteel hangende is voor de afdeling Wetgeving<br />

met betrekking tot de wijziging van de Raad van Statewet ter zake. Ik wil wel kort de<br />

rechtspraak meegeven zoals ze momenteel in de stedenbouwkamer wordt gehanteerd. Die<br />

rechtspraak houdt in dat een milieuvereniging – want bij Aarhus gaat het in wezen om de<br />

milieu verenigingen – belang heeft wanneer ze binnen haar maatschappelijk doel optreedt,<br />

maar dat we daar een beperking op toepassen waarbij we de link leggen naar de vereiste<br />

hoedanigheid die men moet hebben om een beroep in te stellen. Het volstaat niet dat het<br />

instellen van het beroep binnen het maatschappelijke doel valt. Er moet een band van<br />

evenredigheid zijn tussen de beslissing die wordt aangevochten en het maatschappelijke<br />

doel. Dat ligt een beetje in het verlengde van die relativiteitseis, die hier werd vermeld.<br />

Wanneer men bijvoorbeeld een geweldig ruim maatschappelijk doel heeft, gaat men niet<br />

aanvaarden dat men een vergunning aanvecht die maar een zeer beperkt plaatselijk belang<br />

heeft.<br />

In het arrest inzake Opgrimbie is dat argument aan bod gekomen. Een milieuvereniging<br />

die bijvoorbeeld een vrij breed doel heeft, zou wel een beroep kunnen instellen tegen<br />

een beperkte vergunning, bijvoorbeeld wanneer die vergunning betrekking heeft op een<br />

beschermd gebied. Dan kunnen we zeggen dat het weliswaar een klein perceel is, maar dat<br />

het een grote impact heeft op het leefmilieu.<br />

Algemeen gesproken legt de huidige rechtspraak een verband tussen de impact van de<br />

bestreden beslissing en de uitgebreidheid of de beperktheid van het maatschappelijke doel<br />

van de betrokken vereniging.<br />

Mildering bij vernietiging gebeurt uiterst zelden, mevrouw Vogels, omdat de advocaten<br />

van de verwerende partij het nooit vragen. Ik weet niet of ze zelf weten dat die regel<br />

bestaat. Het gaat om artikel 14ter van de Raad van Statewet, een beetje naar analogie van<br />

wat het Grondwettelijk Hof met decreten mag doen. Dat is eigenlijk dezelfde regel. De<br />

regel geldt niet voor individuele beslissingen, enkel voor reglementaire besluiten, maar<br />

plannen zijn reglementaire besluiten. We zouden daar inderdaad een belangenafweging<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


190 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

kunnen doen. Ik heb er in mijn uiteenzetting echter al op gewezen dat wij dat niet van<br />

achter ons bureau kunnen doen. Als wij een gewestplan vernietigen, weten wij niet welke<br />

bouwvergunningen, verkavelingsvergunningen en dergelijke er zijn afgeleverd. Het is aan<br />

de partijen om dat naar voren te brengen, in casu de verwerende partij, om eventueel de<br />

toepassing van dat fameuze artikel te vragen, om dat te motiveren en te zeggen wat om<br />

welke redenen zou moeten worden gehandhaafd. Als wij dat ex officio doen, zou het parlement<br />

dat niet graag hebben. ‘Gouvernement des juges’ is het laatste wat u wenst, en ook<br />

het laatste wat wij wensen.<br />

Op de vraag over belangenafweging heeft mevrouw Bracke al voldoende geantwoord. In<br />

de schematische voorstelling van mijn exposé had ik het wel degelijk over een ‘theoretische<br />

mogelijkheid’ tot belangenafweging. Om niet te vervallen in ‘gouvernement des juges’,<br />

wordt dat zeer beperkend opgevat. We betrekken dat wel bij de beoordeling van de voorwaarden<br />

op het vlak van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel. In een leefmilieuzaak<br />

werden bijvoorbeeld de belangen afgewogen van omwonenden die heel ver van Zaventem<br />

woonden, maar die de milieuvergunning voor de luchthaven aanvochten omdat ze tegen<br />

het spreidingsplan waren, wat as such niets met de milieuvergunning te maken had. Daar<br />

hebben we dan een soort belangenafweging gedaan in het kader van het moeilijk te herstellen<br />

ernstig nadeel.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Ik wil nog even terugkomen op de vraag over de positie van<br />

de Raad van State als instelling in ons staatkundige landschap. Ik had mij die vraag ook<br />

al tijdens de voorbereiding op deze vergadering gesteld. Ik heb geprobeerd om een antwoord<br />

te vinden op de website van de Raad van State, maar daar las ik het volgende:<br />

“Als raadgevende en rechtsprekende instelling bevinden we ons op de driesprong van de<br />

wetgevende, de uitvoerende en rechterlijke macht.” Daar kreeg ik dus geen antwoord op<br />

mijn vraag. Ik heb dan maar de onvolprezen website van dit parlement geraadpleegd. En<br />

inderdaad: als je op de website van het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> doorklikt naar de parlementaire<br />

begrippenlijst en daar ‘Raad van State’ aanklikt, lees je: “De Raad van State is een instelling<br />

van de uitvoerende macht.” De website zal dus moeten worden aangepast.<br />

De heer Roger Stevens: Wat ik zei, had specifiek betrekking op de afdeling Bestuursrechtspraak<br />

van de Raad van State. De afdeling Wetgeving is weer wat anders.<br />

De heer Bart Martens: U wijst op artikel 14ter, dat de mogelijkheid biedt om bij vernietiging<br />

milderende maatregelen te nemen en een deel van het vernietigde besluit overeind te<br />

houden, of met andere woorden slechts een deel van het besluit te vernietigen, zoals het<br />

Grondwettelijk Hof dat kan. Er wordt weinig naar gevraagd. Bestaat er in andere landen<br />

een gelijkaardige regeling ten aanzien van andere besluiten Nu gaat het enkel om ‘reglementoire’<br />

besluiten die verordenend werken.<br />

De heer Roger Stevens: Alles wat geen individuele beslissing is.<br />

De heer Bart Martens: Is het denkbaar zoiets in te voeren voor een RUP<br />

De heer Roger Stevens: Het geldt voor een RUP, dat is een reglementair besluit.<br />

De heer Bart Martens: Dat is inderdaad verordenend.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 191<br />

Het is merkwaardig dat de verwerende partij dat nooit vraagt. Vaak gaat het om een klein<br />

detail in een RUP dat voor een burger een steen des aanstoots is waardoor hij gaat procederen.<br />

Het hele RUP kan voor heel de ruime omgeving op losse schroeven komen te staan.<br />

De heer Robert Andersen: Ik geloof dat het ook een psychologisch element is. Een verwerende<br />

partij wil natuurlijk de raad overtuigen dat haar beslissing wettig is. Als de verweerder<br />

zegt: het kan tot een vernietiging leiden en in dat geval hebt u die en die mogelijkheid.<br />

Ik geloof dat dat psychologisch zeer moeilijk ligt. Dat is een soort stap in de richting van<br />

de nederlaag. De verweerder denkt dat de rechter zal denken dat hij in het ongelijk moet<br />

worden gesteld. Daarom doet hij dat niet.<br />

Er is nog een andere reden waarom de Raad van State weinig op dergelijke aanvragen<br />

ingaat. Het is een zeer moeilijke belangenafweging. De Raad van State is daartegen<br />

gekant. Hij wil en mag niet op de stoel van de politieke overheid gaan zitten. Dat zijn de<br />

twee redenen waarom die mogelijkheid zo weinig wordt toegepast.<br />

De heer Bart Martens: Als ik het goed begrijp, hebt u schrik om een opportuniteitsbeoordeling<br />

te moeten doen. Voorlopig moet u dat niet doen. In Nederland heeft de Raad<br />

van State wel een substitutiebevoegdheid. Eigenlijk hoor ik u ook zeggen dat u daar geen<br />

vragende partij voor bent. Dat is voor ons als wetgever belangrijk om te weten. Hoe denkt<br />

de Raad van State daar zelf over Hoe zou de raad kunnen veranderen van een formalistisch,<br />

legalistisch besluitorgaan in een meer probleemoplossende instelling In dat geval<br />

zou de raad moeten beschikken over extra bevoegdheden om te bemiddelen en om de<br />

bestuurlijke lus voor te stellen. Klopt het dat u daar geen vragende partij voor bent<br />

De heer Robert Andersen: Ik ben van oordeel dat een substitutiebevoegdheid wel nut heeft<br />

als het over individuele beslissingen gaat, en ook als het gaat om zeer eenvoudige zaken<br />

waarbij de bevoegdheid van de overheid gebonden is. De overheid is door de wet verplicht<br />

iets te doen. Als zij dat weigert, en wij stellen vast dat die weigering onwettig is, dan zouden<br />

wij inderdaad in de plaats van de overheid kunnen treden. Stel dat de overheid een<br />

identiteitskaart niet wil afleveren. Ze is daartoe verplicht. De raad zal in die zin beslissen.<br />

Maar stel dat het gaat om de opening van een nucleaire centrale. In dat geval kan de Raad<br />

van State zich moeilijk in de plaats van de overheid stellen en de opening van de kerncentrale<br />

goedkeuren. Dat durf ik niet, dat is niet mijn verantwoordelijkheid.<br />

Ik heb met staatsraad Konijnenbelt gesproken over deze zaak. Dat boeit mij ten zeerste. Ik<br />

heb gevraagd of de Nederlandse Raad van State dan zo goed uitgerust is dat hij zich in de<br />

plaats kan stellen van de overheid in dergelijke delicate zaken. Hij heeft mij geantwoord:<br />

zeer zeker niet. Als de zaak klaar en duidelijk is, als een paal boven water, dan doen wij<br />

het, anders laten we aan de overheid de verantwoordelijkheid voor haar eigen beslissingen.<br />

We moeten dus niet denken dat in Nederland alles goed verloopt en dat ze altijd de<br />

sleutel tot de oplossing hebben. Ik geloof niet dat wij hier achterstand hebben ten opzichte<br />

van Nederland.<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Als ik het goed heb, kan de auditeur ook nog een kortedebattenprocedure<br />

instellen vooraleer hij zijn advies formuleert. Gebeurt dat vaak Worden er op<br />

die manier schorsingen vermeden Kunt u daar een percentage op plakken<br />

De heer Roger Stevens: Het is moeilijk om een percentage te noemen, maar dat gebeurt<br />

regelmatig. Sedert de invoering van een koppeling van het kort geding aan het annulatieberoep,<br />

gebeurt dat steeds meer. Het grote voordeel van die procedure is dat men de<br />

schorsingsprocedure helemaal kan opzijzetten en overslaan. We hebben wekelijks zo één<br />

à twee zaken.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


192 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Als de wet kan worden aangepast, zou het goed zijn om de kamer de bevoegdheid te geven<br />

dat zelf op te starten. In de huidige regelgeving kan dat nog niet. De auditeurs gebruiken<br />

die mogelijkheid al regelmatig.<br />

2. Gedachtewisseling door de raadgever Bestuurszaken bij de <strong>Vlaams</strong>e Vertegenwoordiging<br />

bij de Europese Unie de over de Europese en internationale context en relevante beleidsontwikkelingen<br />

2.1. Uiteenzetting door de heer Jan de Mulder<br />

2.1.1. Inleiding<br />

De heer Jan De Mulder: Ik dank deze commissie om de <strong>Vlaams</strong> Vertegenwoordiging de<br />

kans te geven om onze werkzaamheden toe te lichten, en te beschrijven hoe wij de Europese<br />

en internationale ontwikkelingen opvolgen met betrekking tot de problematiek die<br />

in deze commissie aan de orde is. Het heeft mij aangenaam verrast om de Conventie van<br />

Aarhus hier verschillende keren te horen vernoemen. Dat geeft aan hoe belangrijk internationale<br />

ontwikkelingen zijn ten aanzien van de beleidsontwikkelingen op <strong>Vlaams</strong> niveau.<br />

We mogen zeker niet vergeten dat het <strong>Vlaams</strong>e beleidsniveau slechts één laag is in een<br />

meerlagig bestuursmodel dat wereldwijd verspreid is. Het wordt ook wel het lasagnemodel<br />

genoemd. Die omschrijving gebruiken we in de Belgische context, maar is even bruikbaar<br />

op Europees niveau. U ziet op het beeld dat dat allemaal niet zo netjes verloopt. Er is heel<br />

wat doorstroming in allerlei richtingen.<br />

De beschrijving van de meerlagige bestuursaanpak vindt u in diverse studies, onder meer<br />

gefinancierd door de <strong>Vlaams</strong>e overheid. Ze geven weer hoe complex de materie is. In dit<br />

huis is daar al aandacht aan besteed en wordt er regelmatig aan gerefereerd.<br />

Uiteraard is de <strong>Vlaams</strong>e regulering en beleidsuitvoering een invulling van die supranationale<br />

beleidsproducten. Dat is niet alleen een juridische kwestie, er komen ook veel andere<br />

facetten aan bod, zoals de politieke en bestuurlijke.<br />

Ik zal aandacht besteden aan de volgende aspecten: de voorgeschiedenis, het Europese<br />

regelgevingsbeleid, actuele strategieën en agenda’s, hoe ziet de toekomst eruit, hoe kijken<br />

de Europese instellingen naar de lidstaten, nieuwe regulering op korte termijn, hoe speelt<br />

de <strong>Vlaams</strong>e overheid in op die Europese ontwikkelingen.<br />

2.1.2. Betere regelgeving<br />

De kern van mijn betoog is wel degelijk de inspanningen van de EU om tot betere regelgeving<br />

te komen. De start van dit initiatief moet samen met de start van de Lissabonstrategie<br />

– inmiddels al van 2000 – worden gezien. Die strategie werd vrij snel aangevuld<br />

met de Göteborg Raadsconclusies en de Verklaring van Laken onder het vorige Belgische<br />

EU-voorzitterschap. Daarmee werd aangegeven dat die betere regelgeving in een ruimere<br />

maatschappelijke dynamiek moest worden geplaatst, en dat men bij het opstarten van<br />

nieuwe beleidsinitiatieven rekening moest houden met de economische, sociale en milieueffecten.<br />

Aan de andere kant gaf men ook duidelijk het signaal dat het steeds de bedoeling<br />

moet zijn het wetgevend kader te vereenvoudigen en te verbeteren. Men acht de kwaliteit<br />

belangrijk.<br />

De echte start van de betereregelgevingstrategie situeert zich in 2001, met een rapport<br />

onder leiding van Dieudonné Mandelkern, een Fransman. Daar nam ook een Belg aan<br />

deel, de man die op dit moment nog steeds de Dienst Administratieve Vereenvoudiging<br />

leidt, de heer De Pue. U ziet op het scherm een definitie van betere regelgeving. U ziet de<br />

kernwoorden: het moet een aangepaste regelgeving zijn – ‘appropriate’ – en ook ‘propor-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 193<br />

tionate’. De transparantie is van belang, de toegankelijkheid en de eenvoud. Men geeft<br />

tevens het signaal dat het afdwingbare regelgeving moet zijn. Het Europese niveau mag<br />

nooit vergeten dat de subsidiariteitstoets een niet uit het oog te verliezen aspect is. Dat<br />

rapport bevatte aanbevelingen voor de Europese instellingen over de betereregelgevingagenda.<br />

In 2005 krijgen we dan de mededeling met de hoofdlijnen die vandaag in de betere regelgeving<br />

nog altijd worden toegepast. Ten eerste, een rollend vereenvoudigings programma.<br />

Ten tweede, toespitsen op de vermindering van de administratie lasten. Ten derde, de<br />

noodzakelijke screening van alle wetgevingsvoorstellen, ook op het niveau van het Europees<br />

<strong>Parlement</strong> en de Raad. Ten vierde, het verlangen om een effectenbeoordeling in te<br />

voeren, de zogenaamde impact assessment. Ten slotte moet men ook altijd oog hebben<br />

voor alle belangen van de belanghebbenden. Men moet hen, al dan niet georganiseerd,<br />

raadplegen.<br />

De Commissie heeft altijd gezegd dat betere regelgeving niet mocht worden bekeken vanuit<br />

de invalshoek van de deregulering. De bestaande beleidsdoelstellingen, onder meer met<br />

betrekking tot milieu en veiligheid, moeten worden gehandhaafd en desnoods verbeterd.<br />

De focus wordt gelegd op de werkwijze om die beleidsdoelstellingen te behalen. Die moeten<br />

gemakkelijker, goedkoper en effectiever worden.<br />

Van in het begin werd het signaal gegeven dat dit niet alleen de verantwoordelijkheid van<br />

de Commissie is. Ook de lidstaten en het parlement moeten daarin een rol spelen. Op het<br />

niveau van de lidstaten keek men niet enkel naar de nationale maar uiteraard ook naar de<br />

subnationale niveaus.<br />

Dit werd in 2005 nog eens verduidelijkt in een bijkomende mededeling over de technieken<br />

die men wou doorvoeren om te vereenvoudigen: het intrekken van niet meer relevante<br />

regelgevingen; het streven naar codificatie; het doorvoeren van een herschikking; het werken<br />

met gewijzigde uitvoeringsmethoden.<br />

Men keek ook uit naar de mogelijkheid om door middel van coregulering bepaalde problemen<br />

aan te pakken. Men keek verder dan pure regelgeving en wou ook gebruik maken<br />

van bestaande of nieuwe ICT-technologieën.<br />

Het signaal werd gegeven dat de techniek van richtlijnen die een beleidsmarge geven aan<br />

de lidstaten indien mogelijk minder zou moeten worden toegepast. Men wilde streven<br />

naar meer verordeningen met een rechtstreekse werking, die een concrete vereiste opleggen<br />

en dus op het vlak van omzetting minder beleidsruimte geven omdat er geen omzetting<br />

meer nodig is.<br />

De componenten van betere regelgeving zijn nog altijd dezelfde: het uitvoeren van het rollende<br />

vereenvoudigingprogramma; het verlagen van de administratieve lasten; het uitvoeren<br />

van effectbeoordelingen en het houden van publieke raadplegingen in het kader van<br />

die effectbeoordelingen; de opvolging en toepassing van het EU-recht. Dat laatste aspect<br />

wordt soms eens uit het oog verloren.<br />

2.1.3. Vereenvoudigingsprogramma<br />

Op het vlak van vereenvoudiging hebben we een duidelijke toespitsing op het zogenaamde<br />

acquis: de bestaande EU-wetgeving. Daarbij is men uitgegaan van een immense oefening:<br />

men heeft dat hele acquis gescreend om te onderzoeken welke van de genoemde technieken<br />

zouden kunnen worden toegepast met het oog op vereenvoudiging.<br />

Er werden al resultaten bereikt. De laatste rapportagegegevens zijn van toepassing op de<br />

situatie van eind 2008. Ze werden vorig jaar gecommuniceerd. Ongeveer 3600 regelin-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


194 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

gen waren gescreend. Dat heeft geleid tot een reductie van ongeveer 10 percent van het<br />

acquis. Er werden codificaties gemaakt van 227 wetgevingen. Daarvan zijn er al een aantal<br />

goedgekeurd – dat moet opnieuw een goedkeuringstraject doorlopen. Van het rollende<br />

programma werden 132 maatregelen aangenomen. In 2009 waren er 33 initiatieven. In het<br />

lopende jaar zijn er al elf aangekondigd.<br />

Op het vlak van concrete vereenvoudiging werden een aantal acties geselecteerd. De EU<br />

is op vele beleidsdomeinen actief. Men heeft dus naar een evenwicht moeten streven in de<br />

verdeling tussen de sectoren. Men werkt met dertien sectorale lijsten.<br />

Omdat deze commissie is toegespitst op de milieueffectenrapportage, hebben we eens<br />

bekeken wat de planning 2009 zei over de twee MER-richtlijnen. Er was een lopend<br />

onderzoek over de project-MER-richtlijn in het kader van een evaluatie. Men zou dus<br />

nagaan of er mogelijkheden waren om op basis van die evaluatie tot een vereenvoudiging<br />

over te gaan. Anderzijds werd onmiddellijk ook aangegeven, gelet op het relatief minder<br />

lange bestaan van de MER-richtlijn inzake de plannen en programma’s, dat men op dat<br />

moment nog geen mogelijkheid tot vereenvoudiging zag.<br />

2.1.4. Verlagen administratieve lasten<br />

Het tweede luik van het programma voor betere regelgeving, de administratieve lastenverlaging,<br />

is iets technischer. Eerst moet een aantal concepten worden gedefinieerd. Daarbij<br />

wordt een onderscheid gemaakt tussen de kosten en de lasten. Dat wordt verbonden met<br />

het concept informatieverplichting. Het valt op dat de meeste administratieve lastenverlaging<br />

wordt gesitueerd in de mogelijkheden die bestaan inzake de rapportageverplichtingen<br />

die worden opgelegd op basis van EU-regelgeving. Men heeft daar de doelstelling aan<br />

gekoppeld om tegen 2012 tot een reductie van 25 percent te komen. Dat zou een mogelijke<br />

positieve economische impact genereren van 1,4 tot 1,5 percent van het in groei uitgedrukte<br />

bnp, het equivalent van 150 miljard euro. De cijfers variëren naargelang van het<br />

document dat wordt geraadpleegd.<br />

De methode die hiervoor werd ontwikkeld, is niet binnen de Commissie tot stand gekomen.<br />

Men heeft daarvoor samengewerkt met een groep experts die vanuit de lidstaten<br />

werden afgevaardigd. Zo kwam het Standaard Kosten Model tot stand. Dat model is<br />

sterk geïnspireerd door werkzaamheden in Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Maar<br />

ook vanuit België werd ertoe bijgedragen. Het gaat om een van de netwerken in het kader<br />

van het pakket betere regelgeving. Het netwerk komt regelmatig samen om onderzoeksresultaten<br />

te vergelijken en om te onderzoeken waar verbeteringen mogelijk zijn, en om best<br />

practices uit te wisselen. Vanuit Vlaanderen wordt hieraan deelgenomen door de dienst<br />

Wetsmatiging.<br />

Met de administratieve lastenverlaging werd pas in 2007 gestart. Men begon met die<br />

megascreening vanuit de vaststelling dat 72 EU-regelingen in de brede zin 486 informatieverplichtingen<br />

inhielden. Op het vlak van omzetting en toepassing op het niveau van<br />

de lidstaten stelden de consultants vast dat niet minder dan tienduizend maatregelen te<br />

maken hebben met die 486 informatieverplichtingen. Men wou daarvan in elk geval snel<br />

bepaalde zaken aanpakken, de zogenaamde Fast Track Actions. Zo werden er zaken aangepakt<br />

op het vlak van statistiekverplichtingen en van financieel-economische regulering.<br />

De meeste Fast Track Actions hebben te maken met de industriesector.<br />

Het actieplan voor administratieve lastenverlaging verloopt volgens plan. Pas eind 2009<br />

hebben alle lidstaten de reductiedoelstellingen onderschreven. België deed dat als laatste.<br />

Dat had te maken met een aantal verschillen in visie binnen deze staat. Op het vlak van<br />

administratieve lastenverlaging werd onder het vorige, Zweedse, voorzitterschap elke lidstaat<br />

opgeroepen om voorbeelden in te dienen. Dat leidde tot een annex bij de raadsconclusies<br />

van begin december 2009. Daarin zijn voorbeelden opgenomen van hoe lidstaten<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 195<br />

of subnationale overheden – België had een federaal en een <strong>Vlaams</strong> voorbeeld – het programma<br />

van administratieve lastenverlaging hebben ingevuld.<br />

Een belangrijk aspect in het kader van de administratieve lastenverlaging is het feit dat<br />

men ook heeft onderzocht wat de impact is van de zogenaamde ‘goldplating’ en de administratieve<br />

efficiëntie op het niveau van de lidstaten. Die kunnen worden begroot op<br />

32 percent van de administratieve lasten die afkomstig zijn van de EU. Op het vlak van<br />

omzetting, de toepassing van de EU-regelgeving, zijn er dus toch een aantal facetten die<br />

met het oog op efficiëntiebevordering een nader onderzoek kunnen ondergaan. Die facetten<br />

variëren uiteraard van lidstaat tot lidstaat of van regio tot regio. Bij ‘goldplating’ gaat<br />

men bij het omzetten van de regelgeving verder dan de vereisten van de richtlijn.<br />

De reductieplannen die op EU-niveau naar voren werden geschoven, krijgen een toepassing<br />

op dertien gebieden. In oktober 2009 heeft de Commissie een aantal sectorale reductieplannen<br />

voorgesteld. Die worden nu verder bekeken en grosso modo onderschreven<br />

door de andere EU-instellingen. Ook in de milieusector moeten een aantal regelingen worden<br />

bijgesteld. Als je de inhoud bekijkt, zie je dat de MER-richtlijn daar niet bij staat. Het<br />

betreft veeleer milieuregelgeving die door de industriesector moet worden aangepakt. Een<br />

heel recente brochure van de Commissie geeft aan dat op vlak van omzetting niet alleen<br />

de nationale maar ook de regionale beleidsniveaus cruciaal zijn voor de uitvoering van<br />

de sectorale reductieplannen. Deze vaststelling is interessant omdat dit niet altijd op deze<br />

manier wordt verwoord in de officiële publicaties van de commissies. Daarenboven heeft<br />

de Commissie in een constante online raadpleging voorzien, zodat de bedrijfswereld steeds<br />

signalen kan geven indien hij vaststelt dat bepaalde regelingen als te belastend worden<br />

ervaren. Op die manier kan op het vlak van invulling van sectorale reductieplannen een<br />

permanente input worden verzekerd vanuit de bedrijfswereld naar de Commissie.<br />

2.1.5. Effectbeoordeling en publieke raadpleging<br />

Het derde luik van het programma voor betere regelgeving is de effectbeoordeling. Dat<br />

wordt op een aantal vlakken omschreven als de efficiëntste manier om de kwaliteit van<br />

nieuwe beleidsvoorstellen te verbeteren. Met de effectbeoordeling wil men het beleidsinitiatief<br />

expliciteren. Nu moet ook worden aangegeven op welke wijze het beleidsinitiatief het<br />

subsidiariteitprincipe invult en waarom men niet kiest voor de toepassing van het zogenaamde<br />

nulalternatief, het niet introduceren van een nieuw beleidsvoorstel.<br />

De benadering is zeer integraal. Bovendien moet de analyse van de diverse aspecten op<br />

een proportionele wijze worden doorgevoerd. Er moet ook gebruik worden gemaakt van<br />

de beschikbare expertise binnen de Commissie, waarbij ook rekening moet worden gehouden<br />

met de input van alle belanghebbenden. Daarmee beoogt men het bewerkstelligen<br />

van die beleidsdomeinoverschrijdende coherentie. Opnieuw wordt het belang van transparantie<br />

heel sterk benadrukt. Heel vaak worden veel documenten, zoals de opinies van de<br />

Impact Assessment Board (IAB), online ter beschikking gesteld. Die IAB is eigenlijk een<br />

poging om een onafhankelijke instantie te creëren, weliswaar binnen de Commissie, die<br />

toezicht houdt op de kwaliteit van die effectbeoordeling.<br />

Effectbeoordeling gebeurt met betrekking tot wetgevingsvoorstellen. Dat zijn alle voorstellen<br />

die deel uitmaken van het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie.<br />

Effectbeoordeling vindt ook plaats bij andere wetgevingsvoorstellen die een duidelijk<br />

identificeerbare impact kunnen hebben op de drie pijlers, dus qua milieu, sociaal en economisch.<br />

Bovendien kunnen ook niet-wetgevingsinitiatieven het voorwerp van een effectbeoordeling<br />

uitmaken. Dan denk ik aan witboeken en actieplannen, en eventueel aan<br />

sommige uitvoeringsmaatregelen.<br />

Dat wetgevings- en werkprogramma wordt jaarlijks in een lijst gegoten, onder de verantwoordelijkheid<br />

van het secretariaat-generaal van de Commissie, met ook een bijdrage van<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


196 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

de IAB en uiteraard ook van de betrokken Commissiedepartementen. Bovendien wordt<br />

voor elk beleidsinitiatief een roadmap opgesteld, met duiding over de geplande effectbeoordeling<br />

of eventueel een motivering waarom er dan toch geen effectbeoordeling hoeft<br />

plaats te vinden.<br />

Het traject van een effectbeoordeling behelst dertien stappen. Het is belangrijk erop te<br />

wijzen dat een effectbeoordeling prioritair moet gebeuren binnen het directoraat-generaal<br />

bevoegd voor het beleidsinitiatief. Er kan dus worden gerekend op ondersteuning binnen<br />

dat directoraat-generaal. Sommige commissieambtenaren hebben de specifieke taak om<br />

die effectbeoordeling mee te ondersteunen. Tegelijk wordt gepleit voor het oprichten van<br />

een stuurgroep, waarin alle interne belanghebbenden worden opgenomen. Zij moeten die<br />

effectbeoordeling mee begeleiden. Dat wordt zeer sterk benadrukt, ook in de richtlijnen<br />

van de Commissie.<br />

Als het rapport klaar is, moet het worden voorgelegd aan de IAB, die gesitueerd is binnen<br />

de diensten van de Commissievoorzitter. Hij bestaat uit Commissie-experts op hoog<br />

niveau, die daar op persoonlijke titel in zetelen. Daarmee is de relatieve onafhankelijkheid<br />

van de werking van die IAB aangegeven. De IAB komt tot een of meer opinies over het<br />

ingediende ontwerp van effectbeoordeling, die mee in rekening worden gebracht in de rest<br />

van het besluitvormingstraject. Het is dus maar een opinie die de IAB geeft.<br />

Om die effectbeoordeling inhoudelijk te begeleiden en zo kwaliteitsvol mogelijk te laten<br />

verlopen, heeft de Commissie richtlijnen opgesteld. In 2005 was er een eerste versie. In<br />

2009 is de nieuwste versie gepubliceerd. Die richtlijnen zijn ook op consultatieve wijze<br />

tot stand gekomen. Zo heeft ook de <strong>Vlaams</strong>e overheid in de loop van 2008 een opinie<br />

opgesteld ten behoeve van de Commissie, met opmerkingen over de toenmalige ontwerprichtlijnen.<br />

De bedoeling van die nieuwe richtlijnen was de werking te verbeteren. Er<br />

was immers nogal wat kritiek op zowel procedure als inhoud. Op dit moment gebeurt de<br />

effectbeoordeling vrijwel exclusief op het niveau van de Commissie. Sinds 2005 bestaat er<br />

wel een soort afspraak tussen het Europees <strong>Parlement</strong>, de Raad en de Commissie om tot<br />

een gemeenschappelijke benadering te komen, maar in de realiteit zijn er noch binnen de<br />

Raad, noch binnen het parlement, op enkele uitzonderingen na, echt goede effectbeoordelingen<br />

tot stand gekomen.<br />

Heel recent zijn er ook nog nieuwe richtlijnen bij gekomen, vanuit het directoraat-generaal<br />

Werkgelegenheid, sociale zaken en gelijke kansen en het directoraat-generaal Gezondheid<br />

en consumenten. Die richtlijnen blijken een verdere specificering te zijn van de bestaande<br />

richtlijnen van 2009.<br />

2.1.6. Betere regelgeving: de actoren<br />

Welke EU-actoren zijn er met betrekking tot het beleid inzake betere regelgeving Er is<br />

uiteraard de Commissie. Zeker gelet op de aspecten van administratieve lastenverlaging<br />

en vereenvoudiging, moeten we stellen dat tot nu toe het directoraat-generaal Ondernemingen<br />

en industrie zeer zwaar heeft gewogen op dat traject naar betere regelgeving. In<br />

de aanloop tot de nieuwe Commissie zijn in november de nieuwe portefeuilles bekendgemaakt.<br />

Een merkwaardige vaststelling is dat het werkelijk opvolgen van dat traject voortaan<br />

door voorzitter Barroso zelf of door zijn diensten zal gebeuren. Dat sloot aan bij de<br />

mededeling van Barroso in september 2009. De bevoegde diensten binnen het directoraat-generaal<br />

Ondernemingen en industrie die daar tot nu toe mee bezig waren, worden<br />

getransfereerd naar de diensten van de voorzitter. Dat is een belangrijk signaal. Daarmee<br />

wordt aangegeven dat de klemtoon niet zozeer meer op administratieve lastenverlaging en<br />

vereenvoudiging ligt, maar veel meer op het ruimere streven naar een kwalitatieve regelgeving.<br />

De Commissievoorzitter heeft het zelf sinds enkele maanden over ‘smart regulation’.<br />

Daarnaast speelt elk directoraat-generaal dus een belangrijke rol. Er is de IAB. Er zijn<br />

jaarlijkse rapportages over de voortgang met betrekking tot betere regelgeving. Er is een<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 197<br />

verdere opsplitsing per onderdeel: dat zijn de zogenaamde ‘strategic reviews’, die sinds<br />

2006 worden gepubliceerd. De jongste dateert van januari 2009. De Raad levert een bijdrage<br />

aan het traject van betere regelgeving, vooral dan de Raad voor het Concurrentievermogen.<br />

Uiteraard heeft ook elke andere sectorale raad bevoegdheden, maar dan op het<br />

vlak van de daadwerkelijke toepassing van die principes van betere regelgeving. Jaarlijks<br />

of halfjaarlijks, onder elk EU-voorzitterschap, neemt de Raad Concurrentievermogen een<br />

aantal Raadsconclusies aan met betrekking tot betere regelgeving. Die conclusies worden<br />

voorbereid in een Raadswerkgroep. Voor België is het de federale overheid die daaraan<br />

deelneemt, gelet op de bevoegdheidsverdeling en de toepassing van het samenwerkingsakkoord<br />

van 1994. De Belgische standpuntbepaling gebeurt veeleer ad hoc, niet echt structureel,<br />

en heeft op dit moment veeleer een reactief dan een proactief karakter.<br />

2.1.7. Toekomstige agenda<br />

Hoe ziet de toekomstige agenda qua betere regelgeving eruit Daarvoor moeten we de<br />

Raadsconclusies bekijken die begin december 2009 onder het Zweedse EU-voorzitterschap<br />

zijn aangenomen. Een toelichting naderhand door de bevoegde Zweedse ambtenaar<br />

heeft aangegeven hoe strategisch de Zweden ook dit onderdeel van hun voorzitterschap<br />

hebben aangepakt. Ze hadden een heel voortraject uitgestippeld om tot een specifiek<br />

resultaat te komen binnen die Raad Concurrentievermogen.<br />

In de conclusies wordt het volgende gesteld. Wat de effectbeoordelingen betreft, wil men<br />

het gebruik in de toekomst nog verbeteren, en ook de kwaliteit ervan, precies omdat men<br />

wil dat die beoordelingen nog veel meer gaan doorwerken bij de besluitvorming. Er wordt<br />

tegelijk een heel duidelijke oproep gedaan aan de lidstaten om ook op het eigen niveau die<br />

effectbeoordelingen in te voeren en verdere expertise op te bouwen in de administraties.<br />

Met betrekking tot vereenvoudiging en administratieve lastenverlaging wil men de inspanningen<br />

natuurlijk voortzetten. Bij het aannemen van nieuwe beleidsvoorstellen moet<br />

erover worden gewaakt dat het geleverde werk niet wordt ondermijnd door nieuwe lasten<br />

in te voeren. In de conclusies erkent men bovendien misschien wat te veel de klemtoon van<br />

die lastenverlagingen bij bepaalde groepen in de samenleving te hebben gelegd. Dan wordt<br />

vooral gedacht aan de industrie. Door het verschuiven van de administratieve lasten, heeft<br />

men misschien een verschuiving in de richting van de publieke administraties gecreëerd.<br />

Er wordt dus voor gewaarschuwd dat die administraties niet mogen worden overbelast.<br />

Met betrekking tot de raadplegingen en de toegang tot het recht wordt nog maar eens<br />

beklemtoond dat die raadpleging van de belanghebbenden vroeg en tijdig moet gebeuren,<br />

en dat niet alleen in het kader van die effectbeoordelingen. Het signaal wordt gegeven dat<br />

die raadpleging ook in de rest van de beleidsvoorbereiding zou moeten kunnen plaatsvinden.<br />

Ik heb zelf deelgenomen aan die Raadswerkgroepen. Er was soms wel een levendig<br />

debat daarover. Tevens, en dat is niets nieuws, wordt er natuurlijk voor gepleit dat de toegang<br />

tot het recht voor burgers en bedrijven heel open zou moeten zijn en blijven.<br />

Wat de toekomst betreft, zien we de terminologie van Barroso opduiken. Zo wordt<br />

gewaagd van slimme regulering. Tegelijk wordt de Raad opgeroepen tot een politieke toeeigening<br />

te komen. Er wordt erkend dat tot nu het werk qua betere regelgeving vooral<br />

door de Commissie is gebeurd. Op het niveau van de lidstaten die de Raad uitmaken,<br />

is het gevoel ten aanzien van betere regelgeving soms nog niet zo diep doorgedrongen.<br />

Er wordt gepleit voor een positieve cultuurverandering in de besluitvorming. Men wil<br />

goede effectbeoordelingen. Daarvoor moeten dan ook voldoende middelen worden vrijgemaakt.<br />

Goede Europese effectbeoordelingen vergen immers een goede voorzet vanwege<br />

de lidstaten. Ze kunnen niet exclusief op Europees niveau gebeuren. Tegelijk wordt ook<br />

informatie gegenereerd op het niveau van de lidstaten, of zelfs op subnationaal niveau.<br />

Later, in de omzettingsfase, kan die informatie opnieuw worden gebruikt voor de eigen<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


198 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

impact assessments of de reguleringsimpactanalyses, zoals we die in Vlaanderen kennen.<br />

De Raadsconclusies wijzen ook op het belang van ex post evaluaties, ook ten behoeve van<br />

impact assessments.<br />

Er wordt opgeroepen tot een herziening van de samenwerking met de Raad en het Europees<br />

<strong>Parlement</strong> op het vlak van impact assessments. Er moet ook verder worden gegaan<br />

dan enkel regelgeving. Zo wordt aangegeven dat nieuwe technologie ook wel een goede<br />

manier kan zijn om tot een betere regelgeving te komen. Voor het eerst wordt hier expliciet<br />

verwezen naar het belang van e-government. Op dat vlak kunnen we dan teruggrijpen<br />

naar de beleidsnota Bestuurszaken.<br />

2.1.8. Toepassing van het EU-recht<br />

De Commissie rapporteert jaarlijks over de toepassing van het EU-recht. Dat is een<br />

belangrijke invalshoek, ook met betrekking tot de toepassing van de MER-richtlijnen. Pas<br />

in december van vorig jaar heeft de Commissie een document gepubliceerd over die MERrichtlijnen.<br />

Het algemene rapport over de toepassing van het EU-recht verwijst naar een<br />

aantal sectorale documenten. Ik verwijs daarnaar. Ik zal dat alles niet herhalen, maar het<br />

is heel belangrijk te weten dat de MER-richtlijn in meerdere documenten van de Europese<br />

Commissie, van de Europese overheid, altijd wordt omschreven als een fundamentele<br />

richtlijn voor de toepassing van het milieubeleid. Dat is een belangrijk signaal. Anderzijds<br />

sloot de Commissie niet uit dat zich, in het licht van de evaluatie van de toepassing van<br />

de MER-richtlijn, in de toekomst misschien vereenvoudigingen van die richtlijn kunnen<br />

opdringen.<br />

2.2. Bespreking<br />

De voorzitter: In een vorige vergadering heeft iemand gesuggereerd dat we naar een soort<br />

algemene effectenrapportage zouden moeten kunnen gaan. Laat Europa toe dat we<br />

een effectenrapport zouden maken waarin datgene dat met betrekking tot het milieu is<br />

bepaald, zou zijn opgenomen<br />

De heer Jan De Mulder: Ik wil duidelijk stellen dat ik hier ben vanwege het Departement<br />

Bestuurszaken. Ik weet dat er ook talloze goede juristen werkzaam zijn bij het Departement<br />

Leefmilieu, Natuur en Energie. Ik zal dus een algemeen antwoord geven vanuit<br />

de benadering van het EU-recht. Ik denk dat de MER-richtlijn dat helemaal niet uitsluit.<br />

Indien er een algemenere effectenbeoordeling wordt opgemaakt, die ten aanzien van<br />

de beschrijving, de evaluatie en de analyse volledig beantwoordt aan de vereisten van de<br />

MER-richtlijn, dan zie ik niet in welk probleem daarover kan bestaan. De vraag is hoe we<br />

dat procedureel gaan aanpakken. Dat is nog een ander probleem. Op het vlak van procedures<br />

schrijft de MER-richtlijn niet zoveel voor. In de Europese MER-regelgeving zijn er<br />

vrij eenvoudige procedurestappen. Het lijkt een boeiende oefening om die te vertalen naar<br />

de <strong>Vlaams</strong>e context. Meer kan ik daar op dit moment niet over zeggen. Het moet zeker<br />

geen exclusief sectoraal instrument zijn.<br />

De voorzitter: Ik vind dat wel belangrijk.<br />

De heer Jan De Mulder: Het is ook belangrijk te wijzen op de ondertussen gepubliceerde<br />

evaluatierapporten van de beide MER-richtlijnen, zowel van de project-MER-richtlijn, als<br />

van de plan-MER-richtlijn. Europa heeft vastgesteld dat er overal regulerende kaders zijn<br />

opgesteld, die voortbouwen op de minimumeisen. Vorige week werd duidelijk dat nogal<br />

wat lidstaten bij de omzetting verderreikende vereisten hebben ingevoerd op basis van die<br />

MER-richtlijn.<br />

Europa keurt dat zeker niet af. De mogelijkheid om verder te gaan dan milieuvoorschriften<br />

bestaat altijd. Dat is verankerd in het Europese recht. Anderzijds geeft het rapport<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 199<br />

ook aan dat er mogelijkheden zijn om de milieueffectenrapportage te optimaliseren. Dan<br />

dringen zich op het niveau van de toepassing van de richtlijn, verbeteringen op binnen<br />

een aantal lidstaten. Dat wordt heel algemeen omschreven. Het gaat over de screening,<br />

de participatie van het publiek, de kwaliteit, de grensoverschrijdende procedures. Dat zijn<br />

allemaal zaken die hier in deze commissie al aan bod kwamen.<br />

Er zijn een aantal aanbevelingen opgenomen in dat rapport. Het is niet per lidstaat, maar<br />

per item dat wordt aangegeven welke lidstaten bepaalde praktijken hebben ontwikkeld,<br />

soms ook op subnationaal niveau, en waar er verschillen zijn. Er is wel concrete informatie<br />

te vinden.<br />

Het rapport van de Europese Commissie geeft in het kader van deze evaluatie ook aan dat<br />

de bevindingen van het rapport relevant kunnen zijn in een toekomstige vereenvoudigingsoperatie.<br />

Op het vlak van codificatie werd jaren geleden al gesteld dat de beide MERrichtlijnen<br />

misschien wel kunnen worden geïntegreerd tot één richtlijn, onder meer omdat<br />

de afstemming van de planningsstelsels op de projectniveaus toch niet zo gemakkelijk is.<br />

Deze ideeën circuleren, maar op dit moment is er geen initiatief genomen.<br />

Het is ook belangrijk te weten binnen welk kader de Commissie dit vereenvoudigingsinitiatief<br />

zal zien. Het dient om het milieu beter te beschermen en een grotere harmonisatie tot<br />

stand te brengen, en eventueel bestaande procedures te vereenvoudigen.<br />

Over de plan-MER-richtlijn kunnen we heel kort zijn. De evaluatie geeft aan dat het op<br />

dit moment nog niet raadzaam is om een initiatief te nemen.<br />

Uit de toelichting van de eminente rechters van de Raad van State bleek dat Europa toekijkt<br />

op hoe de Europese regelgeving wordt omgezet en toegepast. In een andere Mededeling<br />

van de Commissie, waar de voorgaande rapporten naar verwijzen, wordt aangegeven<br />

dat de MER-richtlijn af en toe in het vizier komt. Er zijn uitspraken van het Hof van<br />

Justitie. Ook België is al veroordeeld. Er is een hangend inbreukdossier met betrekking tot<br />

de MER-richtlijn. Wie de rechtspraak van het Hof van Justitie over de richtlijn bekijkt,<br />

stelt vast dat in bijna alle gevallen het hof een heel stringente lijn aanhoudt inzake de<br />

interpretatie van de richtlijn. Het is bijna een constante lijn. Het hof is vrij streng in de<br />

beoordeling van de casus.<br />

Ik denk dat het niet nodig is om de politieke boodschappen te herhalen, behalve dat de<br />

verschuiving van een betere regelgeving van één directoraat-generaal naar de commissievoorzitter<br />

een belangrijk politiek signaal is over het belang van die agenda.<br />

Wat de lopende beleidsinitiatieven betreft, valt inzake het MER niets te melden. Voor<br />

de regulering heb ik gisteren in de databank van internationaal Vlaanderen gekeken. Er<br />

is heel wat lopende, waar Vlaanderen oog moet voor hebben, ook al is dat marginaal in<br />

functie van het onderwerp van deze commissie.<br />

Aangezien er nu besprekingen en onderhandelingen lopen voor een opvolger van de Lissabonstrategie,<br />

zal er in de definitieve versie van de EU 2020-strategie zeker oog zijn voor<br />

een betere regelgeving. Die agenda moeten we hoe dan ook in het oog blijven houden.<br />

Daarnaast ligt de koppeling met de EU-strategie over duurzame ontwikkeling, via het<br />

instrument van de effectbeoordelingen, voor de hand.<br />

We mogen niet alleen aan het EU-niveau denken. Er is heel wat interactie tussen de Europese<br />

Commissie en de OESO voor een betere regelgeving. Al die activiteiten worden vrij<br />

secuur opgevolgd binnen de <strong>Vlaams</strong>e administratie, in hoofdzaak vanuit de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Vertegenwoordiging en de mensen van de dienst Wetsmatiging van het Departement<br />

Bestuurszaken.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


200 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

De heer Bart Martens: Wat mij bijzonder interesseert, zijn de impact assessments voor<br />

nieuwe voornemens om nieuwe regelgeving op de Europese rechtsonderhorigen los te<br />

laten: het 13 puntenstappenplan. Ik vraag me af in hoeverre dat doorwerkt. In Vlaanderen<br />

hebben we ook een regelgevingsimpactanalyse (RIA). Mensen van de SERV klagen<br />

steen en been dat er onvoldoende rekening mee wordt gehouden, dat het te laat in de<br />

besluitvormingsfase komt. Gaat er voldoende kracht uit van de impact assessments op<br />

Europees niveau, om de regelgeving die nadien tot stand komt, te beïnvloeden<br />

Er wordt een stuurgroep samengesteld om de zaak gedurende de hele opmaak van de<br />

impact assessments, te begeleiden. Zitten daar enkel bestuurlijke actoren in, of ook maatschappelijke<br />

actoren Wie stuurt dat proces aan Idem dito voor de consultatiefase in het<br />

begin. Worden er bestuurlijke actoren geconsulteerd, of ook lidstaten Gaat het dan verder,<br />

en worden er ook maatschappelijke actoren bij betrokken<br />

In het voornemen om tot een eenvoudiger regelgeving te komen, wordt er veel detaillistische<br />

regelgeving overgelaten aan technische comités: richtlijnen, boeken opmaken,<br />

interpretatie gidsen opmaken, zaken doorschuiven naar het Europese normalisatie- en<br />

standaardisatie bureau (CEN). Ogenschijnlijk vereenvoudigt de wetgeving, maar eigenlijk<br />

wordt de wetgeving doorgeschoven naar werkgroepen, waar de besluitvorming veel minder<br />

transparant en veel technischer is, en waar veel meer ruimte is voor lobbying door<br />

bepaalde belangengroepen. Dat zijn vaak alleen maar industriële belangengroepen, die de<br />

mensen, de middelen en de tijd hebben om dat proces continu op te volgen.<br />

In welke mate schuilt er een risico in de vereenvoudigingsoperatie, dat op die manier de<br />

besluitvorming elders plaatsvindt Het resultaat is misschien een dunnere richtlijn, maar<br />

een waarvan de knopen elders worden doorgehakt, en niet door degenen die verkozen zijn<br />

in het Europees <strong>Parlement</strong> of vertegenwoordigd zijn in de Europese Raad. Ik merk dat op<br />

in de Europese kaderrichtlijn Afvalstoffen, waar het onderscheid tussen nuttige toepassing<br />

en verwijdering wordt doorgeschoven naar technische comités. Op het vlak van afval is er<br />

voor nuttige toepassing een Europese markt. Zijn de grenzen open voor verwijdering, dan<br />

heeft de lidstaat daar zelf nog greep op. Schuilt er geen risico in het doorschuiven van die<br />

zaken naar technische comités<br />

Een belangrijk punt is de handhaving van dit alles. Het is een hele lijdensweg, voor het<br />

schenden van Europese richtlijnen of het niet tijdig toepassen ervan, tot acties leidt. Er<br />

zijn ingebrekestellingsprocedures en met redenen omklede adviezen. Het duurt al een hele<br />

tijd voor een dergelijk dossier door de Europese Commissie aanhangig gemaakt wordt<br />

bij het Europese Hof van Justitie. Dan duurt het nog eens zo lang voor het tot uitspraken<br />

komt. Zijn er initiatieven gaande om daar korter op de bal te spelen Lidstaten die<br />

bepaalde regelgeving niet toepassen, zorgen natuurlijk voor een gigantisch concurrentievoordeel<br />

voor hun bedrijven ten opzichte van bedrijven die opereren in lidstaten waar men<br />

wel nauwgezet de Europese richtlijnen omzet en toepast. Het is ook van cruciaal belang<br />

om daar een gelijk speelveld te creëren en ervoor te zorgen dat de regelgeving die dan wel<br />

wordt uitgevaardigd, tijdig wordt omgezet en correct wordt toegepast.<br />

De heer Marino Keulen: Het geeft andermaal aan dat wij Europa nog altijd blijven zien als<br />

een deel van ons buitenlands beleid, maar het is eigenlijk puur binnenlands beleid geworden,<br />

zeker wat betreft milieu. Ik vond het geen gemakkelijke materie. Dit geldt voor alle<br />

lidstaten van de EU. Men kijkt naar de implementatie en de toepassing. Ik ga een keer<br />

per jaar op vakantie, meestal naar Zuid-Europa. Als ik zie hoe men daar het milieubeleid<br />

in de praktijk brengt, zeker het afvalbeleid! Ik heb meermaals gezien dat men dat op een<br />

hoop smijt en in brand steekt. Zo wordt het daar opgeruimd. In welke mate wordt naast<br />

het invoeren in wetgeving en het omzetten in nationaal recht, ook gekeken naar de toepassing<br />

Of wordt dat helemaal buiten beschouwing gelaten<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 201<br />

De heer Jan De Mulder: Wat betreft de doorwerking van het instrument effectbeoordeling<br />

naar Vlaanderen, heeft Vlaanderen, in vergelijking met andere lidstaten, reeds een belangrijke<br />

stap heeft gezet met het invoeren van de reguleringsimpactanalyse.<br />

De heer Bart Martens: Voor alle duidelijkheid: ik had het over de impact assessment die<br />

de Europese Commissie maakt voor haar beleidsvoornemens, namelijk de richtlijnen en<br />

verordeningen die er zitten aan te komen. In welke mate werkt dat door in de uiteindelijke<br />

richtlijn of verordening die tot stand komt<br />

De heer Jan De Mulder: De impact van die effectbeoordelingen is al enkele keren onderzocht<br />

en de resultaten daarvan zijn zeer verschillend. Voor een aantal effect beoordelingen<br />

heeft men duidelijk kunnen vaststellen dat die inderdaad hebben geleid tot een bijsturing<br />

van het initieel voorstel en ziet men dat er resultaten kunnen worden geboekt. Maar zoals<br />

ik het heb aangegeven, is een dergelijke effectenbeoordeling een rapport waarover dan een<br />

opinie wordt uitgevaardigd. Beide gaan mee in het besluitvormingstraject.<br />

Een mooi voorbeeld is de Dienstenrichtlijn. Daaromtrent zijn er heel wat rapporten gepubliceerd.<br />

Het uiteindelijke resultaat van de Dienstenrichtlijn verschilde fundamenteel van<br />

het oorspronkelijk concept. Bepaalde effectbeoordelingen hebben een rol gespeeld in het<br />

bijsturen ervan. Dat geldt uiteraard niet voor alle richtlijnen. Naargelang van het besluitvormingstraject<br />

en de belangen die aan de orde zijn, zie je dat de invloed van een effectenbeoordeling<br />

nogal variabel is.<br />

Het oprichten van de stuurgroep in het kader van een effectbeoordeling gebeurt louter<br />

op het niveau van de Europese Commissie. De aansturing gebeurt vanuit het directoraatgeneraal<br />

dat bevoegd is voor de materie, maar men wil toch zo vroeg mogelijk anderen<br />

binnen de commissiediensten mee aan boord nemen om zo vroeg mogelijk te kunnen<br />

detecteren waar zich potentieel problemen kunnen voordoen. Dat sluit niet uit dat nog<br />

later in de formele procedure de zogenaamde ‘inter-services consultation’ plaatsvindt. Het<br />

is niet zo dat in die stuurgroep al onmiddellijk belanghebbenden, zoals vertegenwoordigers<br />

van nijverheden, aan boord worden genomen. De insteek die zij kunnen leveren,<br />

gebeurt in het kader van de algemene raadpleging die tegenwoordig almaar meer online<br />

gebeurt. Daar zit de mogelijkheid tot het leveren van commentaar en die kan dan weer<br />

meegenomen worden in het besluitvormingstraject.<br />

Ik kom tot de vereenvoudiging en het doorschuiven naar het systeem van ‘comitologie’.<br />

Dat is een techniek die bestaat, maar die niet per se tot stand is gekomen als een resultaat<br />

van een vereenvoudigingsmodel. Enerzijds bestond de ‘comitologie’ al veel vroeger.<br />

Anderzijds is het, gezien de techniciteit van niet weinig regelgeving op EU-niveau, belangrijk<br />

dat precies technici worden ingeschakeld.<br />

Is dat een manier om invulling te geven aan de vereenvoudiging Op vlak van transparantie<br />

moet gezegd dat een aantal mechanismen bestaan die ervoor zorgen dat het duidelijk<br />

genoeg is wat precies binnen een dergelijk comité wordt afgesproken. Wel kan er alleen<br />

maar voor worden gepleit dat men zoveel mogelijk deelneemt vanuit de lidstaten aan die<br />

comités en vroeg genoeg in het voorbereidingstraject van nieuwe regelgeving aanwezig is<br />

om op termijn te kunnen worden opgenomen in een dergelijk comité. Niemand betwist<br />

dat het risico bestaat dat bepaalde besluitvorming minder transparant gebeurt dan als<br />

het via een codecisie tot stand komt waarbij ook het Europees <strong>Parlement</strong> zijn inbreng<br />

heeft. Er zitten een aantal risico’s in, maar ik kan niet zeggen dat op dit moment op basis<br />

van de rapporten, er een specifieke aandacht is vanuit de Europese Commissie om daar<br />

fundamenteel iets anders mee te gaan doen. Op dit ogenblik speelt de ‘comitologie’ een<br />

belangrijke rol, en die zal niet zo snel van karakter veranderen (behoudens de lopende<br />

hervorming) maar volgens zeer recente mondelinge informatie van de Commissie wordt<br />

wel gewerkt aan een meer planmatige aanpak van Comitologie-initiatieven.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


202 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Op het vlak van handhaving zou men ook al in de fase van de effectbeoordeling oog<br />

moeten hebben voor de wijze waarop de voorgenomen regelgeving zou moeten kunnen<br />

worden omgezet en toegepast. Er moet oog zijn voor handhavingsmechanismen. Dat is<br />

het theoretische verhaal.<br />

Jaarlijks publiceert de Commissie een uitvoerig rapport over de stand van zaken inzake de<br />

toepassing van het EU-recht. Het gaat dan niet alleen over het omzetten, maar ook daadwerkelijk<br />

over de toepassing. Het is onmiskenbaar dat op het vlak van concrete inbreuken<br />

het signaal moet komen vanuit de lidstaat zelf. Daarvoor bestaan diverse mechanismen.<br />

De Commissie kan zelf vaststellen dat er iets niet op de juiste manier gebeurt of ze kan<br />

worden geïnformeerd. Diverse mechanismen kunnen worden ingezet precies om de EUinstanties<br />

op de hoogte te brengen van het niet-naleven van de EU-regelgeving op het terrein.<br />

Dat is het algemene antwoord dat ik daarop moet geven. Het is echter niet zomaar<br />

dat bijvoorbeeld in het rapport over de MER-richtlijn wordt aangegeven dat er bevindingen<br />

zijn die aanleiding moeten geven tot een mogelijke aanpassing, die ook te maken<br />

hebben met een gebrek aan harmonisatie. Het is onmiskenbaar dat in bepaalde landen<br />

veel meer milieueffectbeoordelingen worden uitgevoerd dan in andere landen. Wij hebben<br />

misschien omwille van onze geografische ligging het nadeel dat alles hier zeer snel bekend<br />

geraakt bij de Europese Commissie.<br />

De heer Marino Keulen: Ik geef het voorbeeld van de Wooncode. Ik heb meegemaakt<br />

dat men dat volgde. Dat gebeurde omdat daarover vooral in de Waalse pers vanuit een<br />

bepaalde visie werd geschreven. Op Europees niveau leest men meestal de Franstalige<br />

kranten. Wij kunnen ons misschien troosten met de gedachte dat de Nederlanders tenminste<br />

onze kranten lezen, maar je moet niet verwonderd zijn als ook zij in de eerste plaats<br />

Le Soir vastnemen. Als België op Europees vlak slecht scoort, heeft dat vooral te maken<br />

met het feit dat de zetel van de instellingen in ons land ligt, dat alles van nabij kan worden<br />

opgevolgd en men ook nog vaak vanuit een bepaalde bron kennis krijgt van de dingen.<br />

De voorzitter: Het is duidelijk geworden dat Europa de kritiek in verband met de betutteling<br />

en overreglementering ernstig neemt. Men tracht transparantere regelgeving te ontwikkelen<br />

en men neemt de vereenvoudiging en administratieve lastenverlaging mee. Het<br />

milieueffectenrapport blijft wel een heel belangrijke hoeksteen van het Europese milieubeleid.<br />

Ons laaghangend fruit hangt in Vlaanderen zelf. Om op korte termijn ten aanzien het<br />

publiek, van de klantzijde, resultaten te halen, moeten we de implementatie in Vlaanderen<br />

aanpakken. Dat is mijn conclusie na deze uiteenzetting te hebben gehoord.<br />

IX. 8 FEBRUARI 2010<br />

GEDACHTEWISSELING MET HET REKENHOF MET VOORSTELLING VAN<br />

EEN SYNTHESENOTA VAN HET REKENHOF OVER DE PROBLEMATIEK VAN<br />

DE VERTRAGING BIJ MAATSCHAPPELIJK BELANGRIJKE INVESTERINGS-<br />

PROJECTEN OP BASIS VAN EEN AANTAL RELEVANTE DOSSIERS<br />

1. Uiteenzetting door raadsheer Jozef Beckers en eerste auditeur-revisor Put van het<br />

Rekenhof<br />

De heer Jozef Beckers: Voorzitter, wij danken u voor uw uitnodiging. U zei daarnet dat<br />

wij een vaste klant zijn van het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> en het federale parlement. Hoe meer,<br />

hoe liever, want een rekenkamer staat ten dienste van een parlement en functioneert niet<br />

op zichzelf. Het is haar doel om de parlementsleden in te lichten zowel over rekeningen<br />

van de overheden als over projecten en activiteiten van de regering.<br />

Deze commissie is opgericht op 25 november 2009. Ze heeft als doel een aantal oorzaken<br />

of de oorzaken van vertraging van grote infrastructuurwerken te onderzoeken. Ze gaat<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 203<br />

ook na hoe andere Europese regio’s met zulke vertragingen omgaan en hoe de besluitvorming<br />

in Vlaanderen kan worden versneld. Deze commissie wil tegen 1 maart conclusies en<br />

aanbevelingen formuleren. In dit kader heeft de Nederlandse kamer van het Rekenhof dit<br />

advies geformuleerd.<br />

Ik zal zelf een algemene inleiding geven, met een ietwat bestuurskundige benadering. Er<br />

zijn een aantal medewerkers meegekomen aan wie u technische vragen kunt stellen omdat<br />

ze betrokken waren bij de uitvoering van een aantal audits over infrastructuurprojecten.<br />

De heer Put zal de hoofdstukken drie en vier van de tekst uiteenzetten.<br />

Wat is de reikwijdte van het advies van het Rekenhof Wij hebben geen nieuwe audit<br />

gedaan. Dit zou trouwens niet kunnen wegens de tegensprekelijke procedures die wij<br />

met de geauditeerden moeten respecteren. Het is ook geen wetenschappelijke analyse<br />

geworden. Wij hebben ook geen internationale vergelijking of geen Europese regiobenchmarking<br />

kunnen doen in dat korte tijdsbestek. Wij hebben wel onze bevindingen en onze<br />

aanbevelingen over de audits die we in het verleden al hebben gedaan, gegroepeerd. Ze<br />

vormen de basis van dit advies.<br />

Het is ook niet de bedoeling deze audits hier opnieuw te bespreken of opnieuw te analyseren,<br />

maar wel om onze bevindingen te groeperen in een aantal ‘lessons to learn’ – niet<br />

‘lessons learned’ want ze zijn nog niet allemaal ‘learned’.<br />

Wanneer wij een audit doen van een project of van grote projecten of van grote infrastructuurprojecten,<br />

baseren wij ons altijd op een risicoanalyse. Welke risico’s loopt een project<br />

Welke aspecten – budgettair, maatschappelijk, financieel – zijn er aan een project Dat<br />

maakt dus dat de projecten die wij geauditeerd hebben, eerder niet de goede zijn, waardoor<br />

niet alle bevindingen – met veralgemeningen moet men natuurlijk altijd opletten –<br />

voor alle infrastructuurprojecten te veralgemenen zijn.<br />

Wij hebben ons gefocust op projecten die actueel zijn, die financieel en maatschappelijk<br />

groot en gevaarlijk zijn, die ernstige risico’s met zich meebrengen. Hier hebben we dus<br />

auditconclusies uit getrokken.<br />

Wij hebben ook meer aandacht voor het projectmanagement, voor de manier waarop een<br />

project wordt beheerd. De opportuniteit beoordelen wij nooit. Dat is eigen aan een rekenkamer.<br />

Als het parlement een decreet goedkeurt, of als de regering iets beslist, dan betwisten<br />

wij nooit de opportuniteit van die beslissing. Wij analyseren weinig of niet wat er op<br />

beleidsniveau gebeurt, tenzij in de gevolgen. We kunnen ook een vergelijking maken tussen<br />

wat is beslist en wat is uitgevoerd. Maar oorzaken van vertraging, die op het beleidsniveau<br />

zouden liggen, komen weinig of niet aan bod in onze audits.<br />

Zoals ik al zei, hebben wij in onze audits oog voor het projectmanagement maar ook voor<br />

doelmatigheid en doeltreffendheid van een project, bijvoorbeeld wat betreft snelle doorlooptijden.<br />

We vermelden in onze rapporten hoe doorlooptijden verlopen.<br />

We letten ook op rechtmatigheid, wat onze corebusiness is. Is iets rechtmatig Is iets wetmatig<br />

Is iets gedaan volgens de norm<br />

We hebben ook oog voor transparantie. Dat is iets wat in de JEP-driehoek (juridische<br />

benadering, economisch-bedrijfsmatige benadering en politiek-maatschappelijke benadering)<br />

wordt getoond. Het Rekenhof hanteert de bekende benadering van Nelissen en Van<br />

Gestel. Er is dus een juridische, een maatschappelijke en een economische of bedrijfsmatige<br />

benadering die in een driehoek samenspelen en een aantal spanningen veroorzaken.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


204 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Zo is er in de juridische benadering een spanningsveld tussen rechtszekerheid en flexibiliteit.<br />

Als men in de economisch-bedrijfsmatige benadering flexibiliteit wil, dan heb je een<br />

probleem met de rechtszekerheid. Ook wanneer men een project wil managen, heeft men<br />

graag autonomie en participeert men graag in de beslissingsvormen. Dan heeft men wel<br />

een probleem met het politiek primaat: wie beslist Het principe van het politiek primaat<br />

speelt ook een rol. Daar raak je aan de kant van de politiek-maatschappelijke benadering.<br />

Daar moet je de spanning weerstaan met de responsiviteit, dat wil zeggen het reageren op<br />

signalen van de buitenwereld. Hoe reageert de organisatie op signalen van de maatschappij<br />

Dat is het openheidsidee van een organisatie ten opzichte van het managen van een<br />

project. Vanuit de juridische benadering stelt zich dan weer het probleem van de betrouwbaarheid:<br />

hoe betrouwbaar is een responsieve of een flexibele benadering van een project<br />

Vanuit die driehoek kijken wij naar projecten in onze audits en houden daarmee rekening<br />

bij onze aanbevelingen en auditconclusies. De rechtmatigheid is altijd de basis van een<br />

onderzoek van de Rekenkamer en we dalen af naar de JEP-driehoek.<br />

Bij de problematiek van de investeringsprojecten zelf geef ik eerst wat achtergrondinformatie<br />

over de problematiek van de infrastructuurprojecten, vooral van de grote. Over<br />

de oorzaken wordt gesproken in hoofdstuk 3 en de aanbevelingen zullen door doctor Put<br />

worden uiteengezet in hoofdstuk 4.<br />

Wat betreft de complexiteit van grote projecten staan we duidelijk niet alleen in onze<br />

visie. Ik vermoed dat u dat in de voorgaande zittingen van deze commissie al meer hebt<br />

gehoord. Ik heb gehoord dat u al kennis hebt gemaakt met de onderzoeken die in Nederland<br />

werden gevoerd.<br />

Uiteraard zijn grote projecten complexer dan eenvoudige projecten. Een complex geheel<br />

kan routinematig aangepakt worden, maar het probleem zit in de uniciteit van een project.<br />

Wanneer het beoogde resultaat zodanig uniek wordt en zo omvattend en impacting<br />

op alle niveaus, zowel maatschappelijk als juridisch en financieel, dan krijg je een zeer<br />

complex project. Het decreet van 8 november 2002 bepaalt overigens wat een groot infrastructuurproject<br />

is. Een groot infrastructuurproject volgens de <strong>Vlaams</strong>e decreetgever is<br />

een geheel van niet-routinematige en in de tijd beperkte activiteiten waarvoor de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Gemeenschap, het <strong>Vlaams</strong>e Gewest of een <strong>Vlaams</strong>e openbare rechtspersoon geheel of<br />

gedeeltelijk verantwoor delijkheid draagt en die substantiële financiële consequenties of<br />

grote uitvoeringsrisico’s inhouden. Die definitie is in de grootste mate correct. Bij grote<br />

projecten is er inderdaad geen routinematige aanpak. Het is een project dat uniek is en<br />

daarom moeilijk voorspelbaar. Het houdt een aantal risico’s in. Die kunnen dus complex<br />

zijn op maatschappelijk gebied. De impact van een project kan op het milieu, op de ruimtelijke<br />

of leefomgeving heel groot zijn. Dan strijden individuele belangen tegen collectieve<br />

belangen, en komt het bekende nimbyfenomeen op de proppen.<br />

Er is ook de bestuurlijke complexiteit. Dat wordt ook de bestuurlijke drukte genoemd.<br />

Er wordt druk bestuurd en gestuurd, wanneer men grote projecten uitvoert. De taak, de<br />

complexiteit van de bevoegdheden en de bevoegdheidsverdeling spelen dan een grote rol.<br />

Ook de technische complexiteit en de technologie die altijd evolueert, spelen een enorm<br />

grote rol, om nog te zwijgen over de juridische complexiteit. Op dat vlak zijn er veel reglementeringen<br />

die dan soms conflicteren.<br />

Dan ontstaan geïntegreerde contractvormen, denk maar aan pps. Die worden financieeleconomisch<br />

zo gecompliceerd dat er moeilijkheden, vertragingen, discussies en betwistingen<br />

ontstaan. Denk maar aan de fiscale optimalisering enzovoort. Al die nieuwe<br />

fenomenen met contractvormen spelen ook een rol.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 205<br />

De problematiek van de vertraging is geen Belgisch of <strong>Vlaams</strong> fenomeen. We hebben<br />

daar helemaal geen monopolie op. De Nederlandse commissie-Duivesteijn, de commissie-Elverding,<br />

en vooral het onderzoek van de Deen Flyvbjerg, die 258 grote infrastructuurprojecten<br />

in twintig landen heeft onderzocht, vermelden vertragingsfactoren.<br />

De commissie-Duivesteijn vermeldt de technische complexiteit van grote projecten. Hoe<br />

technischer en robuuster iets is, hoe beter het is. Een tunnel graven onder de Noordzee is<br />

technisch en robuust. Dan kun je een discussie hebben over overdesign, maar ook over<br />

underdesign. Een project dat robuust is qua concept en techniek, is houdbaarder en deugdelijker.<br />

De technische realisatie is eenduidiger.<br />

De commissie-Duivesteijn heeft het ook over de ondeelbaarheid van een project, dat uit<br />

verschillende onafhankelijk van elkaar functionerende delen bestaat. Een ondeelbaar project<br />

geraakt geblokkeerd wanneer één systeem of proces stilligt. Dat is ook een belangrijk<br />

aspect.<br />

Het bepalen van terugvalopties en de blokkademacht van derden spelen ook een rol. Als<br />

mensen of groepen een blokkademacht organiseren of afdwingen, heeft dat een impact op<br />

de omgeving. Hoe groter de impact op de omgeving, hoe groter de kans dat er een blokkademacht<br />

wordt georganiseerd. Hoe meer tijd er nodig is om een project te realiseren,<br />

hoe groter de kans dat er vertragingen en problemen opduiken. Dat heeft een invloed op<br />

de transformatieperiode: hoe langer het duurt, hoe onzekerder de realisatie. Dan speelt<br />

ook de technologie een vertragende rol.<br />

De commissie-Elverding noemt drie factoren. De bestuurlijke drukte speelt een rol. De<br />

bestuurders zijn betrokken bij de voorbereiding van de projecten. De scope van een project<br />

kan onderweg wijzigen. De professionele kennis of de budgettaire ruimte kan onvoldoende<br />

zijn. Dit zijn factoren van de bestuurscultuur die een grote rol spelen.<br />

Ook de factoren in het besluitvormingsproces zijn belangrijk. De verkenningsfase is bijvoorbeeld<br />

niet grondig gevoerd, waardoor er discussie ontstaat over het nut en het onnut.<br />

In die discussie komt men altijd terug op het nut en de noodzaak.<br />

De factoren in de juridische sfeer kennen wij allemaal. Natuur- en milieuwetgeving, Europese<br />

wetgeving, ESR, begroting enzovoort: tal van normen veroorzaken vertraging of<br />

draaien het project terug.<br />

Bent Flyvbjerg heeft in zijn heel bijzondere en heel mooie studie in twintig landen op<br />

alle continenten 258 grote infrastructuurwerken onderzocht. Hij heeft het vooral over de<br />

persuasieve of overtuigende informatie of misinformatie over kosten, opbrengsten of risico’s.<br />

Er zijn drie oorzaken voor misinformatie. De eerste is technisch van aard. Men kan<br />

een foute raming maken, door omstandigheden maar ook opzettelijk. Men kan uiteraard<br />

ook zonder kwaadwilligheid vergissingen maken. Maak maar eens voorspellingen over<br />

het onderhoud over een periode van bijvoorbeeld 35 jaar. Er kan ook gebrek aan ervaring<br />

zijn. Er zijn ook psychologische oorzaken. Misleidend optimisme bijvoorbeeld. De<br />

opbrengsten worden overschat en de kosten onderschat. Politiek-economische oorzaken<br />

zijn er ook: kosten en opbrengsten worden onderschat en overschat met een welbepaald<br />

doel voor ogen, bijvoorbeeld om de maatschappelijke opinie over de uitkomst, de voorbereiding<br />

of de afweging te sturen of te misleiden.<br />

Ten slotte zijn er ook regelgevende initiatieven. Het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> heeft zijn decreet<br />

van 8 november 2002 houdende controle op grote infrastructuurprojecten. Dat decreet<br />

verplicht de <strong>Vlaams</strong>e overheid een risicobeheersysteem op te zetten voor grote infrastructuurprojecten.<br />

Doel is natuurlijk dat men weet wat het gaat kosten, zodat de risico’s<br />

beheersbaar zijn en blijven. Zo kan het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> aannemen dat de risico’s<br />

in verhouding zijn met de ingezette middelen, uiteraard zonder afbreuk te doen aan de<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


206 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

verantwoordelijkheid van de overheid. Het decreet voorziet ook in het rechtstreekse toezicht<br />

door het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> op de risicobeheersing. Er moet daarvan verslag worden<br />

gemaakt. Er is er blijkbaar al een geweest. Het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> kan ook grote infrastructuurprojecten<br />

aanduiden waarop het een intensievere en grondigere controle wenst<br />

uit te oefenen.<br />

Bij ‘grote infrastructuurprojecten’ denkt iedereen aan BAM en de Lange Wapper. U kent<br />

de aanwezigheid van het Rekenhof in de voortgangsrapportages over het Masterplan<br />

Antwerpen. Die aanwezigheid is gebaseerd niet op dat decreet maar op een beslissing van<br />

de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie van 22 maart 2005.<br />

Op juridisch gebied bestaat er ook noodwetgeving in het kader van grote projecten. In<br />

Nederland was er in 1997 voor de Westerschelde noodwetgeving. In 2001 heeft het <strong>Vlaams</strong><br />

<strong>Parlement</strong> nooddecreetgeving gemaakt voor het Deurganckdok.<br />

Dit is het algemene kader van ons advies. Wij zullen dit nu concretiseren aan de hand van<br />

een aantal conclusies die wij hebben getrokken en aanbevelingen die wij hebben geformuleerd<br />

tijdens de audits die wij hebben opgesomd in het begin van de full text die werd<br />

rondgedeeld. Wij besteden daar al vanaf 2000 aandacht aan. Van wat er voor 2000 is<br />

gebeurd, is de actualiteit achterhaald.<br />

De heer Vital Put: Wij hebben geen nieuwe audit gedaan, maar een vijftiental oude audits<br />

over grote infrastructuurprojecten opnieuw geanalyseerd. Uit die analyse hebben wij de<br />

oorzaken van de vertraging gedistilleerd. Zoals al gezegd, moet men oppassen met veralgemeningen,<br />

want die oude audits zijn uitgekozen op basis van een risicoanalyse. Het gaat<br />

dus eerder om slecht afgewerkte dan om goed afgelopen projecten. Elk van de conclusies<br />

is dus gebaseerd op een of meerdere audits. De auditeurs die ze hebben uitgevoerd, zijn<br />

aanwezig; ze kunnen u daarover meer uitleg verschaffen.<br />

Het analysekader is opgebouwd rond drie blokken van oorzaken van vertraging: de projectvoorbereiding,<br />

de projectimplementatie – de aansturing en de beheersing van het project<br />

– en de omgevingsfactoren waar de projectuitvoerder minder vat op heeft.<br />

Wat de projectvoorbereiding betreft, zijn er een reeks gebreken die tot vertragingen leiden.<br />

Een voorbeeld is de vergetelheid om in natuurcompenserende maatregelen te voorzien,<br />

want dat leidt tot extra studies en een uitbreiding van de scope van het project. Het kan<br />

ook lijken alsof het project vertraging oploopt omdat men in het begin te optimistische<br />

prognoses opstelde.<br />

Ik licht de oorzaken kort toe. Onvoldoende studiewerk leidt tot onvoldoende inzicht in<br />

het probleem; tot onduidelijkheid over de definitie van het project, de randvoorwaarden<br />

en de doelstellingen. Zo is het mogelijk dat men onvoldoende rekening heeft gehouden<br />

met de noodzaak nutsleidingen te verplaatsen of onteigeningen te realiseren. Een tweede<br />

groep van oorzaken betreft de financiering. Dat blijkt vooral uit de audit van de pps-projecten.<br />

Men onderschat dan de complexiteit van de financieringsconstructies. Een derde<br />

groep van oorzaken betreft het onderschatten van de nodige tijd, door uit te gaan van<br />

minimumtermijnen of het vergeten van marges. Het lijkt dan alsof het project vertraging<br />

oploopt, hoewel het om een onjuiste prognose gaat. Een vierde groep van oorzaken betreft<br />

de onderschatting van de kostprijs: men houdt geen rekening met prijsevoluties of met<br />

kosten voor maatregelen zoals de verbetering van de leefbaarheid of voor onteigeningen.<br />

Dat leidt tot meerkosten en een uitbreiding van de scope van het project, en dus tot<br />

een vertraging, maar ook tot vertragingen in de uitvoering van andere projecten. Want<br />

dikwijls worden deze laatste betaald uit dezelfde pot, en de meerkosten voor het eerste<br />

project zorgen voor minder middelen voor andere projecten. Als de kosten niet goed zijn<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 207<br />

ingeschat, kan het zijn dat de kosten-batenanalyse niet goed is onderbouwd, want de veronderstellingen<br />

ervan kunnen dan niet meer geldig zijn.<br />

Dat zijn de bevindingen over de projectvoorbereiding. Tijdens de projectimplementatie<br />

kan er ook veel mislopen. Zo stellen we vast dat er soms onvoldoende professioneel wordt<br />

gewerkt. Dat blijkt heel duidelijk in onze analyse van de pps-projecten. Het is een nieuwe<br />

aanpak die leertijd vergt. We stellen ook vast dat men de mogelijkheden om bepaalde<br />

zaken te standaardiseren niet altijd optimaal benut. Dat heeft te maken met kennisbeheer<br />

en professionaliteit.<br />

Een tweede groep oorzaken heeft te maken met samenwerking tussen overheidsdiensten.<br />

Om een project te realiseren moeten vaak heel wat overheidsdiensten samenwerken. Het<br />

is wenselijk dat er een soort overkoepelende structuur – een projectorganisatiestuurgroep<br />

– wordt opgericht waarin de betrokken actoren worden samengebracht. Als dat niet het<br />

geval is, dan kan men bepaalde actoren vergeten waardoor er later in het project bepaalde<br />

eisen en randvoorwaarden opduiken die men niet goed had ingeschat. In de praktijk blijkt<br />

dat samenwerking tussen de domeinen leefmilieu, ruimtelijke ordening, mobiliteit en economie,<br />

vooral belangrijk is.<br />

Een derde type van vertraging tijdens de implementatie is te trage besluitvorming. Soms<br />

zijn alle elementen om een besluit te nemen, aanwezig. Om een of andere reden wordt de<br />

beslissing toch niet genomen of wacht men met de gunning van een opdracht. Het is dat<br />

gebrek aan besluitvaardigheid dat leidt tot vertraging.<br />

Het omgekeerde is dan een te snelle besluitvorming. Het is een beetje een variant op te<br />

weinig projectvoorbereiding. Men beslist te snel zonder dat alle elementen om een goede<br />

beslissing te nemen, aanwezig zijn. Dat blijkt ook uit de grote omvang van verrekeningen<br />

bij allerlei aannemingen. Het hangt samen met contracteren vooraleer de werken<br />

voldoende duidelijk zijn gedefinieerd, contracteren op basis van oude gegevens, het ontbreken<br />

van een grondige kosten-batenanalyse.<br />

Een derde groep van oorzaken van vertraging heeft te maken met de omgeving waarin<br />

de projectuitvoerder moet werken. Het zijn factoren die hij iets minder kan beïnvloeden.<br />

Een van de factoren is de complexiteit van de regelgeving zelf. Er zijn allerlei vergunningen<br />

nodig uit verschillende beleidsdomeinen. Het vraagt heel wat inspanning om dit op<br />

elkaar af te stemmen. Voor een deel is dit een extern probleem, voor een deel een intern<br />

probleem. Door een goed kennisbeheer zou men die procedures beter kunnen hanteren.<br />

In dit verband verwijzen we naar een interessant initiatief. In 2002 is de Kruispuntencommissie<br />

opgericht binnen het toenmalige domein Leefmilieu en Infrastructuur. Die<br />

Kruispuntencommissie had tot doel alle wetgeving te inventariseren die een impact had<br />

op infrastructuurprojecten. Het was eigenlijk een poging een soort kennispunt te creëren<br />

en iets efficiënter om te gaan met de bestaande regelgeving. We signaleren gewoon<br />

het bestaan van die commissie. We hebben niet meer nagegaan of die inderdaad effectief<br />

functioneert. Maar dit is een voorbeeld van hoe men de regelgeving meer hanteerbaar zou<br />

kunnen maken.<br />

Een tweede externe factor heeft te maken met een maatschappelijk draagvlak. Bij grote<br />

infrastructuurprojecten kan er weerstand zijn bij de bevolking. Dit is voor een deel een<br />

externe factor. Deze factor kan voor een deel worden beïnvloed door de betrokkenen<br />

vanaf een vroeg stadium bij de uitwerking van het project te betrekken.<br />

Een derde factor noemen we voortschrijdend inzicht. Grote infrastructuurprojecten hebben<br />

een heel lange transformatietijd. Het is bijna onvermijdelijk dat er in die lange periode<br />

technologische evoluties zijn, dat er wijzigingen zijn in regelgeving, dat de omstandighe-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


208 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

den wijzigen. Ondanks een zorgvuldige projectvoorbereiding, kan het nodig zijn om met<br />

die gewijzigde inzichten rekening te houden. Dat kan leiden tot vertraging.<br />

In onze vorige audits hebben we ook telkens het risicomanagement onderzocht. Risicomanagement<br />

betekent dat men alle risico’s in kaart brengt die de projectrealisatie kunnen<br />

verhinderen en dat men adequate maatregelen bedenkt. Risicomanagement is zeer belangrijk<br />

om vertraging tijdens de implementatie van het project te vermijden. Het is ook een<br />

manier om de externe omgeving een beetje meer hanteerbaar te maken. Ook op dit vlak<br />

hebben we in het verleden vastgesteld dat er zaken voor verbetering vatbaar waren.<br />

Een laatste punt is het geschillenbeheer. Als er een geschil is met bijvoorbeeld een aannemer,<br />

dan kan dit leiden tot heel wat vertraging, zeker als de geschillen via de rechtbank<br />

worden geregeld. Het is interessant om te wijzen op een aantal alternatieve mechanismen<br />

om geschillen te regelen. In 2003 is de geschillencommissie overheidsopdrachten (GECO-<br />

VER) opgericht. Er is ook de mogelijkheid tot arbitrage, een mechanisme om op een snellere<br />

manier een conflict op te lossen.<br />

Op basis van die bevindingen hebben we een aantal aanbevelingen geformuleerd. Die aanbevelingen<br />

sluiten naadloos aan bij onze bevindingen, maar we hebben ze hier op een<br />

andere manier gegroepeerd, namelijk al naargelang de bestemmeling.<br />

Aan projectverantwoordelijken binnen de <strong>Vlaams</strong>e overheid formuleren wij een aantal<br />

aanbevelingen om de projecten zorgvuldiger voor te bereiden: een betere onderbouwing,<br />

het project duidelijker definiëren, de randvoorwaarden duidelijker formuleren. Het is ook<br />

nodig om een meer realistische raming te maken, in marges te voorzien en een complete<br />

kosten-batenanalyse te maken. De extra tijd die nodig is voor een zorgvuldige voorbereiding,<br />

wordt onzes inziens later teruggewonnen doordat de uitvoering van het project<br />

soepeler zal verlopen.<br />

Het is ook belangrijk om een overlegstructuur te creëren waarin alle betrokken overheidsdiensten<br />

worden opgenomen. Men moet communiceren met de bevolking om een maatschappelijk<br />

draagvlak voor het project te creëren.<br />

We bevelen de <strong>Vlaams</strong>e Regering aan om nog meer inspanningen te doen om kennis en<br />

professionaliteit op het vlak van projectmanagement op te bouwen en een aantal procedures<br />

meer te standaardiseren. Specifiek bij alternatieve financieringsprojecten raden wij<br />

aan om voldoende rekening te houden met de financieringskosten en de complexiteit van<br />

de voorbereiding. Meer in het algemeen bevelen wij aan om te investeren in kwaliteitsvolle<br />

projectvoorbereiding.<br />

We raden de <strong>Vlaams</strong>e Regering en de betrokken overheidsdiensten aan om te onderzoeken<br />

waar vereenvoudiging en afstemming binnen de bestaande regelgeving mogelijk is. Ook de<br />

rol van kennispunten zoals de Kruispuntencommissie moet worden onderzocht. Wij bevelen<br />

ook aan om de bestaande regelgeving strikt toe te passen en om een systeem van risicobeheersing<br />

uit te werken zoals ook is gevraagd in het decreet van 2002. De mogelijkheid<br />

om geschillen op een alternatieve manier te beslechten – GECOVER en arbitrage – moet<br />

verder worden onderzocht. Er moet ook worden nagegaan of er geen alternatieve mechanismen<br />

mogelijk zijn tijdens de fase van de besluitvorming. GECOVER en arbitrage zijn<br />

mechanismen die een rol spelen tijdens de uitvoering van een project, als het al is aanbesteed.<br />

Maar ook in de voorafgaande fase zijn er al vaak conflicten, dus is het misschien de<br />

moeite om hiervoor ook alternatieve mechanismen te onderzoeken.<br />

Ten slotte hebben we ook een overweging voor het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>. In 2002 is er een<br />

decreet voor grote infrastructuurwerken goedgekeurd. Het parlement krijgt hierdoor de<br />

mogelijkheid om specifieke projecten aan te duiden waarvan ze over de voortgang meer<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 209<br />

wil worden geïnformeerd. We hebben vastgesteld dat dit decreet nog geen enkele keer is<br />

toegepast. Wij stellen dus voor om eens te evalueren hoe dit komt.<br />

2. Bespreking<br />

De heer Jan Peumans: Voorzitter, Ik herinner me dat toen de voortgangs rapportages<br />

werden opgestart, er bezwaar was dat het Rekenhof bij die voortgangsrapportages zou<br />

worden betrokken. Ik zie alleen maar dat dat aanleiding geeft tot een pluspunt. In het<br />

overzicht van de audits die zijn aangehaald, zie ik dat die bijna allemaal van de vorige<br />

legislatuur zijn, behalve de audit over de verdieping van de Westerschelde en die over de<br />

convenants. Ik vind het belangrijk dat er een aantal aanbevelingen van het Rekenhof heel<br />

duidelijk naar voren zijn gekomen.<br />

Ik heb een vraag die het Rekenhof misschien niet vandaag kan beantwoorden. Het Rekenhof<br />

heeft naar aanleiding van de elfde of de twaalfde voortgangsrapportage aanbevelingen<br />

gedaan. Welk gevolg geeft de overheid aan de aanbevelingen van het Rekenhof Als<br />

de overheid er geen gevolg aan geeft, waarom doet ze dat dan niet Dat moeten we natuurlijk<br />

aan de regering vragen. Hoe evalueert het Rekenhof dat<br />

U zegt dat het goed is dat er controle is op die grote infrastructuurprojecten ingevolge het<br />

decreet van 8 november 2002. Het heeft wel geduurd tot 2009, dus zeven jaar later, dat<br />

het parlement pas voortgangsrapportages over grote infrastructuurprojecten heeft gekregen.<br />

We hebben het eerste rapport in 2009 gekregen. Ik hoop dat de regering sneller over<br />

dergelijke projecten zal rapporteren. Ze heeft dat ook toegezegd. Dat is een heel nuttige<br />

oefening.<br />

Uit uw uiteenzetting blijkt niet duidelijk wat de rol van de overheid is en wat die van de<br />

privésector. Door het feit dat u zeer veel gebruik maakt van de audits van de BAM, maar<br />

ook van wat met het Deurganckdok te maken heeft, is de vraag waar de ‘ondeskundigheid’<br />

van de overheid en de zogenaamde ‘deskundigheid’ van de studiebureaus zit.<br />

Een van de grootste infrastructuurwerken in Antwerpen werd uitgevoerd door een tijdelijke<br />

vennootschap SAM, die nog steeds bestaat. Die bestaat uit drie grote wereldspelers.<br />

Het zijn diezelfde wereldspelers die we in de commissie-Duivesteijn tegenkomen. Zo is er<br />

de Deense architect met de moeilijke naam, die een inventaris heeft gemaakt die trouwens<br />

ook in de rapporten van de commissie-Duivesteijn terug te vinden is. Ook daar komen we<br />

weer dezelfde studiebureaus tegen.<br />

De vraag is: wie heeft de kennis in pacht om te zeggen dat hij al de bedreigingen die op<br />

dergelijke projecten rusten, voldoende kan inschatten De commissie-Duivesteijn is al een<br />

heel aantal jaren oud en heeft een heleboel conclusies opgesteld die perfect toepasselijk<br />

zijn op een aantal grote infrastructuurprojecten bij ons. Hoe komt het dan dat we dat allemaal<br />

weten, maar dat het toch de verkeerde richting uitgaat, als ik me zo mag uitdrukken<br />

Mij interesseert in het bijzonder wat de rol van de overheid is en wat die van de privésector<br />

in dergelijke projecten. Op een bepaald ogenblik wordt de nv BAM opgericht, die<br />

heel duidelijk in uw aanbevelingen naar voren komt. Die was precies opgericht omdat<br />

men vond dat de overheid niet voldoende kennis, deskundigheid en kwaliteit in huis heeft<br />

om een dergelijk groot infrastructuurproject uit te voeren. Dan komt de privésector in de<br />

vorm van drie studiebureaus, en die slagen er ook niet in. De vraag is dan wie het wel kan.<br />

Ik begrijp niet goed dat het Rekenhof een aanbeveling voor het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> heeft.<br />

U zegt: voor grote investeringsprojecten die het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> maatschappelijk<br />

belangrijk vindt en waarvoor het meer dan gebruikelijk wil worden geïnformeerd, kan<br />

het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> de toepassing van het decreet van 8 november 2002 houdende con-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


210 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

trole op grote infrastructuurprojecten evalueren. De uitvoering van een decreet is toch<br />

een verantwoorde lijkheid van de uitvoerende macht, de regering Het parlement moet<br />

aanwijzen, maar het heeft niets aangewezen tot nu. De overheid heeft een aantal projecten<br />

aangewezen. Het enige project dat is aangewezen, is de BAM. Dat moest eigenlijk naar de<br />

commissie Financiën gaan, maar het is naar de commissie Openbare Werken gegaan. Ik<br />

kan uit mijn parlementair verleden niet herinneren dat wij grote infrastructuurprojecten<br />

hebben aangewezen. Het is in eerste instantie een zaak van de overheid om aan te geven<br />

wat ze onder grote infrastructuur projecten verstaat.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Ik sluit me aan bij de door de heer Peumans gestelde vragen.<br />

Ik ga ervan uit dat de kruispuntencommissie geen parlementaire commissie is (De heer<br />

Jozef Beckers knikt instemmend)<br />

Het zijn dus ambtenaren.<br />

Ik was naar alle waarschijnlijkheid even verstrooid, maar ik had graag nog een woordje<br />

uitleg bij de arbitrage als mogelijkheid tot geschillenregeling. Is dat er ook voor de<br />

geschillen regeling tussen de rechtzoekende burger en de overheid<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Het Rekenhof is bijna de laatste in de rij van instanties die we zullen<br />

horen. Wat mij betreft, hebt u een vrij goede synthese gegeven van wat we tot nu toe<br />

hebben gehoord. Alles komt deels terug. Dat bevestigt mij dat het uitgangspunt van onze<br />

commissie vrij simpel was, namelijk: laat ons een beetje vereenvoudigen. Er zijn allicht te<br />

veel inspraakmogelijkheden. Laat ons er daar een aantal van schrappen. Aan het einde<br />

van de rit lijkt het allemaal veel complexer en lijken er veel meer schakels fout te lopen.<br />

U hebt herhaald wat anderen vaak gezegd hebben, maar u zegt het zeer duidelijk, namelijk<br />

dat er vaak onvoldoende voorkennis is wanneer men een project op de rails zet. U<br />

hebt ook herhaald dat men soms te snel en soms te traag beslist. U hebt herhaald dat de<br />

samenwerking tussen de overheden niet altijd even goed is. Ik heb u ook horen zeggen dat<br />

het niet vanzelfsprekend is om in Vlaanderen mensen te vinden om projectverantwoordelijke<br />

te zijn en een dergelijk project te trekken. Deze opmerking sluit aan op wat de heer<br />

Peumans heeft gezegd: men zoekt in de privésector mensen die in de plaats kunnen treden<br />

van de administratie en zelfs van de beleidsmakers, maar ook zo komen we er niet.<br />

In een van de vorige uiteenzettingen heeft iemand gezegd dat de schaal van Vlaanderen te<br />

klein is om mensen te vinden die dergelijke grote projecten kunnen dragen en er voldoende<br />

ervaring in hebben. Die uitspraak fascineerde me. Ik reflecteerde dat op mijn verleden als<br />

schepen van Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening in Antwerpen tussen 1995 en 1999, een<br />

zeer boeiende tijd.<br />

Toen hebben wij drie grote projecten doorgepraat en er conceptueel over beslist: de ondertunneling<br />

van het Centraal Station en de stationsomgeving; heel het project Antwerpen<br />

Mobiel waarover gouverneur Paulus een akkoord had en er een breed draagvlak was voor<br />

de Oosterweelverbinding, de verlenging van de tramlijnen enzovoort; de heraanleg van de<br />

Leien en het nieuwe Operaplein.<br />

We zijn nu vijftien jaar later en welk project werd er gerealiseerd De ondertunneling van<br />

het Centraal Station. Dat was niet het gemakkelijkste, integendeel. De ingenieurs van<br />

Eurostation, die het project trokken en onderhandelden, hadden meer ervaring dan onze<br />

ambtenaren hebben. Dan hebben we een structureel probleem in Vlaanderen.<br />

Hoe kunnen we dat oplossen Het doorschuiven naar de privé heeft geen zin. Dat heeft<br />

het hele experiment met BAM duidelijk aangetoond. Hoe kunnen we in Vlaanderen amb-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 211<br />

tenaren krijgen met voldoende draagkracht, die projectverantwoordelijke kunnen zijn<br />

voor grote maatschappelijke projecten Die vraag blijft me bezighouden na alles wat ik<br />

heb gehoord.<br />

De heer Ludwig Caluwé: Wat ik hier uitdrukkelijk heb gehoord, is ‘bezint eer ge begint’.<br />

De vraag is dan hoe we dat moeten aftoetsen. Is er een voldoende kwaliteitsvol voortraject<br />

zonder dat het een pure theoretische afstiplijst is Het risico bestaat dat er een procedure<br />

bij komt, die de bedoeling had het project te versnellen, maar die het vertraagt. Hoe wordt<br />

gegarandeerd dat de obstakels in het volgende traject kunnen worden vermeden<br />

Op het moment dat sommige grote projecten werden geconcipieerd, dacht men dat men<br />

bezig was met een goed voortraject, dat men alle mogelijke instanties bij elkaar had<br />

gebracht, dat men verschillende mogelijke alternatieven tegenover elkaar had afgewogen,<br />

dat er dertien verschillende tracés op tafel hadden gelegen, dat die goed waren doorgepraat,<br />

dat men finaal op één tracé uitkwam. Maar dan bleken er kinken in de kabel te zijn.<br />

Hoe definiëren we iets als een kwalitatief goed voortraject Volstaan de instrumenten die<br />

we daarvoor hebben<br />

We hebben enkele instrumenten die we niet gebruiken: de kruispuntcommissie, GECO-<br />

VER, ons eigen decreet op de controle op grote infrastructuurprojecten. Soms hebben we<br />

de neiging om het warm water opnieuw uit te vinden, terwijl dat al is gebeurd. Het kan<br />

ook zijn dat de zaken die voorhanden zijn, niet adequaat zijn om de problemen op te lossen.<br />

De heer Jozef Beckers: Ik ben blij met de interesse voor ons werkstuk. Enkele vragen kwamen<br />

naar boven. Ik zal me beperken tot enkele algemene beschouwingen en mijn medewerkers<br />

zullen ingaan op details.<br />

De heer Peumans en mevrouw Vogels vragen zich af of we de knowhow hebben en wat<br />

de rol is van de privésector. Zonder een waardeoordeel te geven, heeft de ondertunneling<br />

van het station in Antwerpen iets van een robuust project. Ik gaf het voorbeeld al: de<br />

ondertunneling van de Noordzee is een robuust project, underdesign en overdesign is iets<br />

anders. Dit Antwerpse project is robuust en technisch af. Het heeft geen of weinig uitdeining<br />

naar maatschappij. Het heeft routine-elementen in zich. Ondertunnelen is al meer<br />

dan eenmaal gebeurd. De uniekheid van een project is determinerend.<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Het spoor werd gedurende een aantal maanden uitgeschakeld, de<br />

goudwinkeltjes verdwenen in containers, het Kievitplein gaf problemen. In die zin was dit<br />

wel een uitdeinend project. Het ging ook over mensen van Antwerpen-Noord die vreesden<br />

dat door de ondertunneling hun huizen zouden scheuren.<br />

De heer Jozef Beckers: Er zit iets in van robuustheid en technische beheersbaarheid, er<br />

zitten ook routine-elementen in, en daar bestaat knowhow voor. Over wereldspelers als<br />

Arup-Sum hebben we geen oordeel, maar er is altijd een contractuele verhouding. Degene<br />

die betaalt, contracteert ook met bureaus. Wie de knowhow heeft, is iets anders. Er zullen<br />

niet veel mensen zeggen dat de privésector zonder fouten werkt. De knowhow van concept<br />

en coördinatie van grote plannen zit wellicht meer in de privésector, maar het is wel de<br />

overheid die de opdracht geeft.<br />

We hebben nog niet nagegaan wat de uitvoering van de aanbevelingen van BAM betreft.<br />

Dat is een continu proces, want we zitten al aan de dertiende voortgangsrapportage. De<br />

heer Caluwé stelde de vraag hoe we aftoetsen hoe een voortraject beter kan. Dat is een<br />

belangrijke vraag. Als men aanbevelingen geeft, heeft men soms het gevoel dat men een<br />

open deur intrapt. De implementering van aanbevelingen doen we met vervolgonderzoe-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


212 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

ken. Dat is nog niet gebeurd voor BAM. Maar het gaat hier over alle grote infrastructuurprojecten<br />

sinds 2000.<br />

Het decreet van 2002 heeft nog maar één rapportage gehad. De tweede zou in aantocht<br />

zijn. De BAM-rapportages zijn niet in uitvoering van dat decreet. Het decreet geeft aan<br />

het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> de opdracht om projecten nominatief aan te duiden. Wij vragen of<br />

dat wel de juiste formule is. Kunt u dat decreet niet evalueren, bijvoorbeeld ter gelegenheid<br />

van de tweede rapportage die er weldra aankomt Misschien moet u eens nagaan wat u<br />

met dat decreet wilt doen. Gaat u het uitbreiden Gaat u de regering vragen om de risicobeheersingsverslagen<br />

maandelijks of driemaandelijks te versturen Dat decreet is nog niet<br />

toegepast. Het geeft het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> de opdracht om zelf projecten aan te duiden<br />

buiten de normale controle procedures.<br />

De heer Constant De Koninck, eerste auditeur bij het Rekenhof: We hebben in het kader<br />

van de uitvoering van overheidsopdrachten vastgesteld, dat, als er zich geschillen manifesteren<br />

en als men gebruikmaakt van de arbitrageformule, men vaak interessante resultaten<br />

behaalt. Zelfs als men als overheid verliest, is er een uitspraak binnen acht maanden tot<br />

een jaar, doordat het geschil zich afspeelt in een korte tijdsspanne, en doordat de arbiters<br />

specialisten zijn. De verwijlinteresten die vaak lopen, zijn dan maar beperkt tot anderhalf<br />

jaar. De gewone rechtsgang, waarbij men in beroep gaat en soms nog eens in cassatie,<br />

duurt gemakkelijk acht of tien jaar. Dan betaal je soms het dubbel door die verwijlintresten.<br />

Nu is dit ook de piste die zou kunnen worden gevolgd niet alleen in het kader van de<br />

uitvoering maar ook voorafgaand, wanneer zich in het kader van de besluitvorming<br />

geschillen zouden manifesteren. Men moet overwegen of men ook daar niet deze beslechtingprocedure<br />

zou kunnen inlassen. Wij geven deze denkpiste mee aan het <strong>Vlaams</strong><br />

<strong>Parlement</strong> als stof tot nadenken. Deze procedure is misschien niet noodzakelijk de goedkoopste,<br />

maar door het feit dat het traject zo beperkt is, is een geschillenprocedure voorafgaand<br />

aan de definitieve besluit vorming toch het overwegen waard. Het gaat hier toch om<br />

de beperking van de tijdsduur, de versnelling.<br />

De heer Sas van Rouveroij: In het kader van een aanbestedingsprocedure heb je professionele<br />

gedingvoerende partijen. Indien je dit ook zou activeren in het kader van een geschil<br />

tussen een rechtzoekende burger en de overheid, heb je alleszins één partij die het wel wat<br />

moeilijker zal hebben met die vorm van arbitrage. Dat zou wel eens een kritische succesfactor<br />

kunnen zijn die ontbreekt en die je wel hebt bij aanbestedingsprocedures: het nietprofessioneel<br />

zijn van een van de gedingvoerende partijen.<br />

De heer Jozef Beckers: Het Rekenhof doet geen algemene aanbeveling om over te gaan<br />

tot een systematische arbitrage. Dat is niet onze taak, en dat is niet ons doel. De rol van<br />

de gewone rechtbanken moet worden gerespecteerd, zeker ten opzichte van individuele<br />

rechtzoekenden.<br />

Mevrouw Vogels had het over het inkorten van inspraakprocedures. Ik herinner mij een<br />

Nederlandse prof die er fier op was dat de inspraakprocedures in Nederland zo lang duurden.<br />

Het democratisch gehalte, zei hij, is groter wanneer de inspraakprocedures langer<br />

duren. In een dictatuur kun je om twaalf uur beslissen een brug te bouwen en om één uur<br />

de eerste steen leggen. In Nederland was volgens hem het democratisch gehalte hoger dan<br />

in België.<br />

De voorzitter: Wij zijn op zoek naar de gulden middenweg: met verregaande inspraak en<br />

grote zorgvuldigheid, maar toch met enige efficiëntie in de uitvoering.<br />

Mijnheer Beckers, u hebt het in de diagnose niet echt gehad over een thema dat hier door<br />

andere sprekers tijdens onze hoorzittingen is aangeraakt: de verkokering van de <strong>Vlaams</strong>e<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 213<br />

administratie. In uw aanbeveling stelt u wel dat de <strong>Vlaams</strong>e Regering met haar diensten de<br />

procedures wat beter op elkaar zou moeten afstemmen. U kent de <strong>Vlaams</strong>e administratie<br />

van binnen en van buiten. Misschien kunt u met uw autoriteit wat dieper ingaan op de<br />

problematiek van de verkokering Wij zitten aan de ene kant met sectorale regel- en wetgeving<br />

en met een heel strak hiërarchisch opgebouwde administratie die deze regelgeving<br />

toepast, en anderzijds met de zorg voor een haalbare en realistische termijn van uitvoering.<br />

Ik heb nog een tweede vraag, over de eerste schuchtere pogingen om de begroting wat<br />

te verlichten door alternatieve vormen van financiering, de pps-constructies. Ook dat is<br />

hier nu en dan eens aan bod gekomen. U hebt er ongetwijfeld vanuit uw audits een wat<br />

beter zicht op. Zou men kunnen stellen dat de zoektocht naar privékapitaal, juist door de<br />

omzichtigheid, een grote vertraging met zich meebrengt Of is het net andersom Ik stel<br />

de vraag licht provocatief om het zo duidelijk mogelijk te maken.<br />

De heer Jozef Beckers: Verkokering kan algemeen worden vastgesteld in de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Gemeenschap. Er wordt bij wijze van spreken elke week een agentschap opgericht. Wij<br />

treden op als de overheidsrevisor van de rekeningen van al bijna zeventig agentschappen.<br />

De verkokering van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap is zeer merkwaardig. Wij zien dat van op<br />

afstand. U weet dat wij niet oordelen over opportuniteit.<br />

Wij hebben inderdaad veel ervaring met pps. Die alternatieve financiering veroorzaakt<br />

ook vertraging. Men kent die technieken niet. Men moet de knowhow opbouwen. Er is<br />

in de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap wel een pps-kenniscentrum, maar men consulteert het niet.<br />

De alternatieve financiering brengt andere aspecten met zich mee. Bijvoorbeeld financiële<br />

technieken waar men nooit van heeft gehoord. Ik spreek dan nog niet van de ESR-rekeningen,<br />

het toezicht van Europa over de budgetneutraliteit enzovoort.<br />

De heer Kris Neven, eerste auditeur bij het Rekenhof: Wat betreft de verkokering, verwijs<br />

ik naar twee audits die wij in het advies hebben gebruikt. Ze dateren van voor de reorganisatie<br />

van de <strong>Vlaams</strong>e overheid, van voor het beter bestuurlijk beleid. Het ging om audits<br />

waarin onder andere de mobiliteitsconvenants aan bod kwamen. Het Rekenhof zei toen al<br />

dat er meer samenwerking zou moeten komen tussen de overheidsdiensten op het vlak van<br />

ruimtelijke ordening, milieu en infrastructuur. Ook bij de audit over het Deurganckdok,<br />

ook van voor de reorganisatie, kwam dat aan bod.<br />

Ik verwijs heel specifiek naar het voorbeeld van de Kruispuntencommissie. U weet waarschijnlijk<br />

dat voor de reorganisatie de administraties voor Ruimtelijke Ordening, voor<br />

Leefmilieu en voor Openbare Werken in één departement waren verenigd. Toen was er<br />

blijkbaar al een acute noodzaak om verder overleg te organiseren tussen die drie pijlers.<br />

Na de reorganisatie zijn die drie pijlers terechtgekomen in aparte beleidsdomeinen. Ik<br />

dacht dat wij tijdens de parlementaire opvolgingsbesprekingen vanuit het Rekenhof ook<br />

al hadden gesignaleerd dat het voortbestaan van de Kruispuntencommissie vrij essentieel<br />

is om de grote infrastructuurprojecten zo vlot mogelijk te laten verlopen. Dit is natuurlijk<br />

maar één element. Met één oplossing kan men grote infrastructuurprojecten niet zomaar<br />

versnellen.<br />

Vlaanderen heeft relatief nog maar weinig ervaring met pps en alternatieve financiering.<br />

Dat is voldoende aan bod gekomen in ons auditverslag over pps van twee jaar geleden.<br />

Uiteraard moet men wanneer men kiest voor pps een afweging maken tussen het aspect<br />

tijd en het aspect geld. Wanneer men als overheid een pps-project wil opstarten met de<br />

bedoeling om de infrastructuur sneller te realiseren, zal daar ook een kostenplaatje aan<br />

vasthangen door de financieringskost die men extra zal moeten betalen. Wanneer men als<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


214 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

overheid relatief weinig ervaring heeft, is er een grotere voorbereidingstraject nodig. Dat<br />

is een aspect waarmee we nu in Vlaanderen worden geconfronteerd. De versnelling van<br />

een aantal infrastructuurprogram ma’s, die men tijdens de vorige legislatuur heeft beoogd,<br />

wordt hierdoor nog niet bereikt.<br />

De heer Dirk de Kort: Ik heb de stellige indruk dat voor kleinere projecten bij lokale besturen<br />

meer expertise inzake pps-projecten aanwezig is. Het is spijtig dat elk lokaal bestuur<br />

steeds opnieuw met behulp van advocaten en dure consultants de weg moet vinden. Als<br />

men dan een beroep doet op het <strong>Vlaams</strong> Kenniscentrum PPS, dan stelt men vast dat de<br />

aangeleverde kennis erg theoretisch is, en niet op maat van de lokale besturen.<br />

De heer Marino Keulen: Als toenmalig minister van Stedenbeleid stelde ik vast dat de ppsaanpak<br />

inzake stadsvernieuwing perfect functioneerde. Daarom geloof ik er nog in. De<br />

overheid nam het publieke gedeelte voor zijn rekening, de privépartner het commerciële<br />

luik. Het ging dan wel altijd over één site. Dat gebeurde op basis van duidelijke afspraken:<br />

de overheid nam de voet- en fietspaden en de parkeerplaatsen voor haar rekening, en de<br />

privépartner de huisvesting, winkels en eventueel ook commercieel uit te baten parkeerruimten.<br />

Dat loopt in tientallen steden en gemeenten perfect.<br />

We stellen vast dat deze aanpak inzake grote renovatieprojecten in de dertien centrumsteden<br />

goed werkt. Men vindt elkaar. Geïsoleerde voorbeelden zoals BAM en andere treurige<br />

zaken zijn gecontamineerd. Iedereen ziet daarin vertragingen, procedureslagen en het<br />

van zich afschuiven van verantwoordelijkheden. Voor stadsvernieuwing liep dat perfect,<br />

hoewel daar ook hele wijken en buurten bij betrokken waren en dat tot echte metamorfosen<br />

leidde.<br />

Mevrouw Mieke Vogels: In die gevallen is slechts één overheid actief.<br />

De voorzitter: Over de partijgrenzen heen kunnen we het erover eens zijn dat in de gemeenten<br />

– kleine of grote – de burgemeester of een sterke schepen de ideale projectverantwoordelijke<br />

is. Het projectmanagement dat op <strong>Vlaams</strong> niveau vaak te wensen overlaat, kan op<br />

lokaal vlak steunen op figuren die het kunnen waarmaken. Zelfs voor mensen met veel<br />

ervaring, inzicht en doorzettingsvermogen vraagt het wel bijna bovenmenselijke inspanningen<br />

om de eindmeet te halen. Dat kwam uit de bevraging van de VVSG naar voren.<br />

Ook daar is wegens de complexiteit een grens bereikt.<br />

De heer Marino Keulen: Ook de verkokering is daar mee verantwoordelijk voor.<br />

De heer Jan Peumans: De heer de Kort heeft gelijk, en u ook, voorzitter. Maar ik nodig u<br />

toch uit om het rapport van het Rekenhof over de pps-projecten van de <strong>Vlaams</strong>e overheid<br />

te lezen. Daarin worden tien of twaalf pps-projecten onderzocht. In de vorige legislatuur<br />

was ik lid van de subcommissie voor Financiën. Toen is in grote openheid met de regering<br />

gediscussieerd. De regering dacht evenwel altijd dat zij het bij het rechte eind had. Maar<br />

het Rekenhof stelde vast dat een aantal van die projecten zelfs niet waren voorbereid. Een<br />

haalbaarheidsstudie vooraf werd zelfs niet gemaakt. Toen ging het over 5 of 6 miljard<br />

euro die de overheid wou investeren, en iedereen gooide zich daarop. Maar de overheid<br />

trok uiteindelijk op financieel vlak aan het kortste eind.<br />

Neem de scholenbouw: er zullen 200 scholen worden gebouwd, en daarvoor is in 1,5 miljard<br />

euro voorzien. Dat is een goed project, hoewel het nog altijd niet van de grond is<br />

gekomen. Maar wie betaalt de eindfactuur Men wil met Brabo 1 tramlijnen aanleggen<br />

en daartoe 300 miljoen euro investeren. Maar de uiteindelijke factuur zal oplopen tot 900<br />

miljoen euro, en daar draait de belastingbetaler voor op. Op lokaal niveau is de samenwerking<br />

tussen de overheid en de privépartner een heel andere zaak.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 215<br />

In elk geval ben ik blij dat het Rekenhof aanbevelingen doet die wij maar ook de regering<br />

ter harte moeten nemen. Ik ben altijd verwonderd als ik die duidelijke conclusies zie, maar<br />

ze daarom nog niet in de praktijk zie gerealiseerd worden. Grote infrastructuurprojecten<br />

zijn slecht voorbereid. Neem BAM: het is niet omdat de gouverneur van Antwerpen stelt<br />

dat er een breed maatschappelijk draagvlak is, dat het er ook effectief is.<br />

De voorzitter: Wij moeten hier niet het verhaal van de Lange Wapper bespreken. De vraag<br />

is hoe we hier belangrijke maatschappelijke structuurprojecten versnellen. We moeten die<br />

discussie blijven voeren, in de commissie voor Financiën. En dat komt ook in de infrastructuurcommissie<br />

aan bod. In ons reglement zijn daar drie bladzijden aan gewijd, maar<br />

die zijn niet dikwijls toegepast, noch door de regering, noch door het parlement. Er is in<br />

dat verband nog een voorstel van decreet ingediend, door de heren Marc van den Abeele,<br />

Johan De Roo, Robert Voorhamme, Ludo Sannen, Etienne Van Vaerenbergh en André<br />

Denys. Dat dateert van 2002.<br />

Mevrouw Mieke Vogels: Dat voorstel van decreet stamt nog uit de tijd dat Ludo Sannen<br />

een groene was.<br />

Ik wil nog iets toevoegen aan wat de heer Peumans zei. Het is niet enkel nodig om een<br />

breed maatschappelijk draagvlak te creëren, maar ook nodig dat te behouden. Daartoe is<br />

transparantie en permanente communicatie nodig.<br />

De voorzitter: Men moet ook luisterbereidheid opbrengen, en zo nodig durven bijsturen.<br />

X. 15 FEBRUARI 2010<br />

GEDACHTEWISSELING MET DE HEER DONNÉ SLANGEN, PROJECTDIREC-<br />

TEUR ‘SNELLER EN BETER’ BIJ HET MINISTERIE VAN VERKEER EN WATER-<br />

STAAT, OVER DE IMPLEMENTATIE VAN DE AANBEVELINGEN VAN DE<br />

COMMISSIE-ELVERDING IN NEDERLAND<br />

1. Uiteenzetting door de heer Donné Slangen<br />

De heer Donné Slangen: Voorzitter, ik dank u voor de uitnodiging. Het is een goede zaak<br />

dat kennis wordt gedeeld. Het gaat hier natuurlijk om de kennis van een enkel iemand.<br />

Bepaalde zaken zijn natuurlijk specifiek voor een bepaald land, een bepaalde locatie of<br />

een bepaald project. Ik wil hier een bescheiden toelichting geven.<br />

Sinds twee jaar ben ik projectdirecteur. Zodra de heer Elverding zijn advies heeft afgeleverd,<br />

ben ik gevraagd om de implementatie van dit advies voor het Ministerie van Verkeer<br />

en Waterstaat en voor het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening te<br />

verzorgen.<br />

Ik wil even de aanleidingen overlopen die tot dit advies hebben geleid. Daarna zal ik<br />

ingaan op de analyse, op wat we nu doen en op de belangrijkste uitdagingen waarmee we<br />

worden geconfronteerd.<br />

De aanleiding is dat we in Nederland jarenlang ervaring met procedures hebben opgebouwd.<br />

Onze manier van werken heeft ertoe geleid dat projecten steeds meer vastliepen.<br />

Nederland kent een zogenaamde poldercultuur. Dat betekent dat we veel met elkaar praten,<br />

maar weinig beslissen. Als er veel wordt gepraat en weinig wordt beslist, komt er<br />

uiteindelijk weinig uit de bus. Dit begon de samenleving, maar ook de politiek en het<br />

bestuur, te irriteren.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


216 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

Die irritatie was vooral te wijten aan het feit dat we steeds in procedures vastliepen. Uit<br />

een aantal uitspraken is gebleken dat de procedures op een of andere manier niet zorgvuldig<br />

waren opgezet.<br />

De uitspraak over Vught-Ekkersweijer had te maken met het feit dat we nog steeds op de<br />

oude manier werkten. We hadden één enkel alternatief. Tijdens de beroepsprocedure is<br />

gebleken dat we nog andere alternatieven moesten bekijken. Als we dat niet op zorgvuldige<br />

wijze deden, konden we gewoon opnieuw beginnen. Dit leidde natuurlijk tot grote<br />

vertragingen.<br />

De uitspraak over Burgerveen-Leiden draaide om een heel ander punt. We hadden naar<br />

alternatieven gekeken. De rechter heeft het studiegebied echter heel anders geïnterpreteerd.<br />

Het ging om de luchtkwaliteit. De vraag is hoe ver het gebied strekt waar er een<br />

effect op de luchtkwaliteit is. Hierdoor werd de omvang van dit project verviervoudigd.<br />

Dit leidde tot vertraging.<br />

Het omgekeerde bestaat ook. Soms zijn we zo voorzichtig dat we niets meer durven voor<br />

te stellen. De Raad van State heeft een uitspraak over het dossier-Hoevelaken gedaan.<br />

Op basis van deze ervaringen hebben we besloten dat we het probleem moesten analyseren.<br />

We moesten nagaan waarom we elke keer vastliepen. Het kabinet heeft de<br />

commissie-Elverding in het leven geroepen. De opdracht was, vooral in verband met<br />

wegeninfrastructuurprojecten, te kijken wat de oorzaken van de vertragingen waren en<br />

adviezen over mogelijke oplossingen te verstrekken.<br />

Nederland heeft een Tracéwet. Die wet van ruimtelijke aard bepaalt dat we tot reserveringen<br />

kunnen overgaan om wegen aan te leggen. Als we de procedure netjes doorlopen, kost<br />

dat vijf jaar. In de praktijk duurt het tien jaar. Als we de bouwwerken zelf in rekening<br />

brengen, kost de verwezenlijking van een project veertien jaar. Volgens de heer Elverding<br />

moet dat op zeven jaar lukken. Er is een verkorte procedure voor eenvoudige projecten,<br />

zoals het gebruik van een vluchtstrook of het maken van wegenstroken. Die procedure<br />

zou binnen drie jaar moeten kunnen worden afgerond. Daar doen we 4,5 jaar over. De<br />

manier waarop we werken, biedt nog ruimte.<br />

Uit de analyse van de commissie-Elverding blijkt dat drie elementen relevant zijn voor de<br />

vertragingen in Nederland.<br />

Het eerste element is zeer vervelend. Het is misschien evenwel niet het belangrijkste element.<br />

Het gaat om de complexe wet- en regelgeving. We zijn er zeer goed in de Europese<br />

regels in onze nationale wetgeving dunnetjes over te doen. We hebben het allemaal zo<br />

goed willen doen dat het ontzettend complex is geworden. Dit geldt voor lucht, natuur en<br />

dergelijke. Met betrekking tot geluid hebben we de regelgeving al wat vereenvoudigd. Alles<br />

wat voor de gezondheid van belang is, hebben we samen op een technocratische manier<br />

in erg ingewikkelde regelgeving vertaald. Dat past niet bij de ruimtelijke processen in ons<br />

land. Die zijn vaak het resultaat van wat we samen vinden en willen. Zodra we hiervoor<br />

ruimte reserveren, komen er vanuit bevoegdheden als gezondheid, milieu en natuurgebied<br />

sectorale regels opduiken. We hebben die regels erg exact gemaakt. Ze verhouden zich niet<br />

tot de modellen die we voor de ruimtelijke ordening gebruiken. De exacte regels waaraan<br />

een project met betrekking tot het milieu moet voldoen, staan niet in verhouding hiermee.<br />

We worden verondersteld de werkelijkheid te voorspellen. Iedereen die met modellen<br />

werkt, weet dat dit bijna niet mogelijk is. Dit is een van de belangrijkste punten. Onze sectorale<br />

wetten maken het heel erg lastig de werkelijkheid te voorspellen, maar toch moeten<br />

we dit doen.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 217<br />

Het tweede element betreft de procedures die in de wetgeving zijn ingebouwd. Er moet<br />

complex rekenwerk worden verricht. Achter een besluit bevinden zich veel rapporten. Er<br />

is altijd wel iemand die een rekenfoutje ziet. De Raad van State ziet dit foutje ook. Op<br />

basis hiervan kan een besluit worden vernietigd. Indien de Raad van State een besluit vernietigt,<br />

moeten we helemaal opnieuw beginnen. Het eindresultaat van die nieuwe ronde<br />

zal waarschijnlijk hetzelfde project zijn, maar dan zonder dat foutje.<br />

Dat zijn zaken waarvan de commissie zegt dat we ze niet moeten willen. Als we zien dat<br />

we toch hetzelfde resultaat bereiken, dan moeten we proberen te corrigeren en niet het<br />

hele besluit vernietigen. Dat ene foutje moet worden gecorrigeerd.<br />

In Nederland hebben we de nationale, de provinciale en de gemeentelijke overheid. Als<br />

zij het niet eens zijn met elkaar, dan wordt dat niet altijd aan de bestuurstafel uitgevochten,<br />

maar bij de Raad van State als het gaat over een project in zijn eindfase. Bestuurders<br />

treffen elkaar dus nog vaak bij de rechter omdat ze het niet eens zijn met een weg in<br />

de achtertuin. Ook daar heeft Elverding vastgesteld dat men dit niet zou moeten willen.<br />

Bestuurders moeten elkaar aan de bestuurstafel ontmoeten – de politiek controleert dat in<br />

het parlement. Daar zou eigenlijk geen rechter moeten bij komen.<br />

Er zijn dus drie elementen voor wat de regelgeving betreft: de regelgeving op het vlak van<br />

milieu of de lussen die in de procedures zitten, het vernietigen van besluiten en het feit dat<br />

overheden elkaar via de rechter vinden. Volgens Elverding moeten deze zaken anders worden<br />

benaderd zodat men tot een soepeler proces kan komen vanuit de regelgeving.<br />

Dat zijn drie belangrijke elementen, maar niet de allerbelangrijkste wanneer het gaat om<br />

de versnelling van de besluitvorming. Eigenlijk zitten die vooral in de wijze waarop de<br />

besluitvorming vormt krijgt in Nederland. Wanneer ingenieurs denken dat er vanuit de<br />

rekenregels iets moet gebeuren, willen bestuurders dat men daar werk van maakt. Als men<br />

echter daadwerkelijk de effecten ziet, schrikt men zich een hoedje en moet er toch naar de<br />

scope gekeken worden. Met andere woorden gaan we dus weer terug in het proces.<br />

Daar komt nog bij dat er een lange doorlooptijd is. Daardoor komt bestuurder na bestuurder.<br />

Als men in Nederland bestuurder is, dan is de kans dat men ooit een lintje doorknipt<br />

onbestaande. Daarvoor moet men drie à vier bestuursperiodes uitzitten. De kans dat men<br />

een schop in de grond steekt, is ook heel klein. De kans dat men een besluit neemt, zit<br />

er nog net in. Dat maakt dat de consistentie van wat bestuurders doen, niet altijd even<br />

vanzelfsprekend is. Bestuurders wisselen ook van mening. Dat is heel terecht, maar het<br />

betekent wel dat een project telkens weer in zo’n lus terechtkomt waarbij opnieuw moet<br />

worden gekeken wat we precies willen.<br />

We moeten trachten het besluitvormingsproces wat strakker te krijgen. Als een besluit<br />

binnen de vijf jaar kan worden gehaald, dan is dat binnen nagenoeg een bestuursperiode.<br />

Dan zou het ook consistenter zijn.<br />

In Nederland is de wijze waarop wordt omgegaan met mensen die er wonen en werken,<br />

niet goed. Iedereen mag zijn zienswijze geven, maar daar vragen we doorgaans pas achteraf<br />

naar. Eerst werken de ingenieurs alle plannen mooi uit. Als die plannen zijn uitgewerkt,<br />

leggen we ze voor aan de mensen die er wonen en werken. Dan is het vaak al te<br />

laat, want de kennis van burgers wordt steeds beter.<br />

In Schiphol hebben we een debat gevoerd over het aanvliegen en het geluid dat daarmee<br />

gepaard gaat. KLM, de nationale luchtverkeersleiding had niet de beste oplossing. De<br />

beste oplossing kwam van een arts uit Badhoevedorp. Daar stond iedereen van te kijken.<br />

Elverding adviseert dan ook mensen rondom een project te organiseren zodat de kennis<br />

van die mensen kan worden gebruikt. Wanneer dat op een goede manier gebeurt, dan<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


218 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

verloopt het proces ook sneller. Er is meer draagvlak omdat er meer over gepraat is. Wie<br />

het er niet mee eens is, kun je wijzen op de argumenten waardoor daar toch voor gekozen<br />

wordt. Bovendien is dan ook iedereen erbij betrokken. Als het zo gebeurt, dan kijkt de<br />

Raad van State naar dat proces en niet naar de foutjes in de berekeningen.<br />

Elverding adviseert ook om veel aandacht te besteden aan de voorkant van het werkproces<br />

en de omgeving erbij te betrekken. Wanneer dat gebeurt, dan is de uitvoering maar<br />

half werk. Een besluit nemen met een draagvlak maakt dat men kan doorgaan.<br />

Bestuurders hebben verschillende verantwoordelijkheden waardoor het niet altijd even<br />

goed uitkomt om hetzelfde standpunt in te nemen. Soms wil men een project niet blokkeren,<br />

maar men wil het niet zoals de nationale overheid het voorstelt. Dan gaat men toch<br />

maar akkoord in de hoop dat men halverwege de scope kan bijstellen. De consistentie in<br />

ons eigen gedrag en cultuur vraagt nogal wat aandacht. De komende jaren zullen bestuurders<br />

bij zichzelf moeten kijken of dat niet op een meer consistente manier kan. Dat kan<br />

bijvoorbeeld door enkel nog de bestuurders rond de tafel te vragen die daadwerkelijk iets<br />

in de pap te brokken hebben bij dat initiatief. Dat wil zeggen dat ze misschien ruimtelijke<br />

reserveringen moeten doen, dat ze willen meebetalen, of dat ze andere gelden vanuit<br />

Natuur of Water willen investeren in dat project. Wanneer daar gerichter mee wordt<br />

omgegaan en dus niet meer iedereen wordt uitgenodigd maar enkel zij die daadwerkelijk<br />

mee moeten beslissen, wordt het speelveld kleiner. En omdat ze mee beslissen, kan men op<br />

voorhand zeggen dat ze elkaar gaan committeren vanaf het eerste moment.<br />

Wat de ambtelijke cultuur betreft, stellen we vast dat in zo’n proces, van probleem tot en<br />

met het lintje knippen, heel wat competenties aan bod komen. Bij de uitvoering moet men<br />

goed weten hoe men aannemers aanstuurt, hoe men bestekken moet lezen enzovoort. Dat<br />

is heel wat anders dan wanneer men aan de voorkant een probleem verkent. Dan moet<br />

men de modellen begrijpen maar ook een politiek bestuurlijke gevoeligheid hebben. Dat<br />

zijn verschillende competenties waardoor het heel logisch werd om die knip te maken. Het<br />

eerste deel van een project gebeurt dus door mensen die politiek sensitief zijn. Deel twee<br />

gebeurt door mensen die goed kunnen tekenen. Deel drie gebeurt door mensen die goed<br />

een schop in de grond kunnen zetten.<br />

Als je dat gaat opsplitsen, komt er telkens weer een nieuwe projectorganisatie. De historie<br />

die in dat project zit, verdwijnt dan vaak. Dat gebeurt in Nederland in elk geval. Als we<br />

erin slagen om een project binnen de normale tijd van vijf tot zeven jaar te realiseren, dan<br />

moeten we ook mensen permanent op een project kunnen houden. In het begin moet de<br />

leiding liggen bij iemand die politiek sensitief is; naarmate het project vordert, moet de<br />

leiding wisselen. Dat vergt een andere cultuur, want zo sturen wij op dit moment helemaal<br />

niet aan. We hebben daar hele grote muren tussen staan en we gooien het erover heen,<br />

en dan moeten anderen het weer uitzoeken. Volgens Elverding moeten we verbindingen<br />

maken en de ambtenaren verantwoordelijk maken voor het hele proces in plaats van voor<br />

het deelproject. Dat geeft niet de juiste focus, namelijk op de realisatie van het project.<br />

Dat zijn de hoofdaanbevelingen van de commissie-Elverding. De overheid zou moeten<br />

beginnen met die cultuurverandering. Dat is natuurlijk niet in twee jaar geregeld.<br />

Er zijn maatschappelijk urgente projecten die al heel lang lopen en maar niet concreet<br />

worden. Iedereen is het erover eens dat ze er moeten komen, maar er wordt alleen maar<br />

gekibbeld over de manier waarop. Daarvoor hebben we een soort spoedwet gemaakt –<br />

noem het maar een noodwet. Dat is de Wet versnelling besluitvorming werkprojecten.<br />

We hebben dertig projecten aangewezen waarvan we weten dat ze maatschappelijk gezien<br />

een meerderheid hebben. Die worden nu met spoed aangepakt. We gaan de uitvoering<br />

anders doen. We hebben daarvan ondertussen geleerd dat we de planstudiemensen en de<br />

uitvoermensen bij elkaar moeten zetten. Dat levert enorm veel kennis op en dus ook een<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 219<br />

enorme efficiencywinst. Door de mensen van de uitvoering veel vroeger te betrekken bij<br />

het project, zit de aannemer ook veel vroeger in het proces. Hij moet meedenken. Daardoor<br />

zijn de oplossingen effectiever en goedkoper. Hij kan het werk veel vroeger beginnen<br />

voorbereiden en kan, als het besluit genomen wordt, direct aan de slag.<br />

Dat is tot nu toe het resultaat van de spoedaanpak. Dat zegt nog niets over het zorgvuldige<br />

proces daarvoor. Deze projecten waren al besloten in die vorm. Vorig jaar hebben we<br />

50 kilometer weg aangelegd. Dit jaar zal het meer dan 300 kilometer zijn. De besluitvormings-<br />

en de uitvoeringsmachine zijn op gang gekomen op basis van dit advies.<br />

Ik ga over naar het procesplaatje dat wij hebben overgenomen van de commissie-Elverding,<br />

en de problemen die we daarbij ondervinden. Men moet altijd alle fases van het<br />

project, beginnend bij het idee tot aan de realisatie en als laatste de beheerfase, in zijn<br />

totaliteit zien. Dat ligt heel gevoelig bij ons. Vooral beheer is iets wat we apart organiseren,<br />

met aparte budgetten. We vinden het erg lastig om het bouwen en het beheer van een weg<br />

samen te voegen. Dat is de uitdaging waar we steeds meer voor staan. Die samenvoeging<br />

genereert veel kwaliteit.<br />

Elverding begint bij de startbeslissing. Het initiatief laten we even voor wat het is, dat<br />

wijkt te ver af van Elverding. Daarvoor gebeurt ook nog wat. We hebben natuurlijk nationale<br />

plannen. We hebben nood aan mobiliteit en aan ruimte in Nederland. Die gaan daaraan<br />

vooraf en bepalen eigenlijk de nationale politiek. Dat komt uiteindelijk niet in een<br />

specifiek traject. Rondom dat specifieke traject gaan we starten met een gedeelde opgave.<br />

We beginnen met een startbeslissing. Die gaan we een wettelijk kader geven. We gaan<br />

de scope van het project vastleggen en hoe we dat gaan oppakken. In die fase gaan we<br />

al de politiek committeren aan het probleem. Niet de oplossing maar het probleem staat<br />

centraal in de startfase. Bij de centrale probleembeschrijving is het heel handig om aan<br />

te geven met welke bestuurders men dat oppakt, nationale en regionale, en hoe men het<br />

verkenningsproces gaat aanpakken.<br />

Na de startbeslissing en het plan start het proces. Voor een zorgvuldig besluit moeten we<br />

de problemen en oplossingen eerst wat divergeren en daarna weer convergeren op basis<br />

van heel bewuste stappen. We gaan die stappen benoemen en aan het parlement, de raden<br />

en staten in Nederland, de alternatieven voorleggen. We willen bijvoorbeeld de laatste<br />

twee of drie uitwerken en de rest laten vallen. We vragen de mening van het parlement<br />

daarover. Dat is in Nederland redelijk uniek. We deden dat normaal nooit. We gingen aan<br />

de slag met alle varianten en werkten ze allemaal tot het laatste detail uit. Dat is hiermee<br />

voorkomen. Hiermee kijken we globaal naar de alternatieven. We onderscheiden alleen<br />

op het niveau waar het onderscheid direct te zien is. We gaan daar niet lagen onder zitten<br />

omdat dat te veel tijd kost. De ingenieurs- en adviesbureaus hebben daar ontzettend veel<br />

werk aan. We maken daar nog steeds heel veel fouten in. We hebben gemerkt dat de fouten<br />

eruit halen enorm ingewikkeld is. Als men duizenden pagina’s rapporten maakt, komt er<br />

ergens wel eens een invulfoutje voor. Als men alle varianten met elkaar vergelijkt, en de<br />

laatste overhoudt, kan men in elk geval sneller werken en minder grote fouten maken. Het<br />

grootste effect is nog wel dat de mensen die wonen en werken in het gebied, het project<br />

beter gaan begrijpen. Ze hoeven geen kilo’s rapporten door te nemen met eindeloze cijfers.<br />

Ze krijgen gewoon plaatjes te zien van het eindresultaat met grofweg de effecten op milieu<br />

en gezondheid.<br />

Voor men zo’n voorkeursbeslissing neemt, zegt de commissie-Elverding, zit men bij het<br />

focusalternatief. Men zou niet verder moeten willen gaan met die modellen. Daar zijn<br />

we in de uitvoering wel tegenaan gelopen. Door het grof te houden, gaf de commissie-<br />

Elverding aan, moet men niet met schijnmodellen werken. Men moet gewoon aan het eind<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


220 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

gaan meten wat de daadwerkelijke effecten zijn. Dan komt men met maatregelen en die<br />

gaat men toepassen.<br />

We hebben gemerkt dat het risico van dat model is, dat we dan enorme extra ruimte in<br />

budgetten moeten reserveren, omdat we heel veel maatregelen achter de hand moeten<br />

houden. Ook uitvoeringstechnisch is het heel erg lastig. Als je ervan uitgaat dat je geluidsscherm<br />

vijf of tien meter kan worden, dan scheelt dat veel in fundamenten, en dan kan de<br />

aannemer niet meer werken met dat soort onzekerheden.<br />

Op dat punt zijn we afgestapt van het advies van de commissie. We hebben het advies<br />

gevolgd om een grof onderscheid te maken in de meeste alternatieven. De laatste alternatieven<br />

waaruit je voorkeursbesluiten haalt, gaan we weer ouderwets doorrekenen. Maar<br />

daar gaat het om twee, hooguit drie voorkeursalternatieven. Dan is het werk een stuk<br />

beheerster en overzichtelijker, en het geeft daarna heel veel rust in het vervolgproces,<br />

omdat de maatregelen die men dan treft, veel beheersbaarder worden dan men vooraf<br />

veronderstelde.<br />

Een ander aspect is het opzetten van een participatieproces. Bij ons is het heel belangrijk<br />

dat je de mensen aan de voorkant meeneemt. Je begint niet met al die kennis, maar zegt<br />

gewoon dat je een probleem hebt, en je nodigt de mensen uit de omgeving uit, die daar<br />

iets over willen zeggen. Mensen die niets willen, blijven gewoon aan de zijkant staan. Die<br />

informeer je, maar ze komen niet aan tafel. Omdat je weet dat ze toch tegen zijn, blijf je ze<br />

informeren en ze krijgen net dezelfde beroepsmogelijkheden, zoals die in de wet bestaan.<br />

De mensen die willen meedenken en er hun energie in willen stoppen, willen we graag mee<br />

betrekken en nodigen we uit om mee te denken en met oplossingen te komen. Als ze zich<br />

daaraan committeren, dan gaan wij dat ook doen.<br />

Politiek gezien is dat enorm spannend omdat je een deel van je mandaat in een groep legt,<br />

terwijl het altijd de bestuurder is die erover zal besluiten. Als je een participatietraject<br />

ingaat, is het belangrijk dat je er als bestuurder achter staat. Je moet het dus echt zeker<br />

willen. Je moet ook heel duidelijk zijn met bepaalde randvoorwaarden: budget, planning,<br />

tijd, scope. Als je dat niet doet, kan het enorm uit de hand lopen en wordt het bestuurlijk<br />

onbeheersbaar.<br />

We hebben ervaring met Schiphol en we hebben de ervaring dat bewindspersonen de marges<br />

aangeven waarbinnen je kunt werken. Dan blijkt het heel wel mogelijk om de rest met<br />

de mensen in de omgeving te doen. Dat is heel belangrijk voor de voorfase. Dat start je<br />

alleen maar als er op de termijnagenda ook budget is gereserveerd. We gaan niet studeren<br />

als er geen geld is. Dat is best lastig omdat je vanuit je specifieke politieke doelstellingen<br />

altijd projecten in beeld hebt. Maar dan moet je er eerst voor zorgen dat er draagvlak en<br />

geld is, of zicht op geld, voor je daadwerkelijk start.<br />

Dat is belangrijk om de grote drukte te verminderen. Als men ziet hoeveel projecten in<br />

Nederland in de lucht hangen, en wat we op termijn aan geld hebben, dan weten we in<br />

ieder geval dat we ze niet allemaal gaan realiseren en dat we zullen moeten kiezen. Als je<br />

nu al weet wat je het belangrijkste vindt, maak dan de keuze en zet daar de bestuurs- en<br />

ambtelijke drukte op. Dat scheelt enorm veel in werk en duidelijkheid. Projecten waarmee<br />

men start, en die men toch niet wilt maken,creëren heel veel ruis.<br />

Dit zijn allemaal zaken die bij de start, voor men naar een voorkeursbesluit gaat, heel<br />

belangrijk zijn. Als we tegen het voorkeursbesluit aan zitten en we de alternatieven hebben<br />

afgewogen op basis van een grove vergelijking – wij noemen dat vuistregels – als we de<br />

laatste drie alternatieven tot op het bot hebben uitgewerkt, dan gaan we een voorkeursbesluit<br />

nemen. Dat besluit heeft in Nederland een wettelijke staat. Het betekent dat, als<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 221<br />

we het hebben genomen, we er in de rest van het traject mee verder kunnen, en we qua<br />

juridische houdbaarheid een stuk sterker in onze schoenen staan.<br />

Vroeger was dat niet zo, vroeger had je een politiek besluit, en zag je bij het definitieve<br />

Tracébesluit al of het politiek houdbaar was. Door dat nu wettelijk vast te leggen, markeer<br />

je dat moment voor de Raad van State. Daarna kun je robuuster de vervolgfase ingaan.<br />

Wat is heel belangrijk bij zo’n voorkeursbesluit Je moet niet alleen zicht hebben op geld,<br />

je moet er ook een exacte programmering naast hebben staan en er moet een redelijk<br />

goede raming zijn. Het betekent ook dat je bij zo’n voorkeursbesluit, een tunnel niet meer<br />

als een inpassing ziet – in Nederland is een tunnel heel vaak een inpassingsvraagstuk. We<br />

weten dat zo’n project ongeveer 60 percent meerkost met zich meebrengt. Dat vinden we<br />

geen inpassing meer. In Nederland hebben we dat in ieder geval een alternatief genoemd.<br />

Je moet van tevoren al weten of het een tunnel wordt of een werk op maaiveldhoogte of<br />

verdiept. Dan moeten we daar nog geld bij neerleggen. En we willen daar ook een onzekerheidsmanagement<br />

tegenover zetten.<br />

De ondertunneling van Maastricht is via een breed participatietraject met de bevolking<br />

en de markt gemaakt. Er is een keuze gemaakt. Maar we zaten redelijk krap met een budget<br />

van ruim 600 miljoen euro, dat daarvoor is gereserveerd. Wat doen we als we het niet<br />

halen binnen dat budget De bestuurders hebben vooraf al met elkaar afgesproken, provincie,<br />

gemeente en rijk, dat er bepaalde elementen van het project zullen vervallen. Dat<br />

maakt, op het moment dat er kostenoverschrijding is, dat het bestuurlijk gemakkelijker<br />

is om te zeggen dat men voorbereid is. Dan is dat het eerste wat ze doorstrepen. Dat zijn<br />

onderdelen die bij zo’n startbeslissing worden opgenomen. Dat is niet alleen bestuurlijk,<br />

het wordt ook voorgelegd aan de omgeving en aan de raden, staten en de Kamer, het parlement.<br />

Het grootste deel van de politiek en het bestuur is in die twee jaar geregeld. We hadden<br />

gezegd dat het in twee jaar moest kunnen. Als je niet in staat bent om dat in twee jaar te<br />

doen, dan heb je blijkbaar ook geen probleem, dan is de urgentie niet hoog genoeg. Dat<br />

zal ook wel nog wat stof doen opwaaien. We hebben de termijn wel genoemd, maar er<br />

zit nog geen sanctie op, omdat we ook beseffen dat je soms 2,5 jaar nodig hebt, maar het<br />

geeft wel wat druk omdat je er binnen een bepaalde tijd moet uit komen. Tijd helpt ook in<br />

het nemen van besluiten.<br />

Op het moment dat we het voorkeursbesluit hebben genomen, is de politieke context al<br />

een stuk verkleind. Die verkleint vanuit een breed gebied naar het tracé zelf en daar gaat<br />

het vooral om inpassingsvraagstukken. Dat maakt het publiek dat je betrekt een stuk<br />

kleiner, je kunt ze veel selectiever betrekken. Je kunt er ook de aannemerij of de markt<br />

bij vragen. Vroeger hadden we nogal wat moeite omdat we nooit kozen. Als we met zo’n<br />

arsenaal aan alternatieven aan de slag gaan, dan gaan we daarvoor geen teams in de lucht<br />

houden vanuit de markt. Dat kost miljoenen. We weten niet zeker welke variant iets oplevert.<br />

Zodra een besluit is genomen, hebben we het voordeel dat de markt zelf naar voren<br />

wil treden en daaraan wil meewerken. Hierdoor kan de eigenlijke planuitwerking redelijk<br />

snel verlopen. Met de spoedaanpak hebben we de ervaring dat we op die manier een halfjaar<br />

kunnen winnen. We kunnen dat op een jaar of anderhalf jaar tijd afwerken<br />

Daarna gaan we de diepte in. We laten zien dat we aan alle eisen inzake milieu voldoen.<br />

We tonen exact wat we willen bouwen. We leggen dit vast in een ontwerp van tracébesluit.<br />

Daarna start de traditionele procedure die we nu al kennen. We vinden het belangrijk<br />

die procedure te behouden. We vinden dat mensen die ergens tegen zijn, hun recht moeten<br />

kunnen halen. Nadat een ontwerp van Tracébesluit is opgesteld, kan iedereen nog<br />

een zienswijze inbrengen. Het zal veel uitmaken of mensen vooraf hebben geparticipeerd.<br />

Daar zal een rechter zeker naar kijken. Sommige mensen willen misschien gewoon op het<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


222 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

einde nog een stok tussen de wielen steken. We houden de mogelijkheid echter open. Dat<br />

betekent dat we, zodra de zienswijzen aan bod zijn gekomen, onmiddellijk met de ontwerpvergunningen<br />

kunnen beginnen. Die kunnen al klaar liggen op het ogenblik dat een<br />

ontwerp van tracébesluit wordt genomen. We kunnen daadwerkelijk aan de slag. Anders<br />

duurt het weer een halfjaar voor iedereen vergunningen in orde heeft.<br />

Die vergunningen vormen een tweede punt. Na het Tracébesluit volgt de uitvoering. In<br />

Nederland hebben we een vergunningenoerwoud. Wie aan een straat wil werken, moet een<br />

vergunning hebben om afzettingen te plaatsen, om omleidingen aan te brengen enzovoort.<br />

Voor die tunnel in Maastricht, die ik daarnet al als voorbeeld heb aangehaald, gaat het<br />

om meer dan duizend vergunningen.<br />

Bestuurders die een besluit hebben genomen en naar de Raad van State zijn geweest, kunnen<br />

niet denken dat ze klaar zijn. Die vergunningen kunnen nog een jaar tijd kosten.<br />

We hebben dan ook besloten dat moet worden gecoördineerd en gebundeld. We hebben<br />

gemerkt dat dit heel wat tijdwinst oplevert.<br />

Indien een provincie of een gemeente niet aan een vergunning wil meewerken, heeft het<br />

nationaal of het provinciaal bestuur de mogelijkheid dit over te nemen en die zaken zelf te<br />

regelen. Die mogelijkheid is er. Daarmee zou de snelheid moeten stijgen.<br />

De commissie-Elverding heeft ons aangeraden in het begin niet te veel gedetailleerde berekeningen<br />

te maken. We kunnen beter aan het einde een meting invoeren en maatregelen<br />

benoemen. We willen die mogelijkheid inbouwen omdat er veel onzekerheden zijn. Het<br />

proces wordt hierdoor onzeker. We zullen de burgers die er wonen of werken wel tonen<br />

dat we metingen zullen uitvoeren. Die metingen hebben betrekking op geluid, lucht en<br />

natuur. Op basis van die metingen zullen we nagaan of we daadwerkelijk hebben bereikt<br />

wat oorspronkelijk was afgesproken. Indien dit niet het geval zou zijn, gaat de weg niet<br />

dicht, maar kijken we wel wat we op bestuurlijk vlak eventueel nog mitigerend zouden<br />

kunnen doen.<br />

Er zijn daarvoor programma’s in de maak. Die programma’s kijken breder dan enkel de<br />

uitgevoerde werkzaamheden. Indien er een probleem met de luchtkwaliteit zou zijn, zouden<br />

we andere maatregelen kunnen nemen. We hoeven ons niet tot de bron van het probleem<br />

te beperken. Hierdoor kunnen we de burgers op het einde vertrouwen bieden.<br />

Vervolgens komt de beheersfase. Daar werken we niet meer op projectbasis, maar op programmabasis.<br />

We monitoren lucht, geluid en dergelijke elk jaar. Indien de geluidsnormen<br />

zouden worden overschreden, zou enkel een reconstructie van de weg kunnen helpen. De<br />

bewoners zitten dan met een geluidsprobleem. Tot er een schop in de grond gaat, zal niemand<br />

actie hoeven te ondernemen. De geplande wetgeving voorziet in een jaarlijkse monitoring.<br />

Als de norm niet wordt gehaald, gaan we na wat we kunnen doen. We blijven dit<br />

tijdens de beheersfase in de gaten houden.<br />

We zitten hier met het problematische verschil tussen metingen en berekeningen. Een<br />

meting van de lucht is enorm ingewikkeld. Dit heeft veel met weers- en windomstandigheden<br />

te maken. Het is bijna onmogelijk dit enkel te meten. Er moet een corrigerende<br />

berekening volgen. Dat leidt tot discussies. Dat komt niet overeen met de beleving. Wie<br />

wil weten wat er in de praktijk gaande is, moet uitleggen dat het niet om een piekmoment<br />

gaat. Het gaat om een jaargemiddelde. Dat vergt een corrigerende berekening. Die moeilijkheid<br />

moeten we nog overwinnen. De discussie is lopende.<br />

Ik heb het hele proces, zoals het door de commissie-Elverding is behandeld, van a tot<br />

z overlopen. De commissie is van mening dat we het in het begin breed moeten maken.<br />

Alles moet stap voor stap bestuurlijk goed worden vastgelegd. Er moet een draagvlak bij<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 223<br />

de burgers zijn. Indien dat goed wordt uitgevoerd, kan de uitvoering van de rest van het<br />

proces met een grote zekerheid verlopen. Het zal niet bij de Raad van State vastlopen. De<br />

Raad van State zal immers in grote mate naar het proces kijken.<br />

Het is opvallend dat leden van de Raad van State hebben verklaard dat ze op al die details<br />

toetsen omdat wij al die rapporten opstellen. Ze moeten er wel naar kijken. Indien het<br />

proces anders zou worden georganiseerd, zou de Raad van State de zorgvuldigheid op een<br />

andere manier controleren. Dat betekent dat met betrekking tot deze gang van zaken een<br />

en ander zal veranderen.<br />

De voorzitter: Mijnheer Slangen, kunt u verduidelijken wat er concreet is gebeurd Zijn<br />

er na de indiening van het rapport veel wettelijke maatregelen genomen Is in opvolging<br />

voorzien Bestaat de commissie-Elverding nog Is er een opvolgingsrapportage<br />

U hebt het over de bestuurlijke drukte gehad. Op bepaalde manieren kan het lokale<br />

bestuursniveau worden overruled. Dat interesseert ons. Op welke wijze is dit praktisch<br />

aangepakt De bestuurscultuur vormt immers een belangrijk hoofdstuk van het rapport<br />

van de commissie-Elverding.<br />

Wij leven in een complexer land. Veel bevoegdheden of problemen bevinden zich op het<br />

niveau van het federale parlement. Wie heeft dit alles eigenlijk aangebracht Is dat een<br />

minister geweest Is dit in de regeringsverklaring opgenomen Gaat het om een initiatief<br />

van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, dat zelf heeft beslist hoe het verder zal verlopen<br />

De heer Donné Slangen: We hebben een spoedwet en een structurele wijziging. Die spoedwet<br />

laat ons nu toe snel dertig besluiten te nemen. Daarnaast zullen we dit ook structureel<br />

regelen.<br />

Wat we vooral hebben geregeld, is de inperking van het onderzoeksgebied. Als er op<br />

de A74 in Venlo een probleem met de lucht was, moesten we tot de Rotterdamse haven<br />

meten. De experts hebben verklaard dat dit onzinnig is. Door middel van een ministeriële<br />

regeling hebben we bepaald dat het onderzoeksgebied niet groter is dan een kilometer<br />

rond het project.<br />

Daarnaast hebben we besloten dat onderzoeksgegevens kunnen worden bevroren. Iedereen<br />

kan blijven onderzoeken. Alle nieuwe informatie moet aan het proces worden toegevoegd.<br />

Nu beschikken we over een maximumtermijn van twee jaar. Als we langer<br />

onderzoeken willen laten uitvoeren, moeten we die afwijking motiveren. Door de gegevens<br />

als het ware te bevriezen, wordt de besluitvorming robuuster.<br />

Een derde element dat we in verband met die spoedaanpak hebben geregeld, houdt in dat<br />

we voor die dertig projecten geen alternatieven meer hoeven te bieden. Gezien de omvang<br />

van de maatschappelijke urgentie zullen we niet opnieuw alternatieven zoeken. Dat is in<br />

een spoedwet vastgelegd.<br />

Het laatste punt is niet structureel overgenomen. De Kamer heeft begrip voor de beslissing<br />

in verband met de dertig projecten. Voor het overige is het de bedoeling het proces de<br />

nodige ruimte te bieden. De vereenvoudiging van de onderzoekslasten is in de structurele<br />

wetgeving overgenomen.<br />

Wat de structurele wetswijziging vooral inhoudt, is de wettelijke vastlegging van de startbeslissing<br />

voor de uitwerking van start gaat. Dat betekent dat de startbeslissing een juri-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


224 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

dische status krijgt. Daarbij komt er een beleidsregel. Dat is niet echt een wet. Dat is een<br />

werkwijze die door de rechter in de wetsgeschiedenis wordt opgenomen. Stap voor stap<br />

worden de gemaakte keuzes in een memorie van toelichting vastgelegd.<br />

We hebben tevens vastgelegd dat er twee types van keuzeprocessen zijn. Het eerste type<br />

heeft betrekking op heel complexe projecten. We gebruiken hiervoor een structuurvisie en<br />

de wetgeving betreffende de ruimtelijke ordening. Binnen een termijn van twee jaar moet<br />

een heel brede maatschappelijke discussie plaatsvinden. De alternatieven worden afgewogen.<br />

Het tweede type heeft betrekking op minder complexe projecten, zoals het gebruik<br />

van de vluchtstrook of het verleggen van wegenstroken. Dit trechterproces kan veel sneller<br />

verlopen. Na drie maanden kunnen we naar het volgend besluit overgaan en op het<br />

einde kunnen we een tracébesluit nemen. Dat leggen we in de wet vast. Het volgende<br />

besluit maakt er dan gewoon deel van uit.<br />

En wat we aan het eind vastleggen in de wet, is de mogelijkheid van oplevering. De wet<br />

ligt nu ter advies voor bij de Raad van State. We verwachten de wet terug in februari.<br />

Voor de zomer kan het debat in het parlement plaatsvinden. Dan gaat die naar de Eerste<br />

Kamer. Op 1 januari 2011 wordt de wet van kracht.<br />

Een andere manier van werken in de wetgeving maakt dat bestuurders zich anders zullen<br />

oriënteren op het proces. Waar de bestuurders het na een jaar van discussie over eens zijn<br />

geworden, is dat het goed is om je aan termijnen te houden. Binnen een jaar moet er een<br />

besluit over het onderwerp kunnen worden genomen. Bestuurders vinden dat prettig. Op<br />

dat vlak is er een verandering aan de gang in Nederland. We hebben ook een minister<br />

die daarop aanstuurt. Die wil besluiten tweemaal zo snel en goed nemen. Hij spreekt zijn<br />

collega-bestuurders daarop aan. Dat heeft een groot effect.<br />

Wat ook wel helpt, is dat de Raad van State in dat geval een andere toetsing zal hanteren.<br />

In Nederland wordt er heel erg naar de Raad van State gekeken, en niet naar het project<br />

zelf. Dat zijn zaken waar nu beweging in komt, maar bestuurders vinden het nog altijd<br />

heel erg lastig, want zij willen zelf kunnen kiezen. In Nederland gebeurt het zelden dat<br />

men alleen kan kiezen. Men heeft daar alle andere bestuurders voor nodig. Er is nu een<br />

traject aan de gang maar het gaat wel langzaam. En wanneer het over participatie gaat,<br />

dan gaat het nog veel langzamer. Bestuurders vinden dat heel eng. Vroeger waren er de<br />

ambtenaren en de modellen en was alles redelijk beheersbaar. Nu wordt er een buitenwereld<br />

bij gehaald die aan het eind van het traject wel meer draagvlak levert, maar daarvoor<br />

is er wel meer ruis en regie. Dat is voor vele bestuurders wennen.<br />

In Groningen hebben we de ringweg gedaan. De vraag was of we naar een voorkeursbesluit<br />

wilden gaan. Dat lag politiek wel moeilijk. Er is beslist het aan de mensen in de<br />

omgeving te vragen. Daar kwam een variant met een redelijk groot draagvlak uit.<br />

Cultuurprojecten lopen een aantal jaren. Daar moeten we nog wat verder de tijd voor<br />

nemen. Wanneer men die stok van de wet achter de deur heeft, dan gaat men het vanzelf<br />

beter doen omdat men die stok niet wil gebruiken.<br />

De commissie-Elverding is wel blijven bestaan. Zij heeft niet de taak om nieuwe zaken te<br />

ontwikkelen maar om toe te zien of ik me als projectdirecteur houd aan de afspraken die<br />

de commissie twee jaar geleden heeft gemaakt met het kabinet. Zij denkt ook mee wanneer<br />

een advies niet uitvoerbaar is. Bij de opleveringstoets bijvoorbeeld dacht men dat<br />

rekenen niet meer nodig was en dat de meetgegevens voldoende waren. Daar liepen we bij<br />

de uitvoering behoorlijk mee vast. Op dat moment is de commissie bereid mee te denken<br />

over een alternatief.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 225<br />

De commissie rapporteert elk halfjaar aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke<br />

Ordening en Milieu en aan de minister van Verkeer en Waterstaat. Die sturen het rapport<br />

door naar het parlement. Dat is dus de rol van de commissie op dit moment.<br />

2. Bespreking<br />

De heer Marino Keulen: U brengt hier een volledig nieuwe ambtelijke cultuur. U hebt het<br />

over de bestuurders, over maatschappelijke trajecten die op die manier anders verlopen,<br />

over het verschil tussen inspraak en participatie en het feit dat daardoor een aantal klassieke<br />

modellen slagzij kunnen maken en een heel andere invulling krijgen.<br />

Onze eigen <strong>Vlaams</strong>e ambtenaren, de uitzonderingen niet te na gesproken, hebben bij onze<br />

lokale besturen niet de beste reputatie omdat ze zeer verkokerd zijn ingesteld. Onze hele<br />

ambtenarij is verkokerd georganiseerd. Dat is bij u ook het geval: Volkshuisvesting, Ruimtelijke<br />

Ordening en Milieu, Verkeer en Waterstaat, en daarnaast de lokale besturen. Hoe<br />

hebben zij dat opgenomen Iemand die alleen verantwoordelijk is voor de milieuaspecten<br />

in een dossier, voor de verkeersveiligheid of voor de ruimtelijke ordening, moet zich instellen<br />

in een integrale benadering van een dossier of project. Hoe hebben de ambtenaren die<br />

omslag gemaakt Volgen zij deze integrale benadering waar Elverding voor staat<br />

De heer Jan Peumans: Mijnheer Slangen, Nederland heeft in 1994 de Tracéwet gemaakt<br />

waarvan de feitelijke toepassing tien jaar heeft geduurd. Dan is men overgeschakeld naar<br />

de Spoedwet wegverbreding van 2003. Nu is de Spoedwet wegaanpassing aan de beurt.<br />

Nederlanders zijn geweldig goed in het geven van namen. Ik vind dat heel creatief. In de<br />

Spoedwet wegaanpassing staan er voorstellen van wat die wet zou kunnen inhouden. Is<br />

die nu geïnspireerd op wat Elverding naar voren heeft gebracht Voor wie de Nederlandse<br />

cultuur niet kent, is het niet evident de vergelijking te maken tussen de Spoedwet wegverbreding<br />

en de Spoedwet wegaanpassing.<br />

U schrijft in de samenvatting van ‘Sneller en Beter’ dat de behoefte in onze consensuscultuur<br />

om het bijna onverenigbare toch te verenigen vervolgens in vele gevallen strandt op<br />

het bestuurlijk en politiek onvermogen om besluiten te nemen en een eenmaal genomen<br />

besluit door te zetten. Hoe verhouden het politieke en het bestuurlijke onvermogen zich<br />

tegenover elkaar in dit verhaal Ik had soms ook bij vorige sprekers de indruk dat de politieke<br />

besluiteloosheid er vaak toe leidt dat men niet tot een besluit komt.<br />

Het zou interessant zijn voor onze commissie om een aantal adviezen te krijgen van<br />

Nederland.<br />

Mijnheer Slangen, u zegt dat de bestuurlijke uitspraken van de bestuurlijke rechter op zes<br />

maanden tijd moeten kunnen. Nu is dat een jaar. Het grote verschil is dat de Nederlandse<br />

Raad van State ook de opportuniteit beoordeelt van wat voorligt. Die raad kan experts<br />

aanstellen voor bijkomend onderzoek voor er een arrest wordt geveld. Dat is een groot<br />

verschil met onze cultuur.<br />

U bent projectdirecteur ‘Beter en Sneller’. Dat is een mooie naam. Bent u structureel ingebouwd<br />

in de administratie Wie is uw hiërarchische overste Wie stuurt u aan Ik vind<br />

het goed gevonden dat men iemand als directeur aanstelt om de Elverding-conclusies te<br />

implementeren, maar kunt u autonoom optreden Kunt u een aantal aanzetten geven<br />

voor wat er moet gebeuren<br />

Nederland is een land van commissies. Dat is wereldwijd bekend. Op pagina 59 van de bijlage<br />

bij het rapport ‘Sneller en Beter’ wordt verwezen naar andere commissies. Ik begrijp<br />

de link niet. Het gaat om drie commissies: één rond bouwregelgeving, één rond fundamen-<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


226 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

tele verkenning transportbelemmering en één rond private financiering van infrastructuur.<br />

Dat zijn respectievelijk de commissie-Dekker, de commissie-Noordzij en de commissie-<br />

Ruding. Wat er niet bij zit, is de commissie-Backes. Hij heeft een benchmark gemaakt van<br />

buitenlandse voorbeelden. Wat is de relatie met die drie commissies Zijn die zo bijzonder<br />

De heer Donné Slangen: Nederland kent inderdaad ook een enorme sectorale indeling.<br />

Zelfs binnen de sectoren wordt er opgesplitst in fasen, politiek versus uitvoering. De ambtenaren<br />

zijn helemaal niet gewend om inspraak, en zeker niet om participatie te organiseren.<br />

Meespraak noemen wij dat. Dat vergt veel organisatie en aansturing.<br />

Wij hebben zorgvuldigheid tot een vak gemaakt in de ingenieurswereld. Dat noemen we<br />

modellen. Toen ik moest gaan vertellen dat we met de modellen wat minder diep gingen<br />

en dat we wat grover zouden kijken, was er enorm veel weerstand in de organisatie. Dat<br />

was juist waar men zekerheid aan ontleende. De ambtenaar ontleent zekerheid aan feiten<br />

en cijfers. Zo hebben we de rollen afgesproken: wij leveren de feiten en de cijfers, de politiek<br />

levert de maatschappelijke inbreng. Dat is een vrij traditionele opvatting. Die werkt<br />

vaak best aardig, maar op dit vlak slaat ze door. In dat soort maatschappelijke processen<br />

zal de ambtenaar een beetje richting bestuur moeten opschuiven. Dat vraagt veel van zo’n<br />

organisatie.<br />

We willen bij de top beginnen. We hebben de directeuren-generaal aan de top van een<br />

departement. Zij krijgen zo’n politiek besluit, bijvoorbeeld over de problemen met de<br />

afwikkelingen rondom de Ruif in Rotterdam. De ambtenarij moet dat oplossen. Dat gaat<br />

op die manier over de muur. De organisatie vraagt zich af wat de opdracht is. We zijn<br />

overeengekomen dat we niet langer zomaar zaken bij elkaar over de muur gaan gooien.<br />

We gaan bij de top beginnen. Die moet eerst zelf nadenken hoe men die politieke wens op<br />

een goede manier in de organisatie kan brengen. Het is op zich wel goed erop te vertrouwen<br />

dat de mensen hun werk gaan doen als men het over de muur gooit. Maar volgens mij<br />

mag het ook gewoon bij de ander worden neergelegd. Wat ons de afgelopen jaren heel erg<br />

geholpen heeft, is dat we het iedere keer weer terugleggen bij de topambtenaren en vragen:<br />

is dit wat er bedoeld werd<br />

Dat klinkt heel vanzelfsprekend, maar in Nederland is het dat zeker niet. We veronderstellen<br />

dat het werk daar op die plek gebeurt, zo hebben we het immers georganiseerd. Die<br />

plek voelt dat aan als een heel zware verantwoordelijkheid. We hebben een directie die<br />

de verkenningen doet. Die doet haar klus heel goed, met de deur dicht, en op tijd. Maar<br />

ze kijkt niet meer opzij of naar boven of zo. Drie maanden later komen ze uit hun hok –<br />

spreekwoordelijk – en dan blijkt dat ze niet gedaan hebben wat ze moesten doen, of dat<br />

het anders had gekund. Dat proberen we nu te doorbreken door bij de top te beginnen.<br />

We hebben met de top ook afgesproken dat we de projectorganisatie zo opzetten dat zowel<br />

de uitvoering, de tekenaar van de planuitwerking, als de beleidsmakers samen het project<br />

uitwerken. Voor de complexe projecten gaan we de aansturing onder de directe leiding van<br />

de top plaatsen. Die krijgt het maandelijks te zien en bekijkt hoe het gaat.<br />

Zo breken we de schotjes af. Daarnaast willen we ook het specialisme terugdringen. De<br />

specialisten zijn natuurlijk wel belangrijk, maar ze moeten ook volgtijdelijk zijn. Men<br />

moet eerst politiek en maatschappelijk weten wat men wil. Dan pas gaat men rekenen.<br />

De specialisten gaan niet meer aan de slag voor alles beslist is. Ook dat is een enorme cultuurshock.<br />

Men is gewoon gewend om zo te werken. Hoe kan men dat veranderen<br />

Ik schets even mijn eigen rol. De commissie-Elverding gaf het advies om buiten de ambtelijke<br />

dienst en buiten de directe aansturing van de politiek een club te plaatsen om dat<br />

te veranderen. Dat is een van de weinige zaken die het kabinet niet heeft overgenomen.<br />

De reden daarvoor was dat men vanbinnen uit wou veranderen. Als men dat onder goede<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 227<br />

aansturing en op transparante wijze doet, zou dat moeten kunnen. Het voordeel daarvan<br />

is dat men de organisatie beter kent en dat men minder bedreigend is. Men kan als een<br />

soort hulpmotor meedraaien in plaats van vanbuiten af kritiek te leveren. Die komt niet<br />

aan. Wie aan de buitenkant zit, ziet niet goed hoe het echt werkt.<br />

We hebben ervoor gekozen een projectdirectie te benoemen, weliswaar tussen de twee<br />

departementen in. Ik werk zowel voor Verkeer en Waterstaat als voor Volkshuisvesting,<br />

Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne (VROM). Ik werk direct onder leiding van de<br />

minister en van een directeur-generaal (dg). Ik heb drie bazen, drie directeuren-generaal:<br />

de beleids-dg van Verkeer en Waterstaat en Mobiliteit, de dg van VROM en de dg van<br />

Rijkswaterstaat die de projecten uitvoert. Bij hen moet ik maandelijks verantwoording<br />

afleggen. Ik heb ook een directe relatie met de ministers om hun te vertellen hoe het gaat<br />

en of er iets fout gaat.<br />

Als een project voor besluitvorming naar de minister gaat, kijk ik vanaf de zijkant mee,<br />

en als er iets fout zit, melden we dat. Soms wordt het bijgestuurd, en soms niet. We hebben<br />

ook bestuurlijke afspraken. We willen wel netjes blijven. Als we afgesproken hebben dat<br />

we binnen een jaar iets opleveren en de kwaliteit is iets minder, dan moet dat ook kunnen.<br />

Dat is momenteel onze manier van werken. Het denken is heel erg aan het veranderen.<br />

De wetten buitelen over elkaar heen. In 1994 hebben we de nieuwe Tracéwet gemaakt<br />

om meer tools in handen te krijgen voor infrastructuur. We liepen al heel snel vast. Voor<br />

simpele projecten kon dat niet, en daarvoor is de spoedwet bedacht en een verkorte tracéwetprocedure.<br />

Dat was wel de volgtijdelijkheid. De spoedaanpak leidde ertoe dat we<br />

niet langer alle alternatieven gingen bestuderen, maar direct gingen inzoomen en versneld<br />

gingen aanleggen. Dat kortte de procedure in. In die spoedaanpak zijn we dus vastgelopen<br />

door de milieuproblematiek. De wetten zijn daarop wel aangepast, maar uiteindelijk moet<br />

het allemaal landen in de nieuwe Tracéwet. De spoedwet heeft een horizon tot aan de Tracéwet,<br />

en de realisatie van de projecten die eronder zitten. Dan verdwijnt ze, dan heeft ze<br />

geen functie meer. Dan is alleen nog de Tracéwet het wettelijke kader.<br />

Nederland werkt inderdaad vaak met commissies om van buitenaf advies in te winnen.<br />

De commissies-Noordzij en -Ruding hadden direct betrekking op dit project. De commissie-Ruding<br />

heeft vooral onderzocht hoe de privésector beter betrokken kan raken bij<br />

publieke zaken. Dat vinden wij in Nederland, na jaren werken, enorm ingewikkeld. Dat<br />

heeft ermee te maken dat het publieke domein eerst zelf bepaalt wat het wil. De privésector<br />

wil daar niet te veel aan meedoen omdat hij dan kennis beschikbaar stelt en misschien<br />

niet eens het project toegewezen krijgt. Dat zou een strategische fout zijn. De privé vindt<br />

het bovendien te duur, want al die teams in de lucht houden, daar steunt in Nederland de<br />

hele pps op.<br />

De commissie-Ruding heeft gekeken waaraan dat ligt. Dat ligt weer aan dezelfde elementen<br />

als hier. Het heeft ook met cultuur te maken. Waar de commissie-Elverding niet naar<br />

heeft gekeken, is de cultuur van de markt. Daar heeft de commissie-Ruding wel naar gekeken.<br />

Een budgettair kader maken en binnen de projecten nagaan wat de markt eraan kan<br />

doen, zitten ook in mijn opdracht. In de realisatie halen we de markt ook naar de voorgrond<br />

en geven we veel meer helderheid, zodat ze beter kan participeren in een vroegtijdig<br />

stadium.<br />

De commissie-Noordzij was heel specifiek gericht op het goederenvervoer, de economische<br />

kant van de mobiliteit. Daar ging het vooral om het snel oplossen van knelpunten.<br />

Eigenlijk is de commissie-Elverding een van de antwoorden op de commissie-Noordzij<br />

geweest.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


228 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

De andere commissie zit in de hoek van de ruimtelijke ordening. Daar ben ik zelf wat<br />

minder in thuis. Het ging om bouwprojecten. Wat we in Nederland bij de wegen aan het<br />

doen zijn, is ook van toepassing bij woningbouw en andere sectoren. We zijn dat wel aan<br />

het verbreden. Dat is in elk geval de relatie met de verschillende commissies.<br />

Het is niet mijn mandaat om te spreken over bestuur en politiek, en hoe die consistent te<br />

maken. Het is aan politici om daar iets over te vinden. De commissie-Elverding vindt dat<br />

bestuurlijke consistentie te maken heeft met goed weten waar je verantwoordelijk voor<br />

bent, en met bestuurders onderling afspreken hoe je in het proces meedoet. Of je bent mee<br />

initiatiefnemer en je committeert je vanaf het begin, of je bent een van de overheden die<br />

advies mag geven, maar uiteindelijk beslis je niet, want dat is een hoger belang.<br />

Dit zijn we strakker aan het organiseren om het beter te krijgen. Dat maakt het voor sommige<br />

bestuurders wat gemakkelijker, want ze hoeven zich niet in alle bochten te wringen.<br />

Hun verantwoordelijkheid heeft in ieder geval wel een plek gekregen, en ik merk dat dat<br />

wel helpt in de discussies. Het goede van een democratisch bestel is de controle en de wijze<br />

waarop je die uitvoert. Bij de controle kan wel wat meer consistentie ontstaan. De grootste<br />

winst is dat als je dat binnen vijf tot zeven jaar doet, je dat in de tijd beperkt houdt. Dat<br />

zal helpen, ook politiek.<br />

Als je als Kamer of raad of Provinciale Staten in Nederland een besluit neemt, en je legt<br />

dat vast, dan heb je iets uit te leggen als je daarvan afwijkt. Dat kan altijd, maar het feit<br />

dat we dit veel explicieter maken en de besluiten vastleggen, maakt dat als je afwijkt, je als<br />

bestuurder tegen het controlerende orgaan kunt zeggen dat je het een jaar geleden samen<br />

hebt besloten. Er moeten heel goede argumenten zijn om daarvan af te wijken.<br />

Dit soort zaken zullen de bestuurscultuur en de politiek helpen. Bestuurders zijn democratisch<br />

verkozen en ze hebben het primaat, dus als ze het anders willen en ze kunnen het<br />

uitleggen, dan zullen ze het ook anders doen. Daar ben ik me van bewust. Die ruimte<br />

voor elkaar moeten we houden, als we het maar transparant doen.<br />

De heer Jan Peumans: Als men het voorkeursbesluit heeft vastgesteld, maakt men het over<br />

aan de Staten-Generaal, met eventueel een bespreking in de Kamers. Maar wat is daar de<br />

status van<br />

De heer Donné Slangen: Dat is echt een besluit. We sturen bijvoorbeeld een standpunt<br />

naar de Kamer. Daar kun je over praten, maar het is een standpunt. Maar dit is het echte<br />

besluit dat bestuur en parlement hebben genomen. Dat wordt op een wettelijk moment<br />

vastgelegd. Het is minder gemakkelijk en vrijblijvend om daarop terug te komen.<br />

De heer Bart Martens: Mijnheer Slangen, u hebt gewezen op de spoedwet Wegprojecten,<br />

en op de meer fundamentele en structurele aanpassing die via de wet Ruimtelijke<br />

Ordening gaat gebeuren. In welke mate verhouden de werkzaamheden van de commissie-<br />

Elverding en van de commissie-‘Sneller en Beter’ zich tot de Crisis- en herstelwet Enkele<br />

maatregelen die daarin zijn uitgetekend, zijn in tegenspraak met de bevindingen die u hier<br />

hebt geschetst: in het begin van de besluitvorming zeer breed gaan, alternatieven onderzoeken,<br />

het publiek betrekken enzovoort. In de Crisis- en herstelwet moeten voor heel wat<br />

projecten die door die wet zijn gevat, geen alternatieven worden onderzocht in het kader<br />

van de milieueffectrapportage. Hoe kijkt u daartegenaan<br />

Houdt de Crisis- en herstelwet rekening met de bevindingen van de commissie-Elverding,<br />

met die van de commissie-‘Sneller en Beter’, of gaat die daar hier en daar tegen in Ik<br />

heb daar in elk geval heel kritische commentaar over gelezen van professor Bastmeijer en<br />

professor Backes, die zeggen dat de Crisis- en herstelwet het randje van wat Europeesrechtelijk<br />

kan, opzoekt, en er hier en daar zelfs over gaat. Ze voorspellen dat men door die<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 229<br />

aanpak juist veel meer juridische problemen achteraf creëert, dan dat men er mee denkt<br />

op te lossen.<br />

Hoe wordt de brede verkenningsfase, waarin u veel ruimte aan participatie wilt geven,<br />

praktisch georganiseerd Wie biedt de tafel, wie zorgt voor de bemiddeling, is er één<br />

inspraakprocedure of wordt er ook via bilaterale contacten gezocht naar een consensus<br />

Zijn er bepaalde facilitators die op de een of andere manier de partijen bij elkaar moeten<br />

brengen Hoe wordt omgegaan met het niet-georganiseerd middenveld Zijn er officiële<br />

adviesorganen die in dat stadium om advies wordt gevraagd Ik wil graag meer weten over<br />

het proces van de verkenningsfase. Hoe verloopt dat concreet<br />

Hoe voorkom je dat de ambtelijk verantwoordelijken in een soort tunnelvisie blijft zitten<br />

en op het moment van gedeelde opgave met een concreet alternatief in hun hoofd zitten<br />

Zij weten al hoe het ideale tracé er moet uitzien. Vaak merk je dat ze er emotioneel<br />

mee verbonden zijn. Als er uiteindelijk iets anders uit de bus komt, dan vinden ze dat een<br />

desavouering van het feit dat ze het in het begin fout voorhadden. Het vergt andere capaciteiten,<br />

ook van ambtenaren en bestuurders om afstand te kunnen nemen van een proces<br />

om dat effectief open te laten en die brede verkenningsfase een eerlijke kans te geven. Hoe<br />

garandeer je die openheid en hoe garandeer je dat de bestuurders die het proces begeleiden,<br />

afstand gaan kunnen doen van de uitkomst die ze al van bij de aanvang in hun hoofd<br />

hebben<br />

Ik was onder de indruk van de duizend vergunningen voor de A2 onder Maastricht. Ik<br />

herinner me dat er in Nederland ook sprake is van omgevingsplannen en -vergunningen.<br />

Een aantal van die zaken probeerde men onder één koepel af te leveren. Hoever staat het<br />

proces daar Zijn er al ervaringen mee Hoe zit het met de besluitvorming over de integrale<br />

omgevingsvergunning<br />

De heer Sas van Rouveroij: Nederlanders slagen erin om begrippen vaak op een vernieuwende<br />

manier te definiëren, zoals hier met startbeslissing, voorkeursbeslissing, tracébesluit,<br />

opleverbesluit en oplevertoets. Het klinkt bijna als muziek, als een mantra van<br />

bestuurlijke vooruitgang. Jullie hanteren die begrippen vaak met een militaire discipline,<br />

met een grote taalhygiëne. Vanuit dit vermoeden vertrekkende, lees ik: beslissing, beslissing,<br />

besluit, besluit, en dan toets. Dat zal geen toeval zijn. Wie neemt de startbeslissing,<br />

wie de voorkeursbeslissing, wie het tracébesluit, wie het opleverbesluit, en wie doet de<br />

oplevertoets<br />

Naar alle waarschijnlijkheid gebeurt dat in twee componenten. Ik neem aan dat alles wat<br />

te maken heeft met de noodwet, hier ook even doorfietste. Dan heb je de structurele oplossing,<br />

en die zien we hier. Dit is het stroomschema van een structurele oplossing.<br />

Dat laatste punt interesseert ons natuurlijk. Het is niet onwaarschijnlijk dat het in Vlaanderen<br />

ook zo zal verlopen. We ruimen op wat op het voetpad ligt. Daarvoor maken we een<br />

nooddecreet. Daarna volgt de structurele oplossing, om te vermijden dat het voetpad weer<br />

vuil wordt. Wie beslist wat<br />

Hoe breed is het politiek draagvlak voor al deze wijzigingen Is dat draagvlak kamerbreed<br />

Gaat het over de partijgrenzen heen Is dat draagvlak gezocht of is het spontaan<br />

tot stand gekomen Heeft de meerderheid acuut en actief naar een oplossing gezocht<br />

Heeft ze de oppositie hierbij betrokken Heeft dit tot een kamerbreed akkoord geleid Is<br />

er sprake van unanimiteit Gaat het hier veeleer om het gevolg van de hoogdringendheid<br />

van de gebeurtenissen Is iedereen het op basis van een ‘sense of urgency’ eens geworden<br />

De heer Ludwig Caluwé: In welke mate is Nederland bij de implementatie van de adviezen<br />

van de commissie-Elverding met dwingende Europese regelgeving geconfronteerd Ik<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


230 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

denk hierbij aan procedures voor milieueffectenrapporten of aan de manier waarop burgers<br />

en organisaties naar een rechter kunnen stappen. In welke mate vormt dat al dan niet<br />

een probleem<br />

Wat de ontwikkeling van de participatie betreft, leert de ervaring ons dat de bewustwording<br />

met betrekking tot een bepaald project zich pas manifesteert op het ogenblik dat de<br />

spade bijna de grond ingaat. Pas dan komen de bezwaren naar boven. In Nederland is pas<br />

na de beslissing, vlak voor de verwezenlijking, enige reactie op de ontpoldering gekomen.<br />

Hoe kan het participatieproces voldoende vooruit worden getrokken Hoe vermijden we<br />

dat de wakkere burger laat wakker wordt<br />

De heer Dirk Peeters: De heer Slangen heeft het vooral over een nieuwe aanpak met<br />

betrekking tot de wegeninfrastructuur gehad. De versnelling heeft vooral betrekking op<br />

dertig wegenprojecten. Ik vraag me dan ook af of dit ook een impact heeft op andere<br />

maatschappelijk belangrijke investeringen. Ik denk hierbij aan lijninfrastructuur, zoals<br />

hoogspanningslijnen, aan kerncentrales, aan windmolenparken of aan de ontwikkeling<br />

van industriegronden.<br />

Ik heb nog een tweede vraag. Geldt dit enkel voor de initiatieven van het Rijk Geldt dit,<br />

bijvoorbeeld, ook voor initiatieven die door provincies of gemeenten worden genomen<br />

De heer Donné Slangen: De vraag over de Spoed- en Herstelwet kan ik niet beantwoorden,<br />

dat is een politieke vraag. Mijn minister en de rest van het kabinet hebben zich hierover<br />

een mening gevormd. Het debat in de Eerste Kamer loopt echter nog. Zolang dit debat<br />

loopt, voel ik me niet bevoegd daarover een mening te hebben. Ik wil die grens niet overschrijden.<br />

Over participatie wil ik graag nog iets zeggen. Op de vraag hoe we hiermee best omgaan,<br />

volgt vaak het gemakkelijke antwoord dat we mensen hierbij moeten betrekken. Daarnet<br />

is echter terecht opgemerkt dat mensen vaak pas wakker worden als de schop de grond<br />

ingaat.<br />

Er is geen blauwdruk voor participatie. We vragen de ambtenaren en de bestuurders om<br />

de omgeving oprecht bij het gebeuren te willen betrekken. Op die manier kunnen ze een<br />

draagvlak creëren. Wanneer ze die discussie aangaan, moeten ze zeggen wat ze kunnen<br />

doen, wat het probleem is, om welk gebied het gaat en over welk geld ze beschikken.<br />

Er zijn niet veel spelregels. Ze moeten die spelregels zelf maken. De regels zijn echter elke<br />

keer weer anders. Elke bestuurder is anders. Daar begint het al mee. Elke omgeving is ook<br />

anders. Volgens ons hoort bij een startbesluit een participatieplan. Een bestuurder moet<br />

dat op die manier willen uitvoeren.<br />

Indien een bestuurder dat niet wil, kan de normale juridische procesgang nog steeds worden<br />

toegepast. Zo kan iemand zijn zienswijze nog naar voren brengen. We blijven die<br />

rechtszekerheid inbouwen. Het is belangrijk vooraf duidelijk te maken dat die niet wordt<br />

verminderd.<br />

We hebben een expertisecentrum opgericht om mensen beter bij de zaken te betrekken.<br />

Dat centrum kan zeggen hoe een bestuurder burgers, bijvoorbeeld automobilisten, beter<br />

bij het proces kan betrekken. We beschikken over die kennis. We hebben daar methodes,<br />

panels, enquêtes en hoorzittingen voor. De verschillende vormen zijn van de organisatie<br />

afhankelijk.<br />

In verband met Schiphol hebben we vastgesteld dat de bestuurders elke oplossing goedvonden,<br />

als er maar een draagvlak voor was. De heer Alders, toenmalig minister van<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 231<br />

Ruimtelijke Ordening, heeft toen een tafelgesprek georganiseerd. Iedereen met een achterban<br />

en een draagvlak werd uitgenodigd om mee over oplossingen na te denken. Wie dat<br />

niet wilde, werd verder geïnformeerd, maar mocht niet meer meepraten. Ze mochten mee<br />

aan tafel zitten en luisteren. Dat proces heeft ertoe geleid dat mensen werden benaderd.<br />

Rondom Schiphol liggen gemeenten die hun burgers direct kunnen benaderen. Ze maken<br />

dat kenbaar.<br />

Er zijn natuurlijk burgers die in het begin niet en op het einde wel komen. Die kunnen<br />

dan naar de Raad van State stappen om hun gelijk te halen. Ze hebben een gedeelte van<br />

het proces gemist. Bij de Raad van State krijgen ze dan te horen dat ze op verschillende<br />

manieren hadden gehoord dat ze mochten meedenken. Het bezwaar wordt in dat daglicht<br />

bekeken. De vraag is wat ze vooraf hebben gedaan om hun bezwaren kenbaar te maken.<br />

Dit is een belangrijk uitgangspunt om het proces goed te organiseren. Er zijn een paar<br />

harde voorwaarden. Dat betekent dat we in het begin heel transparant moeten zijn over de<br />

manier waarop we iets willen aanpakken.<br />

In Maastricht hebben we laten weten dat het om drie consortia ging. Op een bepaalde dag<br />

zijn alle ontwerpen in het stadion van de lokale voetbalvereniging tentoongesteld. Iedereen<br />

mocht komen kijken en zeggen wat hij ervan vond. Toen iedereen zich had uitgesproken,<br />

was het voor de gemeenteraad, de wethouder en de nationale politiek even slikken.<br />

Aangezien de oplossing binnen het budget paste, werd daarvoor gekozen. Indien de participatie<br />

op voorhand zo mooi wordt georganiseerd, wordt het makkelijker een draagvlak<br />

tot stand te brengen.<br />

Die elementen van participatie zijn belangrijk. Deze organisatievorm vergt bijzondere<br />

kwaliteiten. Dat is niet iedereen gegeven. We leiden nu mensen op om vanuit die invalshoek<br />

met bestuurders in debat te treden. We moeten immers goed beseffen dat dit voor<br />

bestuurders een heel ander werkproces vormt.<br />

Er is geen blauwdruk. We beschikken enkel over een paar essentiële zaken die de omgeving<br />

op voorhand duidelijkheid verschaffen over de wijze waarop kan worden geparticipeerd.<br />

De heer Jan Peumans: Mijnheer Slangen, ik heb nog een aanvullende vraag over de Raad<br />

van State. U hebt het daarnet over een termijn van zes maanden gehad. In verband met<br />

het planproces hebt u het over een tweede inspraakmogelijkheid gehad. Die mogelijkheid<br />

bevindt zich na de vastlegging van het voorkeursbesluit. Volgens u kan iemand zes maanden<br />

na de ontvangst van het verweerschrift in beroep gaan. Dat is knap. Is het de bedoeling<br />

dit afdwingbaar te maken<br />

De heer Donné Slangen: Als het tracébesluit is genomen, kunnen mensen in beroep gaan.<br />

Dat gebeurt dus voor de werken van start gaan. De andere besluiten slaan op zienswijzen.<br />

Die worden vanuit de bestuurlijke invalshoek aan de samenleving voorgelegd. We geven<br />

antwoord op de reacties van de mensen. Meer is het niet. Indien we het met een reactie<br />

eens zijn, verwerken we die. Indien we het er niet mee eens zijn, leggen we uit waarom we<br />

het niet eens zijn. Dat is geen juridische toets. Dit situeert zich op het bestuurlijk vlak. Dat<br />

is het onderscheid.<br />

Onze ervaringen met vergunningen hebben onder meer tot de Wet algemene bepalingen<br />

omgevingsrecht (WABO) geleid. Deze wet is opgesteld om vergunningen te bundelen.<br />

Hierdoor moeten gemeentebesturen dit als een pakket accepteren. Bovendien kan alles<br />

aan een enkel loket worden behandeld.<br />

Dat scheelt een hele hoop ellende aan de voorkant, maar dan blijven er nog heel wat partijen<br />

die een vergunning moeten aanvragen. We hebben aannemers, onderaannemers, een<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


232 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

rijksoverheid, een provinciale overheid. Die zouden ook een loket kunnen maken. Daar<br />

wint men ook heel veel tijd mee. Voor men zover is, kan men met een ontwerpvergunning<br />

aan de slag. Op die manier weet men waarover het gaat. Dat is de winst die we nu aan het<br />

boeken zijn. De juridische WABO die we nu hebben, helpt om ervoor te zorgen dat er een<br />

duidelijke coördinatie met termijnen is met de overheid die de vergunning moet verlenen.<br />

De coördinatie van de mensen aan het loket kan beter.<br />

Het is allemaal niet zo nieuw wat er is bedacht. Die werkwijzen bestaan al lang, alleen<br />

niet in die volgorde en niet zo expliciet. De woorden zijn wel nieuw. Dat is ambtenaren en<br />

commissies niet vreemd.<br />

Een startbeslissing is een beslissing die wordt genomen door het bevoegde gezag. Dat<br />

gezag is meestal degene die ook verantwoordelijk is voor de weg. In Nederland is dat de<br />

minister van Verkeer en Waterstaat en in sommige gevallen ook de minister van Ruimtelijke<br />

Ordening. Bij provinciale overheden is dat het college van gedeputeerden. Bij<br />

gemeenten is dat de wethouder. Voor de Tracéwet is het bevoegde gezag de rijksoverheid,<br />

die twee ministers dus. Zij leggen het besluit voor aan de Kamer. Het gaat dus niet naar<br />

een rechter. De Kamer kan daar binnen de acht weken een debat over aanvragen. Zo niet,<br />

gaat men op basis van dat besluit aan de slag.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Valideert de Kamer dat dan met een nieuw besluit waarin het<br />

besluit van de minister als het ware wordt geïncorporeerd<br />

De heer Donné Slangen: Dat kan soms het geval zijn. In de meeste gevallen is er een goed<br />

debat en wordt het besluit behouden. Wanneer dat met een draagvlak en een goed gevoel<br />

voor politiek is gemaakt, dan blijft het behouden. Maar dan moet er een politieke meerderheid<br />

voor zijn. Het amenderen van zo’n besluit door de meerderheid zal indien nodig<br />

zeker gebeuren.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Maar er is dus niet bepaald dat het parlement een nieuwe<br />

beslissing neemt De startbeslissing kan volmaakt zijn als de minister die neemt<br />

De heer Donné Slangen: De minister is ook de enige die beslist en niet het parlement. Het<br />

bevoegd gezag ligt bij de minister.<br />

Bij de volgende beslissing is dat eigenlijk hetzelfde. Die gaat naar de Tweede Kamer. Het<br />

bevoegd gezag blijven echter de ministers. Het Tracébesluit en het ontwerp van Tracébesluit<br />

worden ook door het bevoegd gezag aangenomen. Het Tracébesluit gaat dan vervolgens<br />

naar de Raad van State, indien er beroepsmogelijkheden zijn. En dan hebben we de<br />

harde status. Dan kunnen we aan de slag met de schop in de grond.<br />

Het advies van de commissie kreeg een forse meerderheid. Nagenoeg de hele Kamer was<br />

voor. Ik werk vooral met milieubewegingen en bedrijven, en die hebben maar één oordeel,<br />

met name dat veetien jaar te veel onzekerheid oplevert. In de Kamer vindt iedereen,<br />

van links tot rechts, dat het goed is dat er op een bepaald moment helderheid komt over<br />

een besluit. Dat dit besluit voor sommigen wel bouwen, en voor sommigen niet bouwen<br />

inhoudt, is politiek. Het gaat er vooral om dat er een besluit genomen wordt. Wat de<br />

spoedaanpak betreft, was er ook een kamerbrede meerderheid, op GroenLinks na.<br />

Over Europese regels wordt veel gezegd. Voor ons doet het ertoe dat we ons eraan houden<br />

en dat we het nationaal niet moeilijker gaan maken. Het gaat erom hoe je als lidstaat<br />

een doorvertaling maakt en hoe je het jezelf ambtelijk enorm ingewikkeld kunt maken.<br />

Daarvan hebben we gezegd dat het een kabinetsbesluit is, dat de betrokken ministers hebben<br />

doorgevoerd. Het hele kabinet in Nederland is nationale koppen aan het snellen. Dat<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2 233<br />

betekent dat we alles wat we nationaal aan tierelantijn hebben aangemaakt, op een nette<br />

manier weer afbouwen. Dat is de beweging die we maken in de Europese context.<br />

Zonder politiek te worden, is de spoedwet voor andere sectoren terug te vinden in de<br />

Crisis- en herstelwet. De andere sectoren hebben gezien dat je met vereenvoudiging van<br />

onderzoek en een andere manier van werken, je versnelling kunt aanbrengen, los van hoe<br />

we politiek over de Crisis- en herstelwet denken. Daar zitten windmolenparken en verstedelijkingsopgaven<br />

in, er zitten wat minder bedrijfsontwikkelingsopgaven in omdat het<br />

door de crisis niet zo meezit. Voor de manier van kijken, met modellen omgaan en keuzes<br />

maken, is de mal van Elverding heel goed. Die is daar dan ook deels terug te vinden.<br />

Het speelt ook bij steden. Provinciale overheden hebben ons gevraagd om de vereenvoudiging<br />

van de onderzoeklast ook in hun kader te organiseren, en dat is de wet Ruimtelijke<br />

Ordening. Ze nemen werkbesluiten in het kader van de wet Ruimtelijke Ordening via provinciale<br />

inpassingsplannen. Ook daar hebben we de andere overheden een steun in de rug<br />

gegeven om die besluitvorming zo goed mogelijk te doen. Het speelt daar ook, alleen op<br />

een ander niveau en in een andere context.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Er rest mij een bedenking: als er geen verschil is tussen beslissing<br />

en besluit, waarom hebben jullie dan een ander woord gebruikt De beslissende overheid<br />

is telkens de minister of de wegbeheerder.<br />

De heer Donné Slangen: Een besluit is voor beroep vatbaar in Nederland.<br />

De heer Marino Keulen: U sprak over drie directeurs-generaal (dg’s), en over de verkokerde<br />

organisatie van uw administratie. U hebt ook nog VROM, Verkeer en Waterstaat,<br />

Landbouw, en Binnenlandse Zaken als het gaat over de lokale besturen. Dat is ook niet<br />

veranderd, die departementen of ministeries bestaan nog allemaal. Die drie dg’s bereiden<br />

iets voor, dat gaat dan naar de sectorale ambtenaren die het op punt zetten, er hun mening<br />

over geven. Dan gaat het terug naar de dg’s, en zij hebben de autoriteit en de macht om<br />

te zeggen dat ze de bluts met de buil nemen. Bepaalde adviezen schuiven ze aan de kant<br />

en ze kiezen dan voor een bepaald concept. Moet ik me dat zo voorstellen Hoe kun je de<br />

benadering van een belangrijk infrastructuurdossier in de praktijk organiseren Hoe kun<br />

je dat bereiken Blijkbaar is dat op deze manier.<br />

De heer Donné Slangen: Ja, dat ziet u juist. De drie dg’s zorgen voor de samenhang. De<br />

idee is dat ze dat nu nog niet hoeven te reorganiseren. De reorganisatie komt nog. Als ze<br />

twee of drie keer corrigeren en het zou werken, dan ontstaat de verbinding vanzelf op de<br />

werkvloer. Dat is de gedachte.<br />

De heer Marino Keulen: In Nederland zijn er nu vijftien ministeries, men wil er maar acht.<br />

Heeft dat daar ook mee te maken<br />

De heer Donné Slangen: Het is heel logisch om dat meer integraal te gaan doen. Dat is een<br />

maatschappelijke noodzaak. Dat heeft de commissie-Elverding ook gezien. Vaak volgt<br />

de politiek de maatschappelijke noodzaak. Dat moeten we nog even afwachten, maar die<br />

discussie wordt inderdaad gevoerd. Dat is heel afhankelijk van coalitiebesprekingen.<br />

De heer Jan Peumans: Een MIT ken ik, maar wat betekent MIRT<br />

De heer Donné Slangen: Dat is het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport.<br />

De investeringen van landbouw, vooral natuurontwikkeling eigenlijk, van ruimte,<br />

verstedelijking en infrastructuur zitten nu in één plan. Het is niet langer ‘transport’ maar<br />

‘ruimte en transport’.<br />

V L A A M S P A R L E M E N T


234 Stuk 55 (2009-2010) – Nr. 2<br />

De heer Marino Keulen: Natuur zit bij u dus bij Landbouw en niet bij Milieu<br />

De heer Donné Slangen: Inderdaad.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Wordt de OEI-richtlijn (Overzicht Effecten Infrastructuur) nog<br />

altijd gehanteerd<br />

De heer Donné Slangen: Ja. Ik gaf net modellen aan die wettelijk gelden. Voor natuur,<br />

geluid en lucht gelden Europese normen. OEI gaat over de effectiviteit van publieke investeringen.<br />

Dat noemen we de maatschappelijke kost, of de nut- en noodzaakdiscussie. Die<br />

richtlijnen liggen wettelijk vast. We moeten die toepassen. Maar als we tien alternatieven<br />

vergelijken, doen we dat op basis van kengetallen en niet op basis van een heel ingewikkelde<br />

maatschappelijke kosten-batenanalyse. De laatste varianten gaan wel naar de<br />

maatschappe lijke kosten-batenanalyse, om tussen de laatste twee nog te kunnen kiezen.<br />

Dan moet men wat dieper op de materie ingaan, wil het onderscheidend zijn. Dat blijft bij<br />

ons een belangrijk element in de besluitvorming.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Dan zit de OEI tussen voorkeursbeslissing en het Tracébesluit<br />

De heer Donné Slangen: Nee, de OEI zit voor het voorkeursbesluit.<br />

De heer Sas van Rouveroij: Daarnet kreeg ik de indruk dat het ‘trechteren’ was naar de ene<br />

oplossing, maar het is in feite het ‘trechteren’ tussen de startbeslissing en de voorkeursbeslissing<br />

waarbij de trechter tot twee, maximum drie varianten wordt beperkt.<br />

De Donné Slangen: Dat klopt. Dan gaan we op detailniveau nut en noodzaak bepalen via<br />

de kosten-batenanalyse.<br />

De voorzitter,<br />

Johan SAUWENS<br />

De verslaggevers,<br />

Michèle HOSTEKINT<br />

Jan PENRIS<br />

V L A A M S P A R L E M E N T

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!